natuurkalender november 2019
Het was prettig voor de natuur dat - net als oktober - ook de huidige natuurkalendermaand veel natter was dan normaal. Er viel drie keer zoveel regen dan een jaar eerder in dezelfde tijd. Het was overigens wel iets kouder. Nochtans kende november nauwelijks uitschieters qua temperatuur. Er werden dan ook geen warmte- of koude-records gemeten dan wel verbroken. Enkele keren schoot het kwik ’s nachts onder nul en kregen we te maken met een aantal mistige ochtenden, maar dat is te doen gebruikelijk voor de tijd van het jaar.
Schrijver dezes verbleef in de eerste week van november evenwel nog in de tropen (Aruba), waar de temperatuur overdag geregeld opliep tot boven de 30 ° C. Daar regende het zo nu en dan ook, maar dat was voor natuurfotografiedoeleinden (eiland lekker groen) alleen maar beter. Een aantal opnames, die we u deze keer willen laten zien, zijn dan ook daar gemaakt.
Aan vogels hebben we deze keer: Amerikaanse boerenzwaluw, Bartrams ruiter, dikbekplevier, Amerikaanse bontbekplevier, kleine geelpootruiter, gestreepte strandloper (alle Aruba) en m.b.t. ons eigen kikkerlandje: strandleeuwerik, kramsvogel en rotgans. Ook paddenstoelen en aanverwante soorten komen voorbij. Geportretteerd werden achtereenvolgens: blauwe kaaszwam, roze knoopzwam, het gewone vuurzwammetje of de scharlaken wasplaat, dennenkleefsteelmycena, eikentakstromakelkje, gebundeld netpluimpje en troskalknetje (drieluik).
Nachtvlinders ontbreken deze maand evenmin. Te zien zijn: Grote- en kleine wintervlinder (2 x) zowel man als vrouw), zwarte herfstspinner en een Blauwtje (Aruba). Op dit eiland werd verder nog een fraaie libel geportretteerd en in eigen land de eiercocon van een spinnendoder. We sluiten in sfeer af met een herfstbeeld en twee zonsondergangen.
We beginnen evenwel met wat opnames van soorten (veelal op doortrek) uit de tropen.
Schrijver dezes verbleef in de eerste week van november evenwel nog in de tropen (Aruba), waar de temperatuur overdag geregeld opliep tot boven de 30 ° C. Daar regende het zo nu en dan ook, maar dat was voor natuurfotografiedoeleinden (eiland lekker groen) alleen maar beter. Een aantal opnames, die we u deze keer willen laten zien, zijn dan ook daar gemaakt.
Aan vogels hebben we deze keer: Amerikaanse boerenzwaluw, Bartrams ruiter, dikbekplevier, Amerikaanse bontbekplevier, kleine geelpootruiter, gestreepte strandloper (alle Aruba) en m.b.t. ons eigen kikkerlandje: strandleeuwerik, kramsvogel en rotgans. Ook paddenstoelen en aanverwante soorten komen voorbij. Geportretteerd werden achtereenvolgens: blauwe kaaszwam, roze knoopzwam, het gewone vuurzwammetje of de scharlaken wasplaat, dennenkleefsteelmycena, eikentakstromakelkje, gebundeld netpluimpje en troskalknetje (drieluik).
Nachtvlinders ontbreken deze maand evenmin. Te zien zijn: Grote- en kleine wintervlinder (2 x) zowel man als vrouw), zwarte herfstspinner en een Blauwtje (Aruba). Op dit eiland werd verder nog een fraaie libel geportretteerd en in eigen land de eiercocon van een spinnendoder. We sluiten in sfeer af met een herfstbeeld en twee zonsondergangen.
We beginnen evenwel met wat opnames van soorten (veelal op doortrek) uit de tropen.
