natuurkalender september 2017
De herfst heeft inmiddels z’n intrede gedaan. Alhoewel de meteorologische herfst al op 01 september van start is gegaan, is officieel de herfst op 21 september begonnen en zal duren tot en met 20 december. De meeste loofbomen en ook andere planten verliezen gaandeweg hun bladeren en veel vogels zijn al vertrokken of zijn nog onderweg naar warmere oorden. Mijn dochter en ik deden het omgekeerde en reisden noordwaarts af naar IJsland om er mooie foto’s te maken. Dat hieraan in de natuurkalender extra aandacht is besteed, zal u niet verbazen. De “thuisblijvers” bleven in eigen land natuurlijk niet bij de warme kachel zitten, maar zijn er ook geregeld op uit getrokken, zodat we deze maand weer een mooie mix aan natuuropnames met u kunnen delen.
Dertien kalenderfoto’s zijn de afgelopen maand gemaakt in het buitenland. Naast een vijftal specifieke landschappen van IJsland, kon ook het Noorderlicht worden vastgelegd. De overige opnames uit dit ei(land) in het hoge noorden hebben betrekking op - voor ons - bijzondere soorten als bultrug, rendier, poolvos, giervalk, zwarte zeekoet, ijsduiker en kok- en stormmeeuwen bij ijsschotsen. Andere vogelsoorten, die deze keer aan bod komen zijn: zwarte ooievaar, watersnip, grote gele kwikstaart, tapuit, torenvalk en boerenzwaluw.
Ten behoeve van de paddenstoelenrubriek hebben we deze keer voor u leuke soorten als gele knolamaniet en heksenschermpje. Daarnaast komen edelhert, roodpootschildwants, riviertandzaad en een wolkenhemel aan bod.
Wij wensen u - als steeds - veel kijk- en leesplezier toe. Vergeet vooral deze maand niet om alle overige recente foto’s van september eveneens te bekijken. Er zijn in deze kalendermaand namelijk nog veel meer mooie en interessante foto’s gemaakt. Ook deze foto’s zijn ons inziens de moeite van het bekijken meer dan waard.
We beginnen deze natuurkalender met wat natuurwonderen uit IJsland.
Dertien kalenderfoto’s zijn de afgelopen maand gemaakt in het buitenland. Naast een vijftal specifieke landschappen van IJsland, kon ook het Noorderlicht worden vastgelegd. De overige opnames uit dit ei(land) in het hoge noorden hebben betrekking op - voor ons - bijzondere soorten als bultrug, rendier, poolvos, giervalk, zwarte zeekoet, ijsduiker en kok- en stormmeeuwen bij ijsschotsen. Andere vogelsoorten, die deze keer aan bod komen zijn: zwarte ooievaar, watersnip, grote gele kwikstaart, tapuit, torenvalk en boerenzwaluw.
Ten behoeve van de paddenstoelenrubriek hebben we deze keer voor u leuke soorten als gele knolamaniet en heksenschermpje. Daarnaast komen edelhert, roodpootschildwants, riviertandzaad en een wolkenhemel aan bod.
Wij wensen u - als steeds - veel kijk- en leesplezier toe. Vergeet vooral deze maand niet om alle overige recente foto’s van september eveneens te bekijken. Er zijn in deze kalendermaand namelijk nog veel meer mooie en interessante foto’s gemaakt. Ook deze foto’s zijn ons inziens de moeite van het bekijken meer dan waard.
We beginnen deze natuurkalender met wat natuurwonderen uit IJsland.
