natuurkalender oktober 2022
Oktober is vaak een echte herfstmaand met veel regen en wind. Vooral in de kustprovincies kan het flink spoken. Toch kan het soms ook fraai najaarsweer opleveren met temperaturen boven de 20 ° C. En dat laatste was deze maand het geval. Opnieuw sneuvelden er wederom warmterecords. Nooit eerder werd het namelijk zo laat in het seizoen zo warm in oktober. Op de 28e werd in Maastricht maar liefst een temperatuur gemeten van 23,5 ° C en op de 29e in Eindhoven zelfs 24,6 ° C. Het valt niet meer te ontkennen. Door klimaatverandering zullen er telkens nieuwe warmterecords bijkomen.
Uiteraard trokken we er ook in deze maand weer met veel elan op uit met de camera. Dat leverde gewoontegetrouw een mooie mix aan natuurbeelden op, die we graag met u willen delen.
Qua vogelsoorten hebben we dit keer zeearend, visarend, kraanvogel, lepelaar, kanoet, zilverplevier, koperwiek en grote gele kwikstaart “in de aanbieding”. Het schimmelrijk is deze keer goed vertegenwoordigd met soorten als: Dendrostibella smaragdina, fopdraadwatje, gebundeld netpluimpje, heideknotszwam, grote bloedsteelmycena, dennenzwavelkop, porseleinzwam, gewone hertenzwam en eikenboleet.
Verder ziet u soorten als argusvlinder, luipaardlichtmot, oranje kruidenmot, blauwe glazenmaker, geel zonneroosje en de uiterst zeldzame muurhooiwagen voorbij komen. We sluiten af met landschapsbeelden, gemaakt in de Biesbosch en in Zuid Limburg.
We starten met onze gevederde vrienden.
Uiteraard trokken we er ook in deze maand weer met veel elan op uit met de camera. Dat leverde gewoontegetrouw een mooie mix aan natuurbeelden op, die we graag met u willen delen.
Qua vogelsoorten hebben we dit keer zeearend, visarend, kraanvogel, lepelaar, kanoet, zilverplevier, koperwiek en grote gele kwikstaart “in de aanbieding”. Het schimmelrijk is deze keer goed vertegenwoordigd met soorten als: Dendrostibella smaragdina, fopdraadwatje, gebundeld netpluimpje, heideknotszwam, grote bloedsteelmycena, dennenzwavelkop, porseleinzwam, gewone hertenzwam en eikenboleet.
Verder ziet u soorten als argusvlinder, luipaardlichtmot, oranje kruidenmot, blauwe glazenmaker, geel zonneroosje en de uiterst zeldzame muurhooiwagen voorbij komen. We sluiten af met landschapsbeelden, gemaakt in de Biesbosch en in Zuid Limburg.
We starten met onze gevederde vrienden.
Tijdens een vaartocht door de Brabantse Biesbosch kon deze sfeervolle foto worden gemaakt van een Zeearend (Haliaeetus albicilla), langs één van de vele vaargeulen. De zeearend is een imposante roofvogel met een loei van een snavel, die het vooral moet hebben van grotere wateren. De soort wordt ook wel aangemerkt als witstaartzeearend. Dat laatste is echter alleen van toepassing bij volwassen vogels. Vogelaars onder elkaar betitelen ‘m vaak als de “vliegende deur”; dit vanwege hun enorme spanwijdte van pakweg 2.30 meter. Het gaat goed met deze arendsoort in ons land. Van de 30 paren kwamen er dit jaar 22 met zekerheid tot broeden. Gezamenlijk kregen ze 30 jongen, waarvan er uiteindelijk 22 vliegvlug werden. Nog maar zestien jaar geleden hadden we geen enkel broedpaar.