Hoog op mijn verlanglijstje stond de Bartrams Ruiter (Bartramia longicauda), die ik tot dusverre tijdens mijn reizen nooit eerder ben tegengekomen. Het was dan ook een aangename verrassing om op 05 november j.l. drie vogels van deze wat vreemd ogende ruitersoort aan te treffen op California Beach (Aruba). De Upland sandpiper, zoals de Amerikanen ‘m noemen, broedt in Noord Amerika, maar overwintert in de pampa’s van Zuid Amerika. Niet zelden moeten hiervoor afstanden van meer dan 10.000 km worden overbrugd. In het Papiamento noemen ze ‘m: Snepi bartram. Omdat de natuurkennis en interesse op Aruba helaas op een laag pitje staat, zullen waarschijnlijk maar weinig mensen deze voor Aruba zeldzame soort ooit gezien hebben.
Hoe soepel bij vogels de nek gedraaid kan worden, bewijst deze Amerikaanse Bontbekplevier (Charadrius semipalmatus) maar weer eens tijdens een grondige poetsbeurt. Bij de vorige editie (natuurkalender van oktober) hebben we u reeds een foto getoond van een Arubaanse holenuil, die zijn kop 180 graden gedraaid had. Het schijnt overigens dat uilen hun kop en hals zelfs tot wel 270 graden kunnen draaien. Dat is bij ons – mensen - onmogelijk. Zoals op de foto te zien, is ook deze bontbekplevier tot veel in staat. In het Engels heet deze vogelsoort: Semipalmated plover. In het Papiamento noemen ze ‘m: Lopi semipalmato.
|
Niet alleen in ons land, maar ook in de Verenigde Staten en Canada verdwijnen vogels in een rap tempo. Uit onderzoek is gebleken dat de totale vogelpopulatie in beide landen sinds 1970 met 29 % is afgenomen. Het zou gaan om maar liefst 3 miljard vogels!! Van een gewone soort als de (Amerikaanse) Boerenzwaluw (Hyrundo rustica - ondersoort erythrogaster) schijnt de afgelopen decennia maar liefst 32 % te zijn verdwenen. En Trump maar roepen dat er totaalweg niets aan de hand is. Op de foto een tweetal boerenzwaluwen, foeragerend boven een fraaie windgolf aan de noordwestkust van Aruba. Ze noemen ‘m hier: Swalchi.
Tijdens mijn verblijf op hetzelfde tropische eiland heb ik maar liefst 7 soorten plevieren op de gevoelige plaat weten vast te leggen. Bijgaand wederom een nieuwe soort voor mij; de zogeheten Dikbekplevier (Charadrius wilsonia - ondersoort: cinnamominus). Bij deze soort valt onmiddellijk de zwarte snavel op, die relatief dik is voor een vogel van dit formaat. Erg luidruchtig zijn ze niet. Een zwak fluitend piepje is slechts wat ze zo nu en dan produceren. Het beestje werd gefotografeerd in gezelschap van drie andere pleviersoorten, te weten: kraagplevier, Amerikaanse goudplevier en Amerikaanse bontbekplevier. De wetenschappelijk naam van de dikbekplevier is een eerbetoon aan Alexander Wilson; een van geboorte Schotse ornitholoog. Engelse benaming: Thick-billed plover. Papiamento: Lopi pico diki.
|
De Gestreepte Strandloper (Calidris melanotos) wordt nog geregeld aangeduid als Amerikaanse gestreepte strandloper. Deze laatste benaming is evenwel niet juist, omdat de soort niet alleen in Noord Amerika voorkomt, maar ook in Siberië. Op Aruba, waar deze opname is gemaakt, is het een regelmatige gast; vooral wintergast. Ze zijn hier allesbehalve schuw. Deze foto is op minder dan 5 meter van het beestje gemaakt. De gestreepte strandloper wordt voorts steeds vaker in ons eigen land gezien. De meeste vogels worden waargenomen tijdens de voor- en najaarstrek, zowel in de kustprovincies als in het rivierengebied. Het aantal waarnemingen is de afgelopen jaren sterk gestegen. Zijn Engelse naam is: Pectoral sandpiper en in het Papiamento heet ie: Snepi strepía.
