natuurkalender maart 2022
En weer kunnen we een nieuw weerrecord in de boeken bijschrijven. Nooit eerder werden er namelijk in maart zoveel zonuren gemeld. Door de hoge temperaturen dient het frisse lentegroen zich zo’n drie tot vier weken eerder aan dan normaal. Er konden zelfs maximumtemperaturen rond de 20° Celsius worden genoteerd. Met het in blad komen van allerlei boomsoorten en struiken breekt een van de mooiste momenten van de lente aan, namelijk de transformatie van de kale dorre winterstand naar het frisse lentegroen.
Het zal u niet verbazen dat het fotografengilde er in maart geregeld op uit is getrokken, wat weer een mooie soortendiversiteit heeft opgeleverd. De vogelwereld steekt er deze keer (14 soorten) met kop en schouders boven uit. Het is weer een mooi palet geworden met achtereenvolgens een zeearend met een buizerd, een tafeleend, een zwemmende watersnip, een winterkoning, een paartje appelvinken, spreeuwen bij een nestkast, een roepende patrijs, koptekeningen van sijs en keep, een zwartbuikige glanskop, een witgatje, vechtende grutto’s en een zwarte specht.
De insectenwereld was deze keer goed voor: witbaardzandbij, gewone wolzwever, gewone oliekever, bosbandzweefvlieg, grote vos en bruine winterjuffer. Verder hebben we bruine kikkers, een reebok en een rosse woelmuis voor u in petto en sluiten we af met steenbreekvaren en fijn laddermos.
Deze kalendermaand gaan we direct maar van start met een aantal vogelsoorten.
Het zal u niet verbazen dat het fotografengilde er in maart geregeld op uit is getrokken, wat weer een mooie soortendiversiteit heeft opgeleverd. De vogelwereld steekt er deze keer (14 soorten) met kop en schouders boven uit. Het is weer een mooi palet geworden met achtereenvolgens een zeearend met een buizerd, een tafeleend, een zwemmende watersnip, een winterkoning, een paartje appelvinken, spreeuwen bij een nestkast, een roepende patrijs, koptekeningen van sijs en keep, een zwartbuikige glanskop, een witgatje, vechtende grutto’s en een zwarte specht.
De insectenwereld was deze keer goed voor: witbaardzandbij, gewone wolzwever, gewone oliekever, bosbandzweefvlieg, grote vos en bruine winterjuffer. Verder hebben we bruine kikkers, een reebok en een rosse woelmuis voor u in petto en sluiten we af met steenbreekvaren en fijn laddermos.
Deze kalendermaand gaan we direct maar van start met een aantal vogelsoorten.
In het recente verleden bofte je als je in ons land een Zeearend (Haliaeetus albicilla), tegenkwam. Ook nu is een ontmoeting nog altijd spectaculair, maar zelden zal je het meemaken dat je in één shot een overvliegende “vliegende deur” kunt vast leggen, die wordt belaagd door een Buizerd (Buteo buteo). Hoe imposant op de foto is de zeearend met een spanwijdte van maar liefst 2 – 2 ½ meter tegenover een buizerd met een spanwijdte van “slechts” 1 - 1½ meter. Zeearenden leven van vis, watervogels, maar ook van aas. Vele jaren was het een zeldzame wintergast in ons land, maar daar is inmiddels verandering in gekomen. Vorig jaar konden er maar liefst 17 broedparen in ons land worden vastgesteld. Twee andere paren met een nest kwamen niet tot een broedpoging. Bij drie andere paren bleef het onduidelijk of er is gebroed. Het gaat dus de goede kant op.