|
Tijdens onze weekendexcursie naar Ameland kon een andere arendsoort aan onze snel groeiende vogellijst worden toegevoegd, namelijk de Visarend (Pandion haliaetus). De bewuste vogel maakt al een tijdje de forellenvisvijvers van ’t Nijlân onveilig. Of iedereen daar nu zo blij mee is? Wij in ieder geval wel. Ook de visarend zit in ons kikkerlandje in de lift. In 2016 vestigde het eerste broedpaar zich in de Brabantse Biesbosch. Voor zover bekend is het aantal paren opgelopen tot zes. Het is nog maar een pril begin, maar anno 2022 hebben intussen 4 broedparen jongen groot gebracht. Qua uiterlijk verschillen de zee- en de visarend nogal van elkaar. De (volwassen) zeearend is bruin en heeft een witte staart. De visarend is daarentegen zwartwit en heeft een zwarte “zorroband” rond de ogen. Ook verschillen ze behoorlijk van elkaar qua grootte. Verder hebben ze ook een ander dieet. De zeearend eet naast vis ook watervogels en aas. De visarend leeft daarentegen eigenlijk alleen van vis
|
Voor het fotograferen van Zilverplevieren (Pluvialis squatarola) moet je ook richting zee, of beter gezegd het wad. Ze foerageren vooral in een zoutachtige omgeving. In broedkleed ziet deze zwart-wit getekende plevier er bijzonder fraai uit en doet dan z’n naam alle eer aan. De winterkledij is veel minder spectaculair, zoals te zien op bijgaande foto. Dit exemplaar is sowieso niet moeders mooiste. Let maar eens op de vervormde snavel. In ons land kun je zilverplevieren een groot deel van het jaar tegenkomen; het meest echter in de periode van augustus tot en met november. In het voorjaar is mei de beste maand om ze te zien te krijgen. Overwinteren doen ze langs de kust van Afrika; tot zelfs aan Zuid Afrika toe. Het is een echte lange afstandstrekker, die maar weinig tussenstops nodig heeft op weg naar de meest noordelijke broedgebieden in de toendra.
|
In hetzelfde weekend konden ook twee Kanoeten (Calidris canutus) op Ameland worden vereeuwigd. De Waddenzee, waar deze opname werd gemaakt, is een zeer belangrijk tankstation voor deze strandlopers. In het Engels heet deze plompe vogel “Red Knot”. De prachtige roestrode buikkleur waar deze Engelse naam naar verwijst, krijgen we hier maar sporadisch te zien, omdat ze ons land nauwelijks in broedkleed aandoen. We moeten het dan ook doen met het wat saai aandoende winteruiterlijk wat grijsachtig is met een witte buik. Net als bij de Eider heeft ook de Kanoet al een tijdje een kortere benaming gekregen. Vroeger kenden we ze respectievelijk als eidereend en kanoetstrandloper.
|
In de eerste week van oktober zag dezelfde natuurfotograaf eveneens kans om in Zeeland een mooi shot te maken van deze twee overvliegende Lepelaars (Platalea leucorodia). Heel erg lang zullen ze niet meer in Nederland blijven. De meesten zijn immers al vertrokken. Ze overwinteren langs de West-Afrikaanse kust. Niet iedere lepelaar doet dat overigens. Tegenwoordig schijnt zelfs een handjevol vogels in ons land te overwinteren. Dat zullen er met de opwarming van de aarde gaandeweg wel meer worden, is de verwachting. Niet zelden zijn de eerste exemplaren overigens in februari en maart al weer terug in ons land. Ze verzamelen zich aanvankelijk vooral in Friesland en Groningen om daarna door te vliegen naar de broedkolonies.
|
Een dagtripje naar onze Oosterburen leverde ook dit jaar weer veel Kraanvogels (Grus grus) op. In de bekende gebieden in de buurt van Diepholz bivakkeerden er op die dag ruim 80.000. Natuurlijk is het mooi om van deze fascinerende dieren aansprekende foto’s te maken. Op een akkerland bij Vechta kon in dit geval een bijna beeldvullende opname worden gemaakt van een volwassen vogel. Dat is best wel uitzonderlijk, omdat de vogels doorgaans behoorlijk schuw zijn en bij het minste of geringste op de wieken gaan. Het mooie van deze aansprekende vogelsoort met zijn kenmerkende geluid is, dat je ze ~ ook al heb je ze nog niet eens gezien ~ vaak toch al van grote afstand kunt horen. Van het nasale, schelle getrompetter krijgen de meesten van ons nog steeds kippenvel.