|
Met een schuin oog omhoog kijken is wat je geregeld bij vogels ziet, zo ook bij deze Kleine Geelpootruiter (Tringa flavipes), een Noord-Amerikaanse broedvogel, die af en toe oversteekt naar West-Europa. Ze lijken wel wat op tureluurs, maar hebben een geheel donkere snavel en ~ zoals de naam al aangeeft ~ gele poten. Op Aruba komt naast deze soort ook z’n grotere neef, de Grote Geelpootruiter (Tringa melanoleuca), voor. Dat voortdurend omhoog kijken zie je geregeld bij vogels als ze in de lucht een roofvogel hebben ontdekt. Die wordt dan extra goed in de gaten gehouden, want je kunt je hachie maar één keer redden. De soort heet in het Engels: Lesser yellow legs. In het Papiamento staat de vogel te boek als: Snepi pia geel chikito.
|
Nu voor de verandering ook eens een minuscuul dagvlindertje, waarvan evenmin een Nederlandse naam bestaat. Het is een kleine page luisterend naar de Engelse benaming Bubastus Hairstreak (Strymon bubastus). Hij komt op alle drie de Benedenwindse eilanden (Aruba, Bonaire en Curacao) voor. Het is een soort, die is ondergebracht bij de donkere blauwtjes, die zijn vleugels (tenzij d’ie vliegt) altijd gesloten houdt. Dat het een donkere soort is, blijkt wel uit de naamgeving in het Papiamento: Welek Karbon. Het beestje drinkt op de foto nectar uit de Bellisima; een Mexicaanse klimplant (Antigonon leptopus). De plant is één van de invasieve soorten op het eiland.
|
Voordat we u meenemen naar opnames uit de eigen omgeving, toch nog maar eerst een libellen- en vlindersoort, beide gefotografeerd op Aruba. Helaas heeft bijgaande soort geen Nederlandse benaming, maar staat deze libel Engelstalig te boek als: Great Pondhawk (Erythremis vesiculosa). De soort komt verspreid voor in zowel Noord- als Zuid Amerika. Het is een libellensoort, die behoort tot de zogeheten korenbouten. Afgebeeld is een mannetje met prachtige groen en zwarte kleuren. Dat de soort ook zo nu en dan op Aruba valt waar te nemen, komt vast en zeker omdat het een sterke vlieger is.
|
Zeer waarschijnlijk hebben we bij deze foto te maken met de Blauwe Kaaszwam (Postia caesia of Oligoporus caesius). Het zou evenwel ook nog de vaalblauwe kaaszwam (Postia subcaesia of Oligoporus subcaesius) kunnen zijn. Voor een zekere determinatie zou echter microscopische controle nodig zijn geweest. De “blauwe” komt in ons land vrij algemeen voor op stobben van naaldbomen en is eenjarig. Ze zijn 1 tot 6 cm breed en 0,3 tot 1 cm dik. De kleur is in het jonge stadium wit. Op latere leeftijd worden ze blauwgrijs. Dit is zo’n soort die je eigenlijk het gehele jaar zou kunnen tegen komen.
Aan de hand van foto’s paddenstoelen naderhand op naam brengen is en blijft een lastig gegeven. Zo op het oog lijkt dit roodoranje zwammetje namelijk op een Gewoon Vuurzwammetje (Hygrocybe miniata). De steel heeft bij deze soort dezelfde roodoranje kleur als de hoed. Ook Waarneming.Nl geeft een determinatiescore van 97,8 % aan voor deze soort. De fotograaf in kwestie is evenwel van mening dat het hier gaat om de Scharlaken Wasplaat (Hygrocybe coccinea), mede vanwege het uiterlijk, de kleurstelling, het formaat en de vindlocatie. Om het helemaal “spannend” te maken zou het evenwel ook nog de Kabouterwasplaat (Hygrocybe insipida) kunnen zijn. Felrood of oranjerood gekleurd lijkt deze best wel veel op het gewoon vuurzwammetje. Ze zijn in ieder geval allemaal familie van elkaar. Kortom; wie het zeker weet, mag het zeggen.