|
Een gezonde Tafeleend (Ayttya ferina) zal in de natuur geen lekker maaltje opleveren voor een zeearend. Die “ontfermt” zich toch vooral over verzwakte dieren. Afgebeeld ziet u het mannetje van deze eendensoort, die meteen opvalt door z’n bruine kop, zilvergrijze verenkleed, zwarte borst en kont en niet te vergeten z’n rode ogen. De soort, die tot de duikeenden behoort, neemt snel in aantal af. Niet geheel duidelijk is hoe dat komt. Het schijnt dat er in ieder geval sprake is van scheefgroei in de opbouw van de populatie. Er zijn namelijk veel meer mannetjes dan vrouwtjes. In de winterperiode kun je in ons land nog wel behoorlijke aantallen tafeleenden tegenkomen, maar als broedvogel heeft deze eendensoort inmiddels een behoorlijke veer gelaten.
|
De kleine dondersteen op deze foto is de Winterkoning (Troglodytes troglodytes). Gelukkig voor deze soort hebben we deze winterperiode geen last gehad van aanhoudende kou. Daar kunnen ze, net als ijsvogels, absoluut niet tegen. De stand kan bij langdurige vrieskou aanzienlijk afnemen. Beide soorten beschikken gelukkig over een groot reproductievermogen. Het Kleine Jantje of Nettelkörnke, zoals dit nog geen 10 cm grote vogeltje met zijn opgewipte staartje bij ons wordt genoemd, blijft doorgaans een zeer lastig te fotograferen soort. In dit geval liet dit winterkoninkje zich in de buurt van water, bij het zoeken naar spinnetjes en insecten - gewillig portretteren.
|
De Watersnip (Gallinago gallinago) sierde voor de invoering van de euro ons bankbiljet van 100 gulden. Hoe lang is dat al weer geleden! In de kalendermaand kon deze snip op de Oelemars in Losser op de gevoelige plaat worden vastgelegd. Nu is dat op deze locatie niet al te moeilijk, omdat ze hier vaak foeragerend worden waargenomen. Wat je echter vrijwel nooit ziet is een zwemmende watersnip. Best wel een gek gezicht, toch? Watersnippen behoren tot de steltlopers. Je kunt ze onmiddellijk herkennen aan hun lange rechte snavel. Zowel de kop als de rug zijn gestreept. Zoals de naam al zegt, moet je watersnippen zoeken in de buurt van water en / of een drassige omgeving. Het is een echte tastjager, die met z’n snavel in een snel ritme de bodem afzoekt naar bodemdiertjes.
|
Een mooie soort, die zich deze maand ook bij het water liet “verschalken”, was dit fraaie mannetje van de Appelvink (Coccothraustes coccothraustes). Deze vinkensoort zie je doorgaans niet op de grond, tenzij ze dorst hebben, zoals in dit geval. Dit is bij zaadeters veel eerder het geval dan bij insecteneters. Deze pittenkraker met zijn kolossale snavel en korte staart, gedraagt zich doorgaans heel onopvallend, hoog in de bomen. Daar doen ze zich tegoed aan de knoppen van allerlei bomen. Verder in het seizoen eten ze ook graag de “helikopterzaden” van de esdoorn maar ook de nootjes van de (haag)beuk. Beide zijn zowel olie- als energierijk. Kersen- en pruimenpitten en andere zaden worden evenmin versmaad.
Ook het wijfje van de Appelvink (Coccothraustes coccothraustes).kon op dezelfde locatie worden vereeuwigd. Appelvinken zijn over het algemeen erg schuw en bijzonder waakzaam. Dat is ook bij dit exemplaar duidelijk te zien. Door de strenge blik, die ze van nature hebben, ogen ze niet al te vriendelijk. Als je de beide foto’s van de appelvink naast elkaar zet, zie je overduidelijk de verschillen tussen het mannetje en het vrouwtje. De laatste oogt namelijk vele malen fletser. “Onze” appelvinken trekken in de regel niet. In de herfst en winter en op doortrek krijgen we ook noordelijke broedvogels op bezoek. Dat kan ook maar zo bij dit stelletje het geval zijn.