|
Oktober is bij uitstek de maand om de massale trek van Koperwieken (Turdus iliacus) te kunnen bewonderen. In Nederland trekken jaarlijks naar schatting tussen de 3,4 en 4,4 miljoen van deze lijsterachtigen door. Ze komen uit Noorwegen, Zweden, Finland, Noordwest-Rusland en wellicht ook uit Siberië. Op 18 en 19 oktober j.l. trokken er honderdduizenden koperwieken over Nederland. Vooral langs de kust werden er enorme aantallen geteld. Het grootste deel trekt weg naar Zuidwest-Europa of nog verder naar Noordwest-Afrika. Een kleiner deel trekt naar Engeland. Onderweg foerageren ze, niet zelden in gezelschap van kramsvogels, op de dan rijkelijk voorhanden zijnde bessen van meidoorn, duindoorn etc. Eén exemplaar, die kennelijk teveel stof had geslikt, nam onderweg een heerlijk bad. De kenmerkende kastanjebruine ondervleugel en de lichte oogstreep zijn daarbij op de foto goed te zien.
|
Ook Grote Gele Kwikstaarten (Motacilla cinerea) uit Duitsland en Zuid-Scandinavië trokken in de kalendermaand ~ zij het in kleine aantallen ~ door ons land. De eigen broedvogels trekken deels weg, maar een ander deel overwintert hier. Wellicht arriveren er ook nog noordelijker vogels die de winter hier doorbrengen. Grote gele kwikstaarten hebben een voorkeur voor snelstromende beken en rivieren; het liefst met keien erin. In de winter kunnen ze ook elders worden aangetroffen. Niet zelden kun je ze zomaar tegenkomen in stedelijke gebieden. Grote platte daken met water vormen dan een aantrekkelijk biotoop. Waarschijnlijk hebben we met het exemplaar op de foto te maken met een doortrekker.
|
Op bijgaande foto staat de zogeheten Oranje Kruidenmot (Udea ferrugalis) afgebeeld. Je zult deze nachtvlinder tevergeefs zoeken in de bekende nachtvlinderveldgids van Nederland en België. Landelijk staat het beestje namelijk als ongewoon tot zeldzaam bekend. Alleen tijdens "warme" jaren (zoals 2022) duiken ze plots een stuk vaker op. Waarneming.NL zegt hierover dat de oranje kruidenmot behoort tot de regelmatig voorkomende migranten, die vrijwel jaarlijks waargenomen wordt, maar onder natuurlijke omstandigheden in ons land niet in staat is om hier te kunnen overwinteren. Zo leren we er elke dag toch weer wat nieuws bij.
|
Van de vogels nu naar een drietal “fladderaars”. De afgebeelde Argusvlinder (Lasiommata megera) kwam tijdens een fototrip naar de St. Pietersberg zo maar onze jongste fotograaf met een bezoek vereren. De soort vliegt in 2 generaties en vertoont de laatste jaren een sterke achteruitgang (95 %). Over de oorzaak tast men vooralsnog in het duister. Er zijn in oktober in ons land overigens nog verschillende exemplaren waargenomen. De meeste vlinders zijn gemeld uit het westelijk deel van ons land en een aantal uit Zuid Limburg. Dat kan dus kloppen. De laatste datum waarop er ooit nog eentje gezien is, betreft 10 november. Meestal is oktober het eindstation voor de argusvlinder en is het daarna de beurt aan de rupsen. Aan de hand van de vleugeltekening is te zien dat het om een mannetje gaat.