Een bezoek aan het geothermische veld met tal van warme bronnen in Zuidwest IJsland (Geysir) is de moeite meer dan waard. Vooral de springbron Strokkur is een bezienswaardigheid waar veel toeristen op afkomen. Met variërende tussenpozen (gemiddeld zo’n 8 minuten) spuit deze geiser warm water omhoog tot wel 20 meter. Door geduldig te wachten zijn van dit natuurfenomeen niet zelden fraaie opnames te maken. In de onderhavige situatie is bewust gekozen voor een tegenlichtopname aan het begin van de eruptie. Hierbij komt de mooie blauwe kleur van het opwellende hete water het beste tot zijn recht. De geiser zelf is 23 meter diep en heeft onderin een temperatuur van 120° C.
|
Een andere locatie wat je in IJsland als bezoeker beslist niet mag missen is Hverir; een gebied met tal van hete bronnen in het noorden van IJsland. Het ligt niet zo ver verwijderd van het bekende Mývatn-meer waar met name in de zomermaanden heel veel vogels te zien zijn. Als je niet tegen de geur en het inademen van zwaveldampen kunt, is het verstandig om dit zogeheten solfatarenveld (gasbronnen met zwavel) links te laten liggen. Zoals bekend mag worden verondersteld is IJsland een vulkanisch land waarbij het magma op veel plaatsen dicht aan de oppervlakte ligt. Allerlei geologische onderaardse krachten zorgen er in dit gebied voor dat je hier oog in oog komt te staan met tal van stoompluimen en kokkende modderpotten. Het voelt geregeld aan alsof je je op een andere planeet waant. Op de foto ziet u één van deze gebieden, waar je maar beter met een boog omheen kunt lopen.
In de buurt van het 36, 5 km² grote Mývatn-meer, nabij het dorpje Reykjahlíð is er door ons ook een bezoek gebracht aan Grjótagjá; een warmwatergrot waarvoor je lastig klauterwerk moet verrichten om bij het water te komen en er opnames te maken. De temperatuur van het water in de grot was hier tot het eind van de jaren ‘70 circa 40° C ; heerlijk aangenaam dus. Plotseling steeg deze evenwel tot 60 ° C en dat was voor het tere huidje van de mens toch net iets te veel van het goede. Geleidelijk is de temperatuur weer gedaald, maar men wil tegenwoordig ~ mede uit hygiënische overwegingen ~ niet meer dat er hier nog gebaad wordt. Het heeft overigens wel dit fraaie plaatje opgeleverd.
|
Niet ver van de voorgaande twee locaties ligt een meertje, waarvan het water er onder de juiste lichtconditie opvallend lichtblauw uitziet. Dat heeft te maken met natuurlijke mineralen, blauwwier en licium / kiezel in het water en op de bodem. Gemakshalve hebben we dit meertje ~ qua uiterlijk ~ betiteld als “Blue lagoon”, net zoals de gelijknamige toeristische trekpleister láa Lónið, waarin veel toeristen gaan baden vanwege de heilzame werking van het water. “Ons” blauwe meertje bleek, zoals te zien op de foto, een prachtplek voor het maken van bijna surrealistische foto’s. Het meer wordt gevoed met heet water en is in feite een zwavelbron waaruit meerdere stoompluimen opstijgen.
|
Een volgende aanrader om IJsland te bezoeken zijn de ijsschotsen / ijsbergen van de gletsjerlagune Jökulsárlón. Jökulsárlón staat niet voor niets te boek als het mooiste gletsjermeer van de wereld. Dit fraaie meer ligt aan de voet van de gletsjer Breidamerkurjökull tussen het Nationaal Park Skaftafell en het stadje Höfn. Van heel nabij kun je hier zien hoe tal van ijsschotsen / ijsbergen (afgekalfd van de gletsjer) heel langzaam door de stroming of de wind naar zee afdrijven. Slechts een tiende deel van de schotsen is te zien; de rest zit onder water. Het ijsschotsenmeer is maar liefst 250 meter diep en 23 km² groot. De witte, lichtblauwe en door gruis en vulkanische stof gekleurde ijsschotsen hebben de meest uiteenlopende vormen, zoals ook op de foto te zien.
