natuurkalender september 2023
September 2023 gaat de boeken in als de op één na warmste maand ooit. Alleen in 2006 was het ietsiepietsie warmer. We kijken er al lang niet meer van op dat er steeds maar weer nieuwe weerrecords worden verbroken. Dat dat elders in de wereld tot steeds meer natuurrampen leidt is een veeg teken.
Met de vele zonuren in de kalendermaand trokken we er als natuurfotografen geregeld op uit. Dat heeft - zoals steeds - geresulteerd in een mooie mix aan natuuropnames.
De vogelwereld was deze maand goed voor: goudhaan, ijsvogel, tapuit, zwartkop, sperwer, groene specht en watersnip.
Het schimmelrijk wordt deze maand vertegenwoordigd door: bloedweizwam, dwergboomwrat, roodbruin netpluimpje en doolhofzwam.
Natuurlijk passeren deze keer ook enkele insecten de revue. Wat te denken van: rosse- en struiksprinkhaan, zoemertje, groefkopveldwesp, hommelbijvlieg en een koptekening van een blauwe glazenmaker.
Omdat de septembermaand bekend staat als spinnenmaand, tonen we u ook afbeeldingen van grote panterspin, maskerspinnetje, schorsmarpissa en brede wielwebspin.
Daarnaast hebben we uit de vlinderwereld nog distelvlinder / kleine vos, kleine parelmoervlinder en kleine vuurvlinder. Met de toelichting bij deze soorten beginnen we.
Met de vele zonuren in de kalendermaand trokken we er als natuurfotografen geregeld op uit. Dat heeft - zoals steeds - geresulteerd in een mooie mix aan natuuropnames.
De vogelwereld was deze maand goed voor: goudhaan, ijsvogel, tapuit, zwartkop, sperwer, groene specht en watersnip.
Het schimmelrijk wordt deze maand vertegenwoordigd door: bloedweizwam, dwergboomwrat, roodbruin netpluimpje en doolhofzwam.
Natuurlijk passeren deze keer ook enkele insecten de revue. Wat te denken van: rosse- en struiksprinkhaan, zoemertje, groefkopveldwesp, hommelbijvlieg en een koptekening van een blauwe glazenmaker.
Omdat de septembermaand bekend staat als spinnenmaand, tonen we u ook afbeeldingen van grote panterspin, maskerspinnetje, schorsmarpissa en brede wielwebspin.
Daarnaast hebben we uit de vlinderwereld nog distelvlinder / kleine vos, kleine parelmoervlinder en kleine vuurvlinder. Met de toelichting bij deze soorten beginnen we.
Het was tot dusverre een zeer slecht vlinderjaar. Bij een gelijk aantal tellingen zijn er dit jaar ruim 15 procent minder geteld dan een jaar eerder jaar, aldus de Vlinderstichting. Maar opeens waren ze er dan toch in september. Vooral atalanta en dagpauwoog lieten zich massaal zien. Dat had uiteraard te maken met de prachtige nazomerdagen, die september voor ons in petto had. In de eigen tuin werden begin september, met name op de vlinderstruiken, zeker 10 soorten dagvlinders gezien. Hiertoe ook deze afgebeelde Distelvlinder (Vanessa cardui) en Kleine Vos (Aglais urticae). Die hadden zich al heel lang niet meer laten zien. De eerste soort is een echte trekvlinder, afkomstig uit Zuid Europa en Afrika. Invasies worden veelal waargenomen als er Saharazand wordt aangevoerd. Op dezelfde foto is ook nog een vliegende muurwesp te zien.
|
Een vlindersoort, die niet alleen goed tegen de warmte, maar ook tegen de droogte kan, is de Kleine Parelmoervlinder (Issoria lathonia). Bij ons verenigingslid Igor Mavridis in Saasveld doken er in de laatste week van september maar liefst zes op. Het betrof vier afgevlogen exemplaren, maar ook twee verse. Ze foerageerden vooral op akkerdistel en blauwe knoop, maar waren ook regelmatig zonnend op de grond te zien, als op bijgaande foto. De waardplant van deze aureliasoort is het viooltje. In ons land zijn dat duin- akker- en driekleurig viooltje. De kleine parelmoervlinder is bij uitstek een soort, die in de duinen te zien is. Ze worden gelukkig tegenwoordig ook regelmatig landinwaarts waargenomen. Dat komt omdat ze, net als de distelvlinder, grote afstanden kunnen overbruggen.