De laatste soort van de dag- en nachtvlinders is er eentje uit de familie van de grasmotten. Het gaat om de Luipaardlichtmot (Nomophila noctuellais). Het beestje is over tijd, want de vliegtijd loopt in de regel van mei tot en met september. Wat de vorige mot met deze soort gemeen heeft, is dat ze als trekvlinder het ene jaar algemeen in ons land voorkomt, terwijl het in een ander jaar een zeldzame verschijning is. De grasmotten komen naar Noord-Europa vanuit Noord-Afrika en Zuid-Europa. De vleugels zijn variabel van kleur; meestal bruin of grijs met twee vlekken. Vlekkeloze exemplaren komen ook voor. De vlinder is, door de in rusthouding naar achter gerichte vleugels, goed herkenbaar. Ook deze soort werd op de St Pietersberg gefotografeerd.
|
We blijven nog even in de insectenwereld. De afgelopen maand kon er een mooie vooraanzichtfoto worden gemaakt van de Blauwe Glazenmaker (Aeshna cyanea), alhoewel er geen spatje blauw te zien is aan dit exemplaar. Het is namelijk een eileggend vrouwtje, die er altijd afwisselend appelgroen met zwart uitziet. De schaduw is de grootste vriend van deze forse glazenmakersoort. Daar jagen ze het liefst laag bij de grond op andere insectensoorten. De blauwe glazenmaker kan tot laat in het jaar worden waargenomen, net als trouwens zijn kleinere neef, de paardenbijter (Aeshna mixta). Op soortgenoten kunnen ze vrij agressief reageren.
|
Ja en dan deze soort; de Muurhooiwagen (Opilio parietinus), waar onze jongste telg deze maand zijn zinnen op had gezet. Deze spinnensoort is na de eeuwwisseling in ons land steeds zeldzamer geworden. Enige tijd geleden was men de mening toegedaan dat de soort zelfs als uitgestorven moest worden beschouwd. Toch werden er nog niet zo lang geleden 2 kleine populaties van deze soort gevonden, waarvan er waarschijnlijk al weer één kan worden weggestreept. Na heel lang zoeken in een voormalige spoorwegtunnel in Zuid Limburg. hebben we met z’n tweeën eindelijk een exemplaar kunnen vinden, waarvan bijgaande opname is gemaakt. De natuurlijke oorzaak voor het verdwijnen van de muurhooiwagen is vermoedelijk de opmars van de rode hooiwagen (Opilio canestrinii),die bijgaande soort in recordtijd uit ons land heeft verdrongen.
|
In de wonderlijke kleurrijke microwereld kom je soms prachtige levensvormen tegen. De fotograaf in kwestie ontdekte onder een afgezaagd stuk hout deze superkleine smaragdkleurige “speldenknoppen op zwarte steeltjes”, luisterend naar de wetenschappelijke naam (Dendrostibella Smaragdina). Helaas heeft deze ongeslachtelijke schimmelsoort nog geen Nederlandse benaming. Zoals eenieder kan zien is het een beauty. Van deze soort is in Nederland nog maar heel weinig bekend. Foto’s zijn er dan ook amper. Als je googelt op deze soort krijg je meteen dezelfde opname in beeld bij de rubriek “Deel de Natuur”.
|
We hebben nog 2 foto’s meer uit diezelfde microwereld, waartoe deze myxomyceet of slijmzwam; het zogeheten Fopdraadwatje (Trichia varia). De soort komt zowel voor in naald- als in gemengd bos en is te vinden op dood hout. Je kunt ze ook wel eens op bladeren aantreffen, maar dat komt maar heel weinig voor. De vruchtlichamen zijn niet alleen in het najaar, maar zelfs jaarrond, te vinden. Het fopdraadwatje komt wereldwijd voor. In Nederland is het een vrij algemene soort, alhoewel andere bronnen vermelden dat ze zeldzaam zijn. Het fopdraadwatje groeit in kleine of grote groepen, meestal zittend en soms op een kort steeltje.