|
Wist u dat er alleen al in Nederland zo’n 5000 soorten paddenstoelen voorkomen? Hiervan zijn er intussen circa 4500 op naam gebracht. Deze zijn te vinden in de verspreidingsatlas paddenstoelen van de NMV (Nederlandse Mycologische Vereniging). Het afgebeelde Eikentakstromakelkje (Rutstroemia firmum) groeit op afgevallen, weinig verteerde, eiken- en elzentakken in loof- en gemengde bossen. Je kunt ze zowel in de herfst als in het voorjaar aantreffen. Dit hele kleine paddenstoeltje met zijn bijzondere naam wordt ook wel eens aangeduid als Kelkjesbekerzwam en is nog geen cm groot. De soort heeft een kort steeltje en is beker- tot schotelvormig. Zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant ziet hij er olijf- tot roodbruin uit. Ze zijn zeer algemeen.
Zeer waarschijnlijk hebben we bij deze opname te maken met de Roze Knoopzwam (Neobulgaria pura). Een kleine kans is er evenwel ook op Echt Judasoor (Auricularia auricula-judae), waar dit exemplaar ook wel iets van weg heeft. De roze knoopzwam staat intussen te boek als vrij algemeen en is te vinden in loofbossen op stammen, takken, stronken en dood hout. De soort heeft een sterke voorkeur voor beuk. Slechts zelden wordt deze zwam op andere loofbomen aangetroffen. Gek genoeg kwam de soort pas in 1970 in ons land in beeld. Er worden ook twee vrij zeldzame variëteiten in ons land onderscheiden, te weten de variëteit pura met regelmatige schijfvormige vruchtlichamen en de variëteit foliacea met onregelmatig gelobde vruchtlichamen.
Het is vrijwel zeker dat op bijgaande foto de Dennenkleefsteelmycena (Mycena epipterygioides) staat afgebeeld. De soort lijkt heel veel op de graskleefsteelmycena (Mycena epipterygia), maar de ondergrond van naaldbos lijkt hier maatgevend. De eerstgenoemde mycena groeit vaak tussen mos en breekt naalden en naaldhout af. Je kunt ze zowel aantreffen bij den, als bij spar (vaak douglas) en larix. De hoed is grijs tot geelgrijs van kleur. De steel is vochtig, geelachtig van kleur en voelt kleverig aan. De geur heeft wel iets weg van snijbonen. De graskleefmycena daarentegen verspreidt een zurige komkommerlucht. Gewoon dus met de neus bij de grond.
|
Bijgaand een mooie drieluik van het Troskalknetje (Badhamia utricularis), waarop verschillende groeistadia te zien zijn. In vrij korte tijd verandert deze soort namelijk enorm van kleur en samenstelling. Links ziet u de gele smurrie die het begin vormt van deze slijmzwammen, oftewel myxomyceten. Dat zijn overigens geen paddenstoelen, ook al worden ze hiermee wel vaak in één adem genoemd. De vruchtlichamen worden in het 2e stadium op steeltjes gevormd en zijn aanvankelijk helder geel van kleur. Rechtsboven ziet u het 3e stadium waarbij de bolletjes van amper een 0,5 - 1,5 mm intussen een grijze kleur hebben aangenomen. Bij het daaropvolgende stadium worden de bolletjes nog donkerder, maar nu evenwel met een prachtige structuur. De grijze lijntjes zijn eigenlijk de reuklijntjes die uiteindelijk openbarsten om de sporen te verspreiden.