|
Een soort, die we tot in oktober en soms zelfs tot in november kunnen tegenkomen, is de Kleine Vuurvlinder (Lycaena phlaeas). Bij deze relatief kleine vlinder overheersen de kleuren oranje, zwart en bruin. De waardplant van de rups is schapenzuring en soms ook veldzuring. De soort heeft een enorm verspreidingsgebied. Bij ons is het een algemene standvlinder, die in het gehele land kan worden waargenomen. De kleine vuurvlinder vliegt van april tot oktober.; doorgaans in 2 generaties. Wanneer het erg warm is, kan er ook nog een derde generatie vliegen vanaf eind augustus tot begin november. Dat zou ook zo maar kunnen bij dit paartje, die op de dag dat deze foto gemaakt is, niet alleen van de zon genoten.
|
Van de vlinders nu naar een aantal andere gevleugelde vrienden, namelijk de vogels. Lange tijd waren ze bij de Oelemars in Losser niet meer te zien. We hebben het in dit geval over de IJsvogel (Alcedo atthis), een soort, die we graag voorbij zien schieten over het water. De afgelopen maanden hebben echter weer veel vogelaars en fotografen vanuit de kijkhut kunnen genieten van deze exotisch aandoende viseter met zijn fraaie blauwe en oranje kleuren. In tegenstelling tot de meeste vogels maakt de ijsvogel geen nest in een boom. Ze graaft een diepe gang in oeverwallen of in het wortelstelsel van zware omgewaaide bomen. Dat doen ze vooral langs langzaam stromende beken. Dit mannetje (te herkennen aan de zwarte boven- en ondersnavel), liet zich (speciaal voor de natuurkalender) gewillig portretteren.
Van dezelfde natuurfotograaf is deze opname van een Tapuit (Oenanthe oenanthe), gemaakt tijdens het zogeheten gouden uurtje. Vanwege het deels nog zwarte oogmasker en de kleurtekening op de vleugels hebben we hier te maken met een mannetje in overgangskleed. Tapuiten zijn bij het wegvliegen goed te herkennen aan de opvallende witte stuit. Als broedvogel is het in ons land slecht gesteld met deze soort. Als we ze te zien willen krijgen zijn het toch vooral de doortrekmaanden in het voor- dan wel in het najaar. Overwinteren doen ze op de Afrikaanse savannen. Voor zover bekend is het de verst trekkende zangvogel. Dat trekken doen ze vooral ’s nachts. Het is niet ongewoon dat ze hierbij wel 300 km per keer kunnen afleggen. De tapuiten, die in september ons land aan doen, zijn voornamelijk Scandinavische vogels. Eind september zijn de meeste tapuiten vertrokken. Nochtans kunnen er ook in oktober en zo heel nu en dan ook in november nog tapuiten worden gezien.
Net als de groene specht zit de Zwartkop (Sylvia atricapilla) eveneens in de lift. Ze zijn te vinden in parken, tuinen, open loofbossen, houtwallen etc, maar dan wel met veel ondergroei. Verruiging en aanplant van bessenstruiken hebben zeker bijgedragen aan de positieve berichten over deze soort met het “zwarte petje”. Dat laatste geldt overigens alleen voor de mannetjes. De vrouwtjes en ook de jonge vogels hebben, zoals op de foto te zien, een “bruin petje”. Het zijn weliswaar insecteneters, maar na afloop van het broedseizoen schakelen ze moeiteloos over op bessen. Ze zijn vooral gek op vlierbessen, bramen en lijsterbessen. In september zie we veel doortrek van deze soort. Voordat ze aan hun grote reis naar het zuiden beginnen, proppen ze zich helemaal vol met rijpe bessen.