|
Daar waar de ene soort nog onderweg is naar het broedgebied, is een andere soort druk doende om een geschikt plekje uit te zoeken om voor nageslacht te zorgen. Het is enerverend om zo’n tweetal - in dit geval de Spreeuw (Sturnus vulgaris) - te volgen bij het inspecteren van een al dan niet geschikte nestkast. Alhoewel het onderkomen wat aan de krappe kant lijkt, voldoet de uitgehakte nestopening kennelijk wel aan de wensen van beide echtelieden. Het was grappig om te zien hoe het mannetje zich veel moeite getroostte om het vrouwtje (boven op de kast) te overtuigen wat voor mooi liefdesnestje hij voor haar had uitgezocht. Leuk om te vermelden is dat het mannetje in zijn zang geregeld het jodelen van de wulp en het “dudeljo” van de wielewaal in zijn repertoire liet horen. Ze kunnen prachtig andere soorten imiteren.
|
Het is al weer 9 jaar geleden dat Vogelbescherming Nederland de helpende hand uitstak aan de Patrijs” (Perdix perdix). Toen namelijk kwam deze soort in het nieuws als “vogel van het jaar”. Deze hoenderachtige moet evenwel niet blij zijn met een dergelijke uitverkiezing. Het betekent namelijk dat het in ons land met deze akkervogel pur sang slecht gesteld is. Door biotoopvernietiging ziet deze soort nog nauwelijks kans om jongen groot te brengen. Binnen onze Vereniging doen we daarom al jaren ons uiterste best om de patrijs voor ons verenigingsgebied te behouden. Door akkerranden in te zaaien met geschikte kruiden- en bloemenmengsels en samen te werken met de agrarische sector is er gelukkig weer een lichte opleving te bespeuren. Dit roepende mannetje werd overigens binnen de bebouwde van Weerselo gefotografeerd en daar had d’ie eigenlijk niet moeten zijn.
Wat voor de patrijs geldt, geldt zeer zeker ook voor de Grutto (Limosa limosa), onze nationale vogel en het boegbeeld van onze Vereniging. Ook deze soort maakt uiterst moeilijke tijden door. Voor deze kritische weidevogelsoort is het inmiddels vijf voor twaalf, ondanks allerlei inspanningen om deze soort voor West Europa of beter gezegd de wereld te behouden. Op het Zoekerveld op de grens van Weerselo met Saasveld telden we in het recente verleden soms wel 150 tot 200 grutto’s, die daar aan het “opvetten” waren voorafgaand aan een hernieuwd broedseizoen. Kortelings telde ik er op deze locatie helaas slechts vijf, waarvan 4 mannetjes en één vrouwtje. Op de foto ziet u hoe twee mannetjes vechten om de gunsten van het ogenschijnlijk ongeïnteresseerde vrouwtje.
|
Veel vogelfotografen zijn geneigd om vogels zo groot mogelijk in beeld te brengen, waar op zich niets mis mee is, zoals ook te zien bij diverse andere vogelsoorten in deze natuurkalender. Wat je daarbij mist is de natuurlijke omgeving / het biotoop van de betreffende soort. Om die reden heeft de fotograaf in kwestie bewust bij de afgebeelde soort - het Witgatje (Tringa ochropus) - de omgeving meegenomen. Deze steltloper kun je het gehele jaar in ons land tegenkomen, maar meestal slechts in kleine aantallen en vrijwel altijd solitair. Je kunt ze onder meer aantreffen in slootjes, kreken en riviertjes. Maar pas op, want witgatjes lijken veel op oeverlopers (Actitis hypoleucos); vooral in de winterperiode. Beide soorten wippen namelijk zeer regelmatig met hun achterlijf op en neer en hebben ook uiterlijk veel overeenkomsten. De roep van beide soorten verschilt echter duidelijk van elkaar.