|
Ook het Gebundeld Netpluimpje: (Stemonitis fusca) behoort thuis in het rijk van de myxomyceten, oftewel slijmzwammen. De soort komt matig algemeen in ons land voor. De kleurstelling in de verschillende groeistadia wil nog wel eens zorgen voor verwarring, waarbij opgemerkt dat het rijpingsproces al binnen enkele uren kan plaats vinden. Tijdens dit proces verkleuren ze van wit of geel naar lilapaars en van oranjebruin of rozerood naar donkergrijs(bruin). Het zijn nog net niet alle kleuren van de regenboog. De langwerpige gebundelde vruchtlichamen staan op flinterdunne steeltjes en groeien op doodhout. In dit geval op een dode beuk. Dit netpluimpje is wat gekromd, dat komt omdat deze aan de onderkant van een dode beuk groeide. Normaal groeien ze recht naar boven. Voor een 100 % zekere determinatie zou microscopische controle nodig zijn geweest.
|
Eén van de weinige nachtvlinders, die we aan het eind van het jaar nog kunnen tegenkomen, is de Grote Wintervlinder (Erannis defoliaria). De (kleur)tekening kan bij deze soort zeer variabel zijn. De vliegtijd staat beschreven van oktober tot eind december. Ze hebben een afmeting van 18-25 mm. De mannetjes beginnen te vliegen als de duisternis invalt. Vrouwtjes kunnen dat niet, omdat ze niet in staat zijn om te vliegen. Wel geven ze een geurstof af (feromonen) om de mannetjes te lokken. De “dames” kruipen tegen de boomstam omhoog, zodat de mannetjes ze wat gemakkelijker kunnen vinden. Aansluitend vindt de paring plaats en zet het vrouwtje de eitjes af in de spleten van de boom.
Zoals gezegd zijn - net als bij de grote wintervlinder - ook de vrouwtjes van de Kleine Wintervlinder (Operophtera brumata) vleugelloos. Ze hebben eigenlijk alleen maar stompjes. Van deze beduidend kleinere soort (12 tot 16 mm) heeft de fotograaf gebruik gemaakt van Focus stacking. Dit om zo meer scherpte / diepte te krijgen. De kleine wintervlinder komt zeer algemeen in ons land voor. Het gedrag is vergelijkbaar met dat van zijn “grotere broer / zus”. Beide soorten behoren tot de familie van de spanners. In ons land worden hiervan ongeveer 300 soorten beschreven.
De Rotganzen (Branta bernicla) danken hun naam aan het geluid (rot rot) dat ze voortbrengen en niet omdat we een hekel aan ze hebben. Onze Oosterburen noemen ‘m Ringelgans vanwege de witte ring om de hals. Rotganzen zijn broedvogels van de Siberische toendra's. In de winterperiode zijn ze massaal (met name in de Zeeuwse Delta en het Waddengebied) in ons land aanwezig. De grootste aantallen tref je aan in april /mei. Van alle in Nederland voorkomende ganzen is de rotgans degene die het laatst terug vliegt naar zijn broedgebied. In het Waddengebied kun je ze zelfs tot ver in mei nog aantreffen. Voor wie het graag wil weten: er bestaan ook witbuik- en zwartbuikrotganzen.
De slotfoto, althans van de vogels, is deze keer voorbehouden aan deze fraaie Strandleeuwerik (Eremophila alpestris), waarvan bij de mannetjes in zomerkleed zo mooi de “hoorntjes” te zien zijn. In werkelijkheid zijn het, net als bij de ransuil, natuurlijk geen hoorntjes, doch opvallende veerpluimpjes. Strandleeuweriken zijn broedvogels van Scandinavië, die we in ons land geregeld als wintergast langs de kust te zien krijgen, zo ook dit exemplaar. Er kwam heel wat sluip- en kruipwerk aan te pas alvorens dit beestje op de gevoelige plaat kon worden vastgelegd. Net als sneeuwgorzen zijn ze doorgaans niet overdreven schuw.