|
IJsland staat vooral ook bekend om het Noorderlicht (Aurora borealis). Het fotografisch vastleggen van dit fenomeen stond voorafgaand aan de reis dan ook met stip genoteerd op ons wensenlijstje. Het verschijnsel kan alleen bij duisternis worden waargenomen, met name bij een wolkeloze hemel. Vooral ’s winters heb je hiertoe de meeste kans. September was dan ook niet op voorhand de meest ideale maand. Om het noorderlicht überhaupt te kunnen fotograferen is er vooraf thuis flink geoefend met de juiste instellingsmogelijkheden van de camera, want zo eenvoudig is het allemaal niet. Alhoewel we geen spectaculaire noorderlichtshow voorgeschoteld hebben gekregen, is het ons toch gelukt om van dit weersverschijnsel een aantal alleraardigste opnames te maken. Om überhaupt het noorderlicht te kunnen waarnemen zijn onder meer magnetische velden noodzakelijk, evenals uitbarstingen op de zon en gassen in de dampkring. De energie die hierbij vrijkomt, zien wij in de vorm van groene golven aan het firmament. Ook andere kleuren als lichtrood, paars, blauw of een combinatie van deze kleuren zijn soms te zien.
|
Van de IJslandopnames nu over naar een hele reeks vogelfoto’s, te beginnen met deze niet alledaagse soort; de Zwarte Ooievaar (Ciconia nigra). Alhoewel er jaarlijks zwarte ooievaars in Nederland worden waargenomen, mag je toch van een “lucky” spreken als je in september niet één, maar zelfs twee volwassen zwarte ooievaars voor de lens krijgt. Schitterende vogels zijn het; beslist een lust voor het oog. Het gaat de soort voor de wind. De zwarte ooievaar doet het de afgelopen tientallen jaren namelijk goed in verschillende landen. Vooral in onze buurlanden België en Duitsland is er sprake van een overduidelijke toename. Voorzichtig wordt er in ons land ~ in navolging tot de kraanvogel, de zeearend en de visarend ~ gehoopt dat we op enig moment ook een eerste broedgeval van de zwarte ooievaar in Nederland kunnen verwelkomen.
|
Ook kon deze maand eindelijk weer eens een Watersnip (Gallinago gallinago) op de gevoelige plaat worden vastgelegd. Bijgaand exemplaar was druk bezig met z’n belangrijkste hobby: het zoeken naar voedsel. Met snelle op en neer gaande bewegingen steekt de watersnip z’n lange rechte snavel in drassige bodems en is aldus in staat om prooien op de tast op te sporen. Op de foto ziet u dat hij / zij als maaltijd een heerlijke worm verorbert. Deze (voormalige) weidevogel is vrijwel steeds aan te treffen langs wateroevers van beken, langs plassen en rivieren dan wel in drassige terreinen. In tegenstelling tot zijn kleinere en zwijgzame neefje, het bokje, vliegen watersnippen bij verstoring met een schorre roep zigzaggend weg. Weet u trouwens nog dat de afbeelding van een Watersnip ooit eens ons bankbiljet van 100 gulden sierde?
|
Een andere vogelsoort, die je aan de waterkant moet zoeken is de Grote Gele Kwikstaart (Motacilla cinerea). Deze soort heeft een uitgesproken voorkeur voor snel stromende beken; het liefst in een bosrijke omgeving. Toch zie je dat grote gele kwikken ook steeds vaker opduiken in de buurt van andere locaties, zoals rioolwaterzuiveringsinstallaties, haven- en rangeerterreinen, opslagplaatsen voor bouwmaterialen etc. Beken en andere waterlopen blijven echter de belangrijkste leefomgeving. Als broedlocatie wordt steevast een sluis, watermolen, stuw of ander bouwwerk (maar dan wel in de buurt van water) uitgekozen. Speciale nestkasten worden eveneens geprefereerd. De vogels hebben vaak 2 legsels per jaar. De jongen uit het eerste legsel worden na het uitvliegen door het mannetje verzorgd, terwijl het vrouwtje zich bekommert om het tweede broedsel. Op de foto ziet u een juveniele vogel, herkenbaar aan de beigebruine zweem op de borst. Voor de rest lijken ze op de oudervogels, maar dan wel in winterkleed.