Veren kunnen bij vogels door het dagelijks gebruik zware beschadigingen oplopen en bovendien vuil worde, dan wel geïnfecteerd raken met parasieten, zoals bloedluizen. De meeste veren worden elk jaar tijdens de rui afgeworpen maar niettemin moeten vogels veel tijd besteden aan het luchtwaardig houden van hun verenkleed. Dat doen ze door deze glad te strijken, waarbij ze er met de snavel voor zorgen dat ze weer netjes aan elkaar sluiten. Een spiegel, haarborstel en cosmetica hebben vogels niet nodig. Ook dit Sperwermannetje (Accipiter nisus) is druk doende met het maken van z’n toilet. De bewust donker gehouden opname geeft ons inziens een mysterieus effect.
|
De vogelkijkhut bij de Oelemars leent zich bij uitstek voor het fotograferen van Watersnippen (Gallinago gallinago). Deze bewoner van drassige gebieden is dan ook met enige regelmaat in kleine aantallen te zien op het eilandje voor de hut of langs de oever. Ze foerageren er, poetsen hun verenkleed of doen er hun dutje. Meestal zitten ze verborgen in dichte begroeiing en vertrouwen volledig op hun schutkleuren. Bij de vogel op de foto zijn alle kleurschakeringen in het verenpak goed te zien; van wit naar zwart, maar overwegend bruin. Die laatste kleur varieert van beige tot oranje en van licht geel tot licht- en donkerbruin. Het schijnt dat er bij deze soort wel 50 verschillende kleurtinten te zien zijn. Terwijl de vogel aan het poetsen is, wort de oranjebruine staart met witte uiteinden getoond. Met de stugge buitenste staartpennen maakt de vogel in de baltstijd het kenmerkende blatende geluid, waaraan de bijnaam - het hemelgeitje - te danken is.
Daar waar het met de tapuit slecht gaat met de broedresultaten, gaat het met de Groene Specht (Picus viridis) juist voor de wind. De soort vormt een buitenbeentje onder de Nederlandse spechten. Hij roffelt nauwelijks, is glanzend groen en zit liever op de grond dan in een boom. Na de “grote bonte” is het de meest voorkomende specht van ons land. Aan de hand van het deels nog gespikkelde verenkleed is te zien dat het om een juveniele vogel gaat. Omdat hij als het ware in “de spotlight” is vastgelegd, is dat wat minder goed te zien. Het rood onder het oog verraadt dat het een mannetje betreft. Bij vrouwtjes is deze kleur zwart. De lachende roep van de groene specht is onmiskenbaar. Net als de andere spechten vliegt hij in een golvende vlucht.
|
De laatste soort uit de vogelserie is voorbehouden aan deze Goudhaan (Regulus regulus). Het is samen met het vuurgoudhaantje de kleinste vogel van ons land. Daarom spreken de meeste vogelaars dan ook over het goudhaantje en niet over goudhaan. Ze zijn slechts 9 cm lang en wegen niet veel meer dan 5 gram! Volgetankt met energieleverende suikers uit bessen en vetten uit insecten, weegt hij zelfs dan nog steeds maar 7 gram. Dit is evenveel als een brief met een velletje papier erin. Deze miniatuur is de gehele dag in de weer om voedsel te zoeken. Per dag hebben ze 2 gram voedsel nodig. Als dat een paar uur niet gebeurt, kunnen ze zomaar het loodje leggen. In de winter neemt de voedselbehoefte zelfs nog meer toe, omdat er extra energie nodig is om het lichaam op temperatuur te houden. Dat het een naaldhoutbewoner is, is op de foto goed te zien.
|
We maken wederom een overstapje. Dit keer van het vogelrijk naar het schimmelrijk. Op de foto ziet u (Stemonitis axifera), beter bekend als het Roodbruin Netpluimpje. Deze soort, die temidden van wasbekertjes kon worden gefotografeerd, groeit op rottend hout. Het is een slijmzwam of zo u wilt myxomyceet, die niet meer dan 20 uur nodig heeft om te groeien, te rijpen en sporen af te voeren. Wanneer de vruchtlichamen bestaan uit melkwitte sporendoosjes vormen ze een favoriete voedselbron voor bepaalde mantelslakken. Zoals u ziet is deze slijmzwam heel bijzondere gevormd en houdt zich overeind op steeltjes. Op de foto lijkt het heel wat, maar de hoogte van dit organisme bedraagt (met de steel erbij) niet veel meer dan 6-18 mm. Het vastleggen van dit soort microwereldjes vraagt veel van de fotograaf. Je wilt ze immers zo natuurgetrouw mogelijk vereeuwigen.