|
Misschien dan wel niet helemaal zwart, maat toch hoofdzakelijk wel, is de kleur van de Zwarte specht (Dryocopus martius). Het is een mannetje wat te zien is aan de geheel doorlopende “rode pet”. Bij vrouwtjes is het rood op de kop een stuk minder. Wat er nog meer op de foto te zien is, is een vrijwel kale stam van een dode lariks, die door deze mijnheer met soortgenoten van boven tot onder vrijwel geheel “kaal is gehakt”. Zo hier en daar is slechts een klein stukje schors achtergebleven. En daar was het namelijk om te doen; voedsel in de vorm van allerlei larfjes achter, onder en tussen de schors. Elders op onze site vindt u een interessant artikel over de zwarte specht, getiteld: “Zwarte specht in woord en beeld”. Ga hier naar dit artikel.
|
Ik weet niet of het onmiddellijk opvalt, maar er is iets bijzonders aan de hand met deze Glanskop (Poecile palustris). Kijk maar eens naar de buik, die eigenlijk beigewit / crèmekleurig had moeten zijn. Dit exemplaar heeft echter een zwarte buik; het lijkt wel of d’ie een modderbad heeft genomen. In werkelijkheid is bij deze vogel sprake van een vorm van melanisme. De zwarte kleur ontstaat door te veel donkere pigmenten in het verenkleed, vooral melanine. Het beestje komt al ruim jaar op bezoek bij de vogelfotografiehut van één van onze natuurfotografen. Mocht u geïnteresseerd zijn in kleurafwijkingen bij vogels, kijk dan eens bij op de site van vogelbescherming "20 jaar albino's en andere rariteiten"
|
Onder vrijwel identieke omstandigheden kon ook een close-up worden gemaakt van dit Keepmannetje (Fringilla montifringilla), de noordelijke tegenhanger van onze eigen vink. In oktober en november trekken grote groepen kepen naar en door ons land en keren in maart en april terug naar Scandinavië. Zij doen dan wederom ons land aan en zorgen aansluitend in hun broedgebied voor nakomelingen. Kepen zijn vaak te zien in gezelschap van hun neefjes. Ze zijn goed te herkennen aan de oranjekleurige borst en vleugeldekveren. Als ze opvliegen valt meteen de witte stuit op. Ook dit dorstige exemplaar had bijna geaaid kunnen worden; zo dichtbij zat d ‘ie. Van kepen is bekend dat ze massaal in beukenbossen bijeen kunnen komen. Op slaapplaatsen in Duitsland en Midden Europa zijn er wel eens miljoenen bij elkaar geteld
|
We laten u nu twee koptekeningen of - zo u wilt - close-ups zien van twee vogelsoorten, die beide op het punt staan om ons land te verlaten of dat wellicht al hebben gedaan. Het zijn wintergasten, die op weg zijn naar het hoge noorden waar ze in Scandinavië terugkeren naar hun broedgebieden. Allereerst laten we u het mannetje zien van de Sijs (Carduelis spinus), waarbij ook best wat zwarte tinten in het verenkleed te vinden is. Er blijven ieder jaar wel wat sijzen in Nederland achter om hier te broeden, maar dat zijn er maar weinig. Sijzen zijn echte zaadeters ; met graagte worden de zaadjes van els en berk gegeten. En daar krijg je dorst van; dus zorg je dat de vochtvoorraad regelmatig wordt aangevuld. Dat deed dit exemplaar op minder dan 3 meter van de schuilhut
|
Een soort, die veel op een hommel of een bij lijkt, is de Gewone Wolzwever (Bombylius major). Het is echter een gewone vliegensoort, alhoewel je dat op het eerste oog niet zou zeggen, mede vanwege de goed zichtbare lange tong en het wollige uiterlijk. Ze hebben bovendien ook veel weg van een klein formaat kolibrievlinder. Hun vleugeltekening is mooi, wat evenwel op de foto niet te zien is. Erg onschuldig zijn ze niet, want het zijn parasieten, die hun gastheer (meestal bijen en wespen) doden. In Nederland komen in totaal 20 soorten wolzwevers voor, waarvan er 9 tot het geslacht Bombylius behoren.