|
September is bij uitstek geschikt om Tapuiten (Oenanthe oenanthe) te zien en te fotograferen. Dan namelijk trekt het overgrote deel van de populatie zuidwaarts om vervolgens te overwinteren in de Afrikaanse savannes. Van alle zangvogels legt de tapuit één van de grootste afstanden af tijdens de jaarlijkse trek. Dat kan voor sommige exemplaren uit Noordelijke streken wel 16.000 km zijn! Vanwege de gestage achteruitgang staat de soort in ons land als broedvogel al jaren op de Rode Lijst. Duinstreken, heidevelden, zandverstuivingen en dergelijke is hun broedbiotoop. De tapuit is een echte holenbroeder. Die benaming doet vaak in de eerste plaats denken aan vogels, die gebruik maken van kunstnesten, maar dat is bij de tapuit niet aan de orde. Ze broeden namelijk in holen van dieren; in veel gevallen konijnenholen. Op de foto ziet u een mannetje in “najaarskleed”.
|
Het is een bekend gegeven dat het mannetje van een Boerenzwaluw (Hirundo rustica) meer succes heeft bij de vrouwtjes naarmate zijn staartpunten langer zijn. Dan zou je zeggen dat dit exemplaar, voor zover het een mannetje is, geen schijn van kans maakt bij de dames. Bij dit exemplaar ontbreken namelijk de lange buitenste staartpennen. Dat komt omdat het nog een juveniele vogel is, die u op de foto ziet. Jonge vogels verliezen hun jeugdkleed pas in het overwinteringsgebied, tijdens de rui. Deze lange en problematische overtocht naar Afrika moet de afgebeelde jonge vogel evenwel nog maken. Gelukkig zijn het echte luchtacrobaten, die uitstekend kunnen vliegen en uitzonderlijk weinig energie nodig hebben voor hun vlucht. Ze brengen dan ook bijna de hele dag vliegend door en vangen al vliegende hun voedsel. Van boerenzwaluwen is verder bekend dat ze erg plaatstrouw zijn. De meeste oudervogels keren naar de oude broedplaats terug. Bij de jongen keert 80 % binnen 2,5 km van de geboorteplek terug.
|
Ook op deze foto is een jonge vogel zien; in dit geval een juveniele Torenvalk (Falco tinnunculus), die even tevoren een muis heeft gegrepen en ‘m ogenblikkelijk “burgemeester” maakt. Zeer waarschijnlijk heeft dit valkje een veldmuis te pakken gehad, want torenvalken zijn uitgesproken veldmuisjagers. Veel torenvalken worden groot in speciale half open kasten. De jongen zijn na vier tot vijf weken vliegvlug, maar bedelen dan nog wekenlang om voedsel. Steeds intensiever grondgebruik maakt momenteel grote delen van het boerenland ongeschikt voor torenvalken; er is eenvoudigweg onvoldoende voedsel. Met een laag uitvlieggewicht neemt de kans dat een jong de eerste winter levend doorkomt, aanzienlijk af. Het zijn dan ook vooral de jongen die vroegtijdig het leven laten of wegtrekken als de voedselsituatie nijpend begint te worden. Uit terugmeldingen van onze eigen Vereniging blijkt dat menig exemplaar zelfs wegtrekt tot aan Noord Afrika.
|
Net zoals de zwarte ruiter is de Zwarte zeekoet (Cepphus grylle) in prachtkleed geheel zwart met uitzondering van een witte vlek op de bovenvleugel. Naar de winter toe worden het steeds meer vogels, die er een zwartwit pakje op na houden. Hierbij overheerst dan de witte kleur. Erg groot zijn ze niet (pakweg 35 cm), maar wel compact. Z’n neefje, de gewone zeekoet (Uria alge) is duidelijk groter. Zwarte zeekoeten zijn allesbehalve schuw. In de haven van Húsavik (IJsland) was dit beestje bijvoorbeeld tot op enkele meters afstand benaderbaar. Ook andere zwarte zeekoeten lieten zich van heel nabij fotograferen. En da’s prettig voor een natuurfotograaf. ’s Winters blijven zwarte zeekoeten vaak in de buurt van hun broedgebied en komen zelden onze kant op. In Nederland zal je zwarte zeekoeten dan ook niet snel tegenkomen.