|
De Bloedweizwam of Gewone Boomwrat (Lycogala epidendrum), wordt soms ook wel aangeduid als “blotebilletjeszwam”. Deze levensvorm komt over de hele wereld voor en is ook in ons land een heel gewone soort. In tegenstelling tot de vorige foto zijn de vruchtlichamen ongesteeld. Ze groeien in kleine groepjes en hebben een doorsnee van 3 tot 15 mm. Je kunt ze zowel vinden op rottend hout als op schors en afgevallen takken. Ook kom je ze wel eens op de grond tegen, naast stronken. De inhoud van de vruchtlichaampjes is aanvankelijk roze en tandpasta-achtig en verandert later in een lavendel- tot licht okerkleurige sporenmassa, die verstuift of met regenwater wordt verspreid. Zoals op de foto te zien is de sporenverstuiving bij vrijwel alle vruchtlichamen reeds achter de rug en de cyclus voltooid. Als het e.e.a. geschilderd zou zijn, zou het de titel “Stil leven” hebben meegekregen.
|
De Doolhofzwam (Daedalea quercina) is geen myxomyceet of slijmzwam, maar een “gewone” paddenstoel, die behoort tot de steeltjeszwammen. Deze houtzwam groeit voornamelijk op eiken of op stronken daarvan en kan het hele jaar door worden gevonden. Waar de zwam zijn naam aan te danken heeft, is goed waarneembaar op bijgaande foto, waarbij de onderkant van het vruchtlichaam is te zien. Het is een meerjarige soort, die wel 10 jaar oud kan worden. De grijs- tot lichtbruine bovenzijde van het consolevormige vruchtlichaam heeft een golvend en knobbelig viltig oppervlak. Hierop zijn lichte concentrische ringen en een duidelijke scherpe rand te zien. De “hoed” kan wel tien tot dertig centimeter breed zijn en drie tot zeven centimeter dik.
|
Het kleinere neefje van de bloedweizwam of gewone boomwrat is de zogeheten Dwergboomwrat (Lycogala conicum). Die heeft in het beginstadium met z’n roze kleur het meest weg van de eerdergenoemde benaming “blotebilletjeszwam”. Als deze twee slijmzwammetjes dicht tegen elkaar aan hadden gestaan, dan was deze vergelijking waarschijnlijk nog meer opgegaan. Nog geen dag later zal de roze kleur veranderd zijn in oker / bruin en zal de kenmerkende netvormige tekening bovenop de vruchtlichaampjes nog beter te zien zijn geweest. De soort komt weliswaar verspreid in ons land voor, maar er worden er maar heel weinig gezien, laat staan gefotografeerd.
|
Over nu naar de insecten. Allereerst laten we u kennis maken met de Groefkopveldwesp (Polistes nimpha). Het is één van de vier in Nederland voorkomende veldwespen. Deze wespen zijn fors en vliegen met hangende poten. Ze komen vooral voor in het Zuidoosten van ons land, alhoewel er sprake lijkt te zijn van een lichte verschuiving noordwaarts. Ze maken kenmerkende papiernestjes met open raten. De afgebeelde soort is zeldzaam en komt met name voor in Zuid Limburg en wellicht zo hier en daar nog in kleine delen van Brabant en Gelderland. In de overige provincies zal je tevergeefs naar deze soort moeten zoeken. Het verbaast ons al geruime tijd niet meer dat de jongste telg in onze fotografgelederen het weer eens voor elkaar kreeg om niet alleen deze zeldzaamheid op te sporen, maar ook nog eens op de gevoelige plaat vast te leggen.
|
Een heel stuk minder zeldzaam is de Hommelbijvlieg (Eristalis intricaria). Zoals de naam al doet vermoeden is dit een zweefvlieg met een hommelachtig uiterlijk. De korte antennes onderscheiden ‘m van de hommels. Het is één van de vele insectensoorten, die gebruik maakt van mimicry (nabootsing) om belagers van zich af te houden. Ze zijn al vroeg in het jaar te zien; niet zelden al in april en kunnen tot in september worden aangetroffen. Het is een zeer algemene soort in ons land, die vooral opvalt door z’n brede en behaarde lichaam. Het is een vrouwtje. Dat is te zien aan het witte kontje. Bij de mannetjes is die rossig of zo u wilt bruin.