|
Ook het Gebundeld Netpluimpje: (Stemonitis fusca) behoort thuis in hetzelfde rijtje. Deze soort komt matig algemeen in ons land voor. De kleurstelling in de verschillende groeistadia wil nog wel eens zorgen voor verwarring, waarbij opgemerkt dat het rijpingsproces al binnen enkele uren kan plaats vinden. Tijdens dit proces verkleuren ze van wit of geel naar lilapaars en van oranjebruin of rozerood naar donkergrijs(bruin). Het zijn nog net niet alle kleuren van de regenboog. De langwerpige gebundelde vruchtlichamen staan op flinterdunne steeltjes en groeien op dood hout. Ze groeien normaliter recht naar boven. Wind of regen kan de krommingen hebben veroorzaakt. Voor een 100 % zekere determinatie zou microscopische controle nodig zijn geweest.
|
Mycena’s zijn eveneens kleine paddenstoelen. Rond deze tijd zijn ze volop in de bossen te vinden. Ze zijn te herkennen aan hun vaak bleke kleur, dunne en lange steel en een klokvormig hoedje. Hoewel ze als groep goed te herkennen zijn, is de determinatie vaak een stuk ingewikkelder. Er komen in ons land namelijk meer dan 100 soorten voor. Vaak zijn ze alleen microscopisch uit elkaar te houden. Dat laten we dan ook graag aan de specialisten over. De Grote Bloedsteelmycena (Mycena haematopus) vormt hierop evenwel een uitzondering. Er komt bij deze mycenasoort namelijk rood gekleurd vocht uit de steel, als deze breekt. Daardoor is deze soort gelukkig wel op naam te brengen.
|
In ons land komen pakweg 5000 verschillende soorten paddenstoelen voor. Wel klein, maar niet behorende tot de voorgaande drie soorten is de Heideknotszwam (Clavaria argillacea), die ~ zoals de naam al doet vermoeden ~ onder andere voorkomt op droge heide. De vruchtlichamen groeien verder in bossen en in struikgewas, tussen grassen en mossen en in veenmoerassen. Ze verschijnen vaak al in juli. Tot in november kan je ze vinden. Meestal groeien ze in kleine groepjes. De soort komt algemeen in ons land voor en behoort tot de knots- en koraalzwammen. De laatste decennia is deze knotzwam bezig aan een comeback. De paddenstoel was in de jaren zeventig en tachtig door verzuring en vermesting een grote zeldzaamheid geworden in Nederland.
|
Mocht je op zoek zijn naar Porseleinzwammen (Oudemansiella mucida); kijk dan vooral naar beuken. Met name op deze boomsoort groeien ze, zowel parasitair als saprotroof; kortom op levende en dode stammen, stronken en takken. Het is een witte tot ivoorkleurige plaatjeszwam waarvan de hoed bedekt is met een glanzende vaak doorschijnende slijmlaag. Vandaar de benaming. Ze groeien meestal in kleine bundels. Ook de geringde steel is een goed kenmerk om de soort te herkennen. De fotograaf in kwestie heeft een mooi stukje werk geleverd. Let er maar eens op hoe hij de porseleinzwam op de foto heeft weggezet. Het omhulsel van de beukennoot en het insect maken de opname compleet.
|
De Dennenzwavelkop (Hypholoma capnoides) is wat groter en komt zeer algemeen in ons land voor. Ze groeien in dichte bundels op dood naaldhout. Ze zijn zowel in de zomer als in de herfst te vinden. De gewelfde hoed is bleek okerkleurig met een geelbruin centrum en een lichtgele randzone. De plaatjes die aan de onderkant van de hoed zitten, zijn in het jonge stadium crèmekleurig en verlopen later naar grijzig lila of olijfzwart. De dennenzwavelkop kan verward worden met de gewone zwavelkop (Hypholoma fasciculare) en het stobbezwammetje (Pholiota mutabilis).
|
Net als de vorige soort is ook de Gewone Hertenzwam (Pluteus cervinus) een zeer algemene verschijning in ons land. Je kunt ze letterlijk overal in ons land tegenkomen. Ze verschijnen zowel in het voor- als in het najaar op stobben en ondergronds hout dat al in ver gaand stadium verkeert. Zo ook op deze berk waarop dit exemplaar een voedingsbodem heeft gevonden. Zo nu en dan groeien de hertenzwammen ook op zaagsel en stro. De vruchtlichamen staan zowel alleen (zie foto), maar ook in kleine groepjes bij elkaar. De “reebruine” hoed van de hertenzwam kan forse afmetingen bereiken tot wel 15 centimeter doorsnee. Doorgaans heeft de hoed evenwel een diameter van 4 tot 5 cm. De steel is voorts glanzend, wittig en vezelig.