Een bezoek aan het zogeheten ijsschotsenmeer (Skálafellsjökull) in IJsland leverde naast meerdere gewone zeehonden ook diverse opnames op van al dan niet rustende meeuwen op een aantal ijsschotsen. Alhoewel er zo nu en dan Kleine mantelmeeuwen te zien waren, betrof het toch voornamelijk jonge Stormmeeuwen (Larus canus) en Kokmeeuwen (Chroicocephalus ridibundus) in winterkleed, die zich op de gladde en ongetwijfeld koude ondergrond waagden. De reden van hun verblijf op die plekken is ons niet geheel duidelijk geworden, want geregeld gleden ze eraf of vlogen elkaar in de haren (of beter gezegd veren) voor het beste plekje. En voedsel was hier naar onze mening echt niet te vinden. Nu is het wel zo dat vogels geen last hebben van koude voeten, omdat hun bloedsomloop in de poten op een bijzondere manier geregeld wordt. Het leverde al met al wel dit bijzondere plaatje op.
|
In de roofvogelrubriek van onze website ontbrak tot dusverre de Giervalk (Falco rusticolus). Een trip medio september naar IJsland zorgt er binnenkort voor dat ook deze soort in de bewuste rubriek terecht komt. In de omgeving van Reykjavik kon bijgaande juveniele vogel op de gevoelige plaat worden vastgelegd. Giervalken zijn de grootste valken, die in Europa voorkomen. Broeden doen ze in arctische gebieden. In Europa is dat: Noord Scandinavië, IJsland en Groenland. In ons land wordt deze “snelheidsduivel” maar heel zelden gezien en staat niet voor niets te boek als dwaalgast. In de vlucht zijn giervalken goed te onderscheiden van slechtvalken vanwege de grotere afmeting, de bredere en niet zo spitse vleugels en de langere staart. In IJsland heeft samensteller dezes de soort zien jagen langs een dijkrand om dan onverwacht tussen het meeuwengilde op te duiken. Zo’n jacht gaat gepaard met een vliegsnelheid van wel 130 km / u en dan hebben we het nog niet eens over de stootduiken waarbij er wordt “doorgeschakeld” naar pakweg 200 km / u. Veel mensen denken trouwens dat giervalken wit zijn, maar dat is in de meeste gevallen niet zo. Witte exemplaren kom je wel tegen, maar dan in arctische gebieden, zoals Noord Groenland.
Een andere IJslandse soort, die we (zeker in het binnenland) niet zo vaak zullen tegenkomen is de IJsduiker (Gavia immer). Het is in feite een Amerikaanse soort, die in Europa alleen in IJsland broedt. Doordat de IJslandse populatie minder trekdrang heeft, komen de IJslandse ijsduikers niet veel voor in Nederland. Als ze al worden gesignaleerd is dat voornamelijk in de winter en dan ook nog langs de kust. In het binnenland “duiken” ze niet al teveel op, alhoewel samensteller dezes zich toch een waarneming uit Twente kan herinneren (Rutbekerveld - februari 2008). IJsduikers komen vooral voor bij diepe meren. In broedkleed zien ijsduikers er opvallend zwart-wit gespikkeld uit met een fraaie witte halsband en zwarte strepen in de nek. Het is een grote duiker met een behoorlijke stevige snavel. Afgebeeld is een beestje in overgangskleed, waarbij de halsband en de zwarte strepen in de nek niet (meer) te zien zijn.
|
Het spotten van misschien wel één van de meest indrukwekkende en adembenemendste dieren ter wereld, de walvis, is een ervaring die we waarschijnlijk nooit meer zullen vergeten. IJsland is één van de weinige plekken ter wereld, waar je - relatief dicht bij de kust - immers van dichtbij walvissen kunt observeren. Zo’n kans hebben wij uiteraard niet aan ons voorbij laten gaan. Op een gunstige en zonnige dag hebben we ons in Húsavík aangemeld voor één van de vele “whale watchingtours”. Tijdens de drie uur durende boottocht hebben we - soms van heel dichtbij - zeker drie tot vier verschillende Bultruggen (Megaptera novaeangliae) ~ waarvan één moeder met kalf ~ in het gezichtsveld en op de foto hebben gekregen. Prachtig! En dat zowel spuitend als duikend! Een volwassen bultrug kan wel 30.000 kg wegen, 16 meter lang worden en een leeftijd bereiken van 50 jaar. Naast de bultrug kun je in de zeeën rond IJsland ook soorten als dwergvinvis, blauwe vinvis en zelfs orka tegenkomen.