Het volgende uitstapje heeft betrekking op sprinkhanen, een groep waaraan ons inziens veel te weinig aandacht wordt besteed. Het wordt wellicht eentonig, maar ook de hier afgebeelde en uiterst zeldzame Rosse Sprinkhaan (Gomphocerippus rufus) komt op naam van onze jongste onderzoeker / fotograaf. Er is maar één plek in Nederland waar deze soort voorkomt en dat is in Schin op Geul (Limburg). Hier bevindt zich langs de spoorlijn de enige stabiele populatie in ons land. De territoria bevinden zich in de buurt van het natuurreservaat Schaelsberg. Ondanks deze ruime plaatsbepaling is deze sprinkhaansoort zeer moeilijk vind- en determineerbaar. Het belangrijkste kenmerk zijn de knotsvormige antennes met een wit uiteinde. Dat is op de foto van dit mannetje redelijk goed te zien.
|
Wat dichter bij huis (Reutum) kon het vrouwtje van de Blauwe Glazenmakert (Aeshna cyanea), althans de koptekening, worden gefotografeerd. Het beestje was ten tijde druk bezig met de ei-afzet. De details van de kop, zoals de samengestelde ogen, de post- en anteclypeus, de bovenlip, de frons, de mandibel en de ocelli (gekaapt uit een libellenboek) zijn op de foto goed te zien. De blauwe glazenmaker is veel minder blauw dan z’n naam doet vermoeden. Dat geldt al helemaal niet voor het vrouwtje, want die is alleen maar groen. Het is met z’n lengte van 7 - 8 cm een behoorlijk forse glazenmaker, die doorgaans vrij laag vliegt. Het is een algemene soort, die vaak dicht bij bebouwing te vinden is. Ze zijn behoorlijk dominant en dulden geen andere soortgenoten in hun territorium.
Op de volgende foto is de Struiksprinkhaan (Leptophys punctatissima) te zien, die tot de sabelsprinkhanen wordt gerekend. We hebben hier te maken met een vrouwtje. Dat is te zien aan de korte sikkelvormige legboor, die bij het mannetje ontbreekt. Ze hebben bovendien uiterst kleine vleugels, die bij de mannetjes wat langer zijn. Met die relatief korte vleugels “zingen” ze; het is een hoog “tikkend” geluid. Voor de ouderen onder ons is dit geluid niet (meer) hoorbaar. De mannetjes zijn meestal ook te herkennen aan de bruine rugstreep. Struiksprinkhanen doen hun naam eer aan, want ze zitten vooral op bladeren en stammen van struiken en bomen.
|
De 3e sprinkhaansoort, die we u willen laten zien, is het Zoemertje (Stenobothrus lineatus). Het is een vrij forse kleurrijke veldsprinkhaan met een ladderpatroon in de vleugels en een brede witte zoom op de zijkielen. Het is een vrij zeldzame soort, die voorkomt op de Veluwe, enkele andere plekken met schrale graslanden of heide in Utrecht, Zuid-Limburg, maar ook in Noordoost-Nederland. We hebben in dit geval te maken met een mannetje. Dat is te zien aan de rode achterlijfspunt. Bij de meeste mannetjes is dat een goed kenmerk. De soort is evenwel het beste op geluid te inventariseren. De “zang” draagt tot zo’n 8 meter ver.
September staat bekend als spinnenmaand. Met die uitverkiezing zal niet iedereen even blij zijn. Spinnen zijn in deze maand meer te zien. Het is immers paringstijd, de temperatuur daalt en ze zoeken warmere plekjes op. Bovendien valt het grote assortiment aan spinnenwebben - vanwege de dauw - veel meer op. Een bekend misverstand wat we graag uit de wereld willen helpen, is dat spinnen niet zelden ten onrechte tot de insecten worden gerekend. Daarin kunnen we kort zijn; insecten hebben 6 poten en spinnen 8; een andere orde dus. Op de foto ziet u het Maskerspinnentje (Zilla diodia); deze is niet veel groter dan 3 – 4 mm. En dat hangt zomaar met veel wind aan een signaaldraad in een heideveld. Probeer die dan maar eens scherp te krijgen. Na ettelijke handmatig ingestelde pogingen is dat eindelijk gelukt. Wel niet top, maar toch. Het maskerspinnetje is één van de kleinste wielwebspinnen van ons land.