Onder boleten verstaan we vlezige paddenstoelen met een steel en hoed. In plaats van plaatjes hebben boleten gaatjes onderaan de hoed. In deze gaatjes (die vrij diep zijn en ook buisjes worden genoemd) worden de sporen gevormd. Tot deze familie behoort de afgebeelde Eikenboleet (Leccinum quercinum), die in de meeste gevallen in symbiose leeft met een eik. Sommige exemplaren gedijen ook bij populieren, abelen, berken, beuken, tamme kastanjes en lindes. Net als de vorige soort is ook dit een behoorlijk grote “jongen”. Ze kunnen een diameter van 6 tot 15 cm bereiken en heel af en toe nog wel meer. De dikke steel is met roodbruine schubjes bedekt, wat een goed kenmerk is.
|
We hebben nog 3 foto’s te gaan in deze oktobersessie. Allereerst het Geel Zonneroosje (Helianthemum nummularium), wat slechts op 3 plekken in ons land in het wild groeit. De fotografieplek (Sint Pietersberg bij Maastricht), is er één van. Wat deze plant - of zo u wilt struik - zo bijzonder maakt, is dat bij zonneschijn de bloemen meedraaien. Bij slecht weer en 's nachts kruipen ze in elkaar en krommen de bloemstelen zich, terwijl de bloemen gaan knikken en zich deels gaan sluiten. De bloemen staan in losse schijntrossen, zijn citroengeel en zijn aan de voet donkerder gevlekt. Het is een echte zomerbloeier (juni rot en met augustus), maar door het mooie weer van de laatste tijd zijn er ook in oktober nog bloeiende planten gevonden, waartoe deze.
|
Als je toch in Zuid Limburg te gast bent is het niet verkeerd om het golvende landschap eens in je op te nemen. Deze opname is gemaakt in de buurt van het dorpje Wittem, waarbij je het gevoel hebt in het buitenland te zijn. Als we hadden geschreven dat de opname gemaakt zou zijn in Luxemburg of in Zwitserland dan had u dat vast en zeker gelooft. Het is in ieder geval een vredig tafereeltje met op de achtergrond een populier met maretakken. In Engeland staat deze bekend als mistletoe. Maretak is een bolvormige struik, die parasitair leeft op bomen Ze ”snoepen” water en zouten van hun gastheer. Vooral in de herfst, in de winter en het vroege voorjaar zijn ze te zien, maar dan alleen in Zuid Limburg, althans wat ons land betreft. .
|
We hebben deze maand verschillende mooie plekjes in ons land mogen bezoeken. De slotfoto komt dit keer uit Brabant, waar tijdens een vaartocht een typische herfstfoto kon worden gemaakt in het Nationaal Park de Biesbosch. Plat op de boeg liggend en dan zo’n foto kunnen maken, da’s weer eens wat anders. Het park is een beschermd natuurgebied en het grootste zoetwatergetijdengebied van Europa. Je vindt er veel wilgenvloedbossen en kreken. Graag waren we er de bever tegen gekomen, maar het bleef jammer genoeg bij wat knaagsporen. Daarmee sluiten we deze natuurkalender af en maken ons op voor de maand november.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo, Fons en Wim Wijering, Rinus Baaijens, Johan Drop en Jaimey Wilbers.
Foto’s: Leo, Fons en Wim Wijering, Rinus Baaijens, Johan Drop en Jaimey Wilbers.
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.