|
Zandbijen zijn van alle bijen, die in ons land voorkomen, met 75 soorten het meest vertegenwoordigt. De vrouwtjes hebben lange haren aan hun achterpoten, waaraan ze stuifmeel verzamelen. Alle zandbijen hebben hun nesten ondergronds. Afhankelijk van de soort bevidt deze zich op 5 tot 60 cm diepte. De nestcel wordt bevoorraad met een klompje stuifmeel, waarop het vrouwtje een ei legt, waarna de nestcel wordt afgesloten. Afgebeeld is waarschijnlijk het mannetje van de Witbaardzandbij (Andrena barbilabris). Het vrouwtje wordt 10 tot 12 millimeter lang,; het mannetje 9 tot 11 millimeter. De soort vliegt van maart tot en met juli, met een piek eind april en begin mei.
|
De Gewone Oliekever (Meloe proscarabaeus).parasiteert op wilde bijen. Nu die zo hard achteruit zijn gegaan, is de stand van de oliekevers ook sterk gedecimeerd. De verwijzing “olie” in de naam is gebaseerd op de irriterende vloeistof die de volwassen kevers uitscheiden in geval van gevaar. Die kan zelfs brandwonden veroorzaken. Het grootteverschil tussen de mannetjes en de vrouwtjes is aanzienlijk. De mannetjes worden niet veel groter dan pakweg één centimeter, terwijl de vrouwtjes ( zoals op de foto) wel 3,5 cm lang kunnen worden. In ons land komen 10 soorten oliekevers voor. Een look-a-like van de afgebeelde soort is de Violette of Blauwe Oliekever (Meloe violaceus).
|
Ook deze onschuldige Bosbandszweefvlieg (Syrphus torvus) doet zich anders voor dan hij / zij is. De meeste zweefvliegen zijn vaak geel-zwart gestreept. Ze worden vanwege hun kleurenpatroon dan ook heel veel met wespen en bijen verward. De gelijkenis hiermee beschermt ze voor vijanden, zoals vogels. Kenmerkend is dat zweefvliegen bijna op één plaats stil in de lucht kunnen “hangen, waarmee hun naam is verklaard. De ogen van de bosbandzweefvlieg zijn behaard; ook al is dat lang niet altijd goed te zien. De verschillen met een aantal andere soorten zweefvliegen zijn klein.
|
We zouden het bijna vergeten, maar ook vlinders en libellen behoren tot de zeer omvangrijke insectenwereld. Afgebeeld is de Grote Vos (Nymphalis polychloros), die tot voor kort als één van de zeldzamere vlinders in ons land te boek stond. De laatste jaren worden ze echter steeds vaker gezien en planten zich hier inmiddels weer voort. En dat terwijl ze op het punt stonden om in ons land uit te sterven. Ze zijn er vaak al vroeg bij in het voorjaar, zoals in dit geval op 21 maart j.l. Door het grote aantal zonovergoten en warme dagen in maart was dit weliswaar geen opzienbarende waarneming, maar toch. . . . . Er werden deze maand overigens veel meer vlindersoorten gespot. In Nederland komen, naast de grote vos, nog twee andere “vosvlinders” voor, namelijk de Kleine Vos (Aglais urticae) en de Oostelijke Vos (Nymphalis xanthomelas). Ze zijn lastig uit elkaar te houden
|
De Bruine winterjuffer (Sympecma fusca) is één van de weinige libellen, die als volwassen libel (imago) overwintert. De Noordse Winterjuffer (Sympecma paedisca) doet dat trouwens ook. Deze soort wordt overigens ernstig bedreigd in ons land. Zijn neefje, de bruine winterjuffer, daarentegen komt een stuk algemener voor. Het is een kleine Europese pantserjuffer, die al vroeg in het voorjaar rondvliegt. Eigenlijk kun je ze het hele jaar door tegenkomen. In de winter is de kans daarop evenwel een stuk kleiner, omdat ze er een soort winterslaap op na houden.