|
Een andere wielwebspin, die eveneens deze maand kon worden gefotografeerd, is de Brede Wielwebspin (Agalenatea redii). Deze soort is erg variabel van kleur. Ze kunnen overigens zowel klein als groot zijn; namelijk van 3 tot 18 mm. Sommige exemplaren hebben 2 witte vlekken op hun lichaam. Ook is er vaak een V-vormige tekening op het brede lijf te zien. Het beestje hield zich op in een heideterrein van het Duivelshof in de Lutte. Ze zijn overwegend te vinden in open, droge terreinen met een lage vegetatie. Alle wielwebspinnen hebben een regelmatig wielweb, waarbij ook de naaf gevuld is. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de strekspinnen. Een sterke signaaldraad loopt van het centrum van het web naar een schuilplaats in de vegetatie of ondergrond, waar de spin zich vaak ophoudt.
|
Vele malen groter en zeldzamer is de Grote Panterspin (Alopecosa fabrilis), die een “spanwijdte” van wel 5 cm kan bereiken. In Engeland is het één van de grootste spinsoorten. Men ging er daar van uit dat deze al lang was uitgestorven. De soort werd drie jaar geleden evenwel herontdekt tot grote vreugde van Britse arachnologen, oftewel spinnendeskundigen. De grote panterspin is een wolfspinsoort, die vooral ’s nachts actief is en op de grond leeft. Ze houden er een bijzonder jachtmethode op na. Ze jagen razend snel achter hun prooi aan en bespringen ze. Daar heeft het beestje zijn panternaam aan te danken. De spin houdt van een warm klimaat en komt daarom steeds meer voor op het Europese vasteland. Ze zijn met name aan de kust en in de zandduinen van Nederland te vinden. In dit geval werd de foto gemaakt op de Boshoverheide in Weert; een behoorlijk eind van de kust.
|
Een andere springspin, die deze maand gefotografeerd werd, is de Schorsmarpissa (Marpissa muscosa). Deze soort komt in Nederland algemeen voor. Met enige regelmaat worden ze ook in huizen aangetroffen. De mannetjes (6 – 8 mm) zijn kleiner dan de vrouwtjes (8-13 mm). Ze houden zich bij voorkeur op in de buurt van zonnige verticale vlakken zoals bomen of palen. Er moet bij onraad wel een mogelijkheid zijn om snel weg te kunnen kruipen. Prooien worden beslopen en onverhoeds besprongen. Zoals bij alle springspinnen heeft ook deze soort een buitengewoon goed ontwikkeld gezichtsvermogen. Ze hebben niet voor niets 8 spinnenogen. Hoe vaker je naar dit beestje - en dan met name naar de ogen - kijkt, hoe meer die op het koekiemonster begint te lijken, die we kennen van Sesamstraat.
|
In 2011 dook er In Twente in een ecologische verbindingszone een van oorsprong Noord-Amerikaanse orchidee op, te weten de Welriekende Schroeforchis (Spiranthes odorata). Deze voor Nederland nieuwe soort heeft, zoals u op de foto ziet, helderwitte bloemen met een minuscuul geel hart. Van oudsher kent ons land twee inheemse schroeforchissoorten, te weten de zeer zeldzame Herfstschroeforchis (Spiranthes spiralis) en de Zomerschroeforchis (Spirantes aestivalis), die sinds 1936 uit ons land is verdwenen. Het is onduidelijk hoe de welriekende schroeforchis in Twente verzeild is geraakt. De floradeskundige binnen onze fotografiegelederen vond op de laatste dag van september (12 jaar na dato) in de omgeving van Glanerbrug tenminste 40 bloeiende exemplaren. Het zijn echte laatbloeiers. Naast bijgaande close-up kunt u meer foto’s van deze bijzondere orchissoort bewonderen in de rubriek recente foto’s. Hiermee sluiten we de natuursessie van september af
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering en Jaimey Wilbers.
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering en Jaimey Wilbers.
In deze maand zijn er nog veel meer natuurfoto’s gemaakt; vooral vogels, vlinders en overige insecten. Benieuwd; klik dan op “Hier” of surf eenvoudigweg naar de rubriek: “Recente foto's”.