|
Alhoewel het tot de voorlaatste dag van onze trip naar IJsland heeft geduurd, is het ons toch gelukt om een (jonge) Poolvos (Vulpes lagopus) geportretteerd te krijgen. Als je het over poolvossen hebt, dan heb je veelal een exemplaar met een witte vacht voor ogen. Ze worden weliswaar wit naarmate de winter dichterbij komt, maar buiten die periode zijn het toch vooral bruine of grijsbruine beestjes, alhoewel dit exemplaar al wat witjes wordt rondom de “snufferd”. Poolvossen zijn duidelijk kleiner dan de vossen, die bij ons leven. Het isolerende vermogen van de vacht is zodanig dat deze diersoort zelfs bij een temperatuur van 50 graden onder nul kan overleven. Opvallend zijn de korte snuit en oren en de gele ogen van het beest. Poolvossen zijn opportunisten. Ze eten vrijwel alles, zowel levende als dode dieren, maar ook insecten, bessen, aas en zelfs ontlasting van dieren en mensen. Hun voorkeur gaat evenwel uit naar kleine zoogdieren (lemmingen en woelmuizen). In IJsland hebben ze alleen van raven en mensen iets te duchten. Natuurlijk moet er ook voldoende voedsel zijn om te kunnen overleven.
|
We “schakelen” nu over naar ons eigen land en wel naar een andere hertachtige, namelijk het Edelhert (Cervus elaphus), gefotografeerd op de Hoge Veluwe. Dit dier is het grootst op het land levende zoogdier van Nederland. De zwaarste beesten kunnen wel 200 kg zwaar worden. De hindes zijn vele malen lichter (hooguit 80 kg). In tegenstelling tot het rendier draagt bij het edelhert alleen het mannetje een gewei. Het komt voor dat een dergelijke “hoofdtooi” wel 15 kg zwaar kan worden. Ga d’r maar aan staan. Elke nawinter wordt het gewei afgeworpen, waarna meteen de groei van een nieuw gewei begint. De ontwikkeling hiervan is sterk afhankelijk van kalkarme dan wel kalkrijke gebieden. September is bij uitstek geschikt om de bronsttijd van deze dieren te bekijken. De mannetjes burlen er dan lustig op los en meten hun krachten met rivalen. Op de foto zie je een uit de kluiten gewassen mannetje.
|
Als rond Kerstmis de naam Rudolph rondzingt, wordt die naam ogenblikkelijk geassocieerd met Rendier (Rangifer tarandus). Alhoewel de Kerstman in ons land lang niet zo populair is als Sinterklaas, weten we allemaal echter wel dat de slee van de Kerstman door rendieren wordt voortgetrokken. Op de foto ziet u de koptekening van een rendier, waarvan er in IJsland pakweg 3000 tot 6000 in het wild leven. Men wil de populatie niet te groot laten worden. Jaarlijks wordt dan ook bekeken hoeveel er kunnen en mogen worden afgeschoten. Op de poolvos na zijn alle landzoogdieren van IJsland, zoals ook het rendier, van origine van elders afkomstig. De IJslandse rendieren zijn aan het eind van de 18de eeuw vanuit Noorwegen ingevoerd. Het zijn grote beesten, waarvan de mannetjes wel 300 kilo zwaar kunnen worden. In tegenstelling tot andere hertachtigen, dragen bij rendieren zowel de mannelijke als de vrouwelijke dieren een gewei. Noord-Amerikaanse rendieren worden veelal kariboes genoemd.
|
Na al die zoogdierreuzen is het nu tijd voor de Roodpootschildwants (Pentatoma rufipes), die ook wel boswants wordt genoemd. Deze soort komt algemeen in heel Nederland voor en wordt onder andere op berk, hazelaar, eik en els gevonden. Het is een relatief grote, donkerkleurige en glanzende wants met opvallende roodbruine poten. Op het schild is een kenmerkende geeloranje vlek te zien. De waarnemingspiek van deze wantsensoort ligt tussen juli en begin oktober. Overwinteren doen ze als nimf. Pas vanaf juni worden de eerste volwassen dieren gevonden.