|
Als kikkers zich gaan groeperen, als op de foto, dan is het weer tijd voor de voortplanting. Bij deze drie Bruine Kikkers (Rana temporaria) is waarschijnlijk de middelste het vrouwtje. Die zijn meestal beduidend groter dan de mannetjes. De voortplantingstijd loopt doorgaans van half maart tot eind april. De ei-afzet en bevruchting vindt plaats in vijvers, weide- en bospoelen, sloten en greppels, karrensporen en zelfs ondergelopen graslanden. Bruine kikkers hebben geen uitwendige kwaakblazen, zoals de groene kikker. Ze kwaken dan ook niet , maar knorren. Ze kunnen wel 10 jaar oud worden en tot wel 11 cm lang. Verder kunnen ze zeer variabel van kleur zijn; van bruin tot groenbruin, roodbruin, geelbruin, grijsbruin, etc.
Ook bij Reeën (Capreolus capreolus) komt een groot aantal tinten voor; variërend van roodbruin tot geelbruin. Ook zie je bij reeën geregeld vormen van melanisme (bruinzwart tot geheel zwart), maar ook albinisme (witte vorm) komt zo nu en dan voor. Verder zit er een danig kleurverschil tussen de zomer- en de wintervacht. Zoals te zien op de foto groeit onder de basthuid van deze reebok het gewei. Halverwege het jaar is deze volgroeid. Zo nu en dan komen er zelfs reegeiten met een gewei voor! Ook al zijn reeën herkauwers, dan nog zijn het geen grazers, zoals herten. Het zijn echte knabbelaars; ze eten dan ook graag knoppen, scheuten en loten van struiken en bomen. Ook kruiden, grassen, bladeren, noten, paddenstoelen, bramen en bessen staan op het menu. Als ze de kans krijgen worden ook landbouwgewassen als granen, kropgewassen en zelfs tulpen genuttigd.
|
Op een voederplek kon deze afgebeelde Rosse Woelmuis (Myodes glareolus), worden vereeuwigd. Het koddige beestje kwam voorzichtig vanuit zijn veilige holletje loeren of er wellicht iets van zijn / haar gading te vinden was. Ze leggen graag een (winter)voorraad aan en leven veel meer boven de grond dan andere (woel)muizen. Het menu van deze soort bestaat vooral uit grassen, zaden en vruchten. Daarnaast eten ze ook wel wormen en insecten Ze zijn eigenlijk dag en nacht in de weer met het verzamelen en eten van voedsel. De kop van de rosse woelmuis is, zoals u kunt zien, kort en stomp. Verder zijn de oorschelpen goed zichtbaar
|
Op oude muren en in steden is in ons land op slechts enkele plekken Steenbreekvaren (Asplenium trichomanes) te vinden. Zo ook in Zuid Limburg, waar deze foto is genomen. Het is maar een klein plantje wat ook in de winter groen blijft. De soort is herkenbaar aan de donkere bladsteel en de donkere bladspil. Langs de bladspil bevinden zich twee rijen eivormige deelblaadjes. De sporen zijn te vinden aan de onderkant van het blad. Steenbreekvaren is logischerwijs een beschermde plantensoort in ons land.
Een wandeling langs de Polbeek in Agelo leverde deze opname op van Fijn Laddermos (Kindbergia praelonga). Deze mossoort is niet alleen algemeen in ons land, maar komt eigenlijk op het hele Noordelijk halfrond in grote aantallen voor. Ze groeien op vochtige, beschaduwde plaatsen, zowel op de grond als op stenen en vermolmd hout. Op kalkhoudende grond zul je ze evenwel nooit aantreffen. Ze vallen op vanwege hun regelmatig geveerd en vertakte uiterlijk (als op de foto). Het mos is - wat men noemt - enkelvoudig geveerd. Ze bedekken vaak grote oppervlakken. Je treft ze dan aan als matjes over de onderliggende laag. Hiermee sluiten we de maartsessie van 2020 af
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Jaimey Wilbers.
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Jaimey Wilbers.
Natuurlijk hebben we deze maand nog meer natuurfoto’s gemaakt. Klik daarvoor op “Hier” of surf eenvoudigweg naar de rubriek: “Recente Foto’s”.