Voordat we overstappen naar een aantal paddenstoelensoorten, tonen we u eerst nog een afbeelding van Riviertandzaad (Bidens radiata). Deze plantensoort, ook wel Stralend Tandzaad genoemd, is een relatieve nieuwkomer in de Nederlandse flora. Van origine komt deze namelijk uit Centraal Europa en heeft intussen ons land bereikt. De deelblaadjes van deze plantensoort lijken wel wat op cannabis. Alhoewel je deze tandzaadsoort vooral moet zoeken langs droogvallende oevers in het oostelijke rivierengebied, is de verwachting dat deze zich in de toekomst steeds meer zal gaan uitbreiden; ook in Twente. Waarnemingen in het Rietschot (Buurserzand), de Bergvennen en nu ook in het Haaksbergerveen wijzen hier op. Veruit de algemeenste Bidens-soort in Twente is momenteel echter nog steeds zwart tandzaad (Bidens frondosa).
De tweede paddenstoelensoort, die we bij u introduceren is de Gele Knolamaniet (Amanita citrina). We laten u deze zien omdat er nogal wat amanieten zijn, waar je culinair maar het beste van af kunt blijven in verband met hun giftigheid. Enkele soorten kunnen zelfs dodelijk zijn voor de mens, zoals de groene knolamaniet (Amanita phalloides). Daarnaast is ook verwarring mogelijk met lichte exemplaren van de panteramaniet (Amanita pantherina). Vergiftiging door deze laatste kan eveneens verstrekkende gevolgen hebben. Minder giftig is de Narcisamaniet (Amanita gemmata), die net als de beide voorgaande soorten zo maar met de (eetbare) gele knolamaniet verward kan worden. Daarom: “Ama-nooit niet”. Afblijven dus!
|
In de buurt van de Grote rietplas bij Emmen troffen we deze maand een leuk paddenstoeltje aan, genaamd: Heksenschermpje (Mycena rosea). Voor mycena-begrippen is het evenwel een redelijk grote paddenstoel, die vooral opvalt omdat de hoed egaalroze van kleur is. Hoe mooi ook; giftig zijn ze wel. De soort verschilt van het gewoon elfenschermpje (Mycena pura) door de kleur van de steel. Bij het heksenschermpje is deze wit en bij het elfenschermpje wittig, rozig of wat gelig met een violette zweem. De steel van het heksenschermpje wordt daarnaast naar onderen toe dikker en ziet er daardoor robuuster uit dan die van het Elfenschermpje, hetgeen goed te zien is op bijgaande foto. Het heksenschermpje ruikt verder sterk naar radijs. Het is een echte loofbossoort en ontwikkelt zich tussen afgevallen bladeren van voorgaande jaren. Van deze soort is bekend dat ze jaarlijks op dezelfde plek terugkeren. Zo nu en dan zijn er zelfs heksenkringen van te vinden.
|
We zijn inmiddels aanbeland bij de laatste foto van deze maand, die gemaakt is in het Haaksbergerveen, waarbij de nadruk bij deze foto ~ zoals u zelf kunt constateren ~ niet op het veen, maar op het wolkendek is gelegd. Hebt u er wel eens bij stil gestaan dat wolken er eigenlijk nooit hetzelfde uitzien? Ze veranderen steeds van vorm en niet te vergeten; ze bewegen steeds. Zo te zien is er bij deze foto “zwaar weer op komst”. En dat maakt deze foto ons inziens extra boeiend. En: hoe interessanter de lucht, hoe meer je er van op de foto wilt laten zien. Hopelijk kijkt u hierdoor eens wat vaker naar het firmament. Tips: Mooie effecten kun je krijgen door bewegende wolken te fotograferen met lange(re) sluitertijden. Het experimenteren met een grijsfilter is natuurlijk ook een optie.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde en Selva Wilbers - Wijering
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde en Selva Wilbers - Wijering
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.