November is bij uitstek een herfstmaand. De dagen worden gaandeweg korter en de schaduwen langer. De bladeren van de bomen zijn al een tijdje verkleurd en zorgen als vanouds voor prachtige herfsttinten (als op de foto). Dat danken we vooral aan het bladerdek van beuk en Amerikaanse eik. De verkleuring kwam dit jaar namelijk één tot twee weken later dan normaal op gang; een late herfst dus. De lage temperaturen in augustus, gecombineerd met de zeer vroege start van het voorjaar zullen hier waarschijnlijk debet aan zijn geweest. De laatste jaren begon de herfst juist later dan normaal vanwege de hoge(re) temperaturen.
|
De tweede soort, die we laat in het jaar kunnen tegenkomen, is de Kleine Wintervlinder (Operophtera brumata); een algemeen voorkomende kleine spanner. Ze worden ongeveer anderhalve centimeter groot en zijn weinig opvallend. Het is één van de weinige nachtvlindersoorten, die ‘s winters vliegt. Dat geldt overigens alleen voor de mannetjes. De vrouwtjes zijn namelijk ook vleugelloos, net als bij de grote wintervlinder. De mannetjes zie je vaak pas na de eerste nachtvorsten. Ze vliegen hoofdzakelijk in de avondschemering bij vochtig en nevelig weer. De kleine wintervlinder eet niet, maar teert op de reserves die in het rupsenstadium zijn aangemaakt. Ze houden bovendien niet van een “vluggertje”. De paring kan namelijk wel uren in beslag nemen. Als je rond deze tijd s ‘avonds met de auto buiten rijdt, zie je vaak alleen maar witte vlekken in het lamplicht. En dat zijn ze.
De Zwarte Herfstspinner (Poecilocampa populi) zit met z’n grootte van 15-20 mm zo’n beetje tussen beide voorgaande soorten in. De vliegtijd duurt van oktober tot en met eind november. Ze staan als vrij algemeen te boek en komen verspreid over Europa en Noord-Azië voor. De donkere voorvleugels met lichte tekening onderscheidt de zwarte herfstspinner van andere, in de herfst vliegende soorten. Zoals al uit de naam blijkt, behoort deze nachtvlinder tot de familie van de spinners, waarvan 16 soorten in ons land voorkomen. Spinners kunnen geen voedsel opnemen, omdat ze geen functionele roltong hebben. Ze vliegen alleen ´s nachts. Ter vaststelling van de soort worden ze met speciaal lamplicht gevangen. Je krijgt ze anders vrijwel nooit te zien.
In onze contreien worden Kramsvogels (Turdus pilaris) vaak aangeduid als “Tsjakkers”. Deze naam dankt deze noorderling aan zijn roep wat klinkt als "Tsjaktsjaktsjak". Als je dit geluid eenmaal kent, hoor je ze op veel meer plekken dan verwacht. Kramsvogels zijn familie van merels en lijsters, maar zijn veel gevarieerder van kleur. De grijze kop en stuit steken mooi af tegen de kastanjebruine rug. We hebben ze hier zowel in het najaar als in de winter te gast. Ze doen zich vooral tegoed aan allerlei bessen en (rottend) fruit. Vooral op appels en peren zijn ze verzot. Dat levert namelijk veel extra suikers op en vormt een belangrijke energie- en voedingsbron. Kramsvogels die in Nederland overwinteren, zijn vooral afkomstig uit Rusland en het zuiden van Scandinavië.
Het geslacht Ero wordt in Nederland vertegenwoordigd door 4 soorten spinnendoders, namelijk de Gevorkte Spinneneter (Ero furcata), de Cambridges spinneneter (Ero cambridgei), de Grote Spinneneter (Ero tuberculata) en de Vierspitsspinneneter (Ero aphana). De eicocon van al deze soorten is opvallend en wordt vaker gevonden dan de spin zelf. De cocon is bol- of eivormig, circa 4 mm lang en bevestigd aan een lange, dunne steel (zoals te zien op de foto). Als je goed kijkt, zie je dat er een op koperdraad gelijkende bescherming om de cocon zit. De beide eerstgenoemde spinnendoders maken een ronde cocon en waarschijnlijk is één van die twee de maker. Een spinnendeskundige kwam overigens met een Nederlandse benaming, namelijk Piratenspin. Spinneneters bouwen zelf geen web, maar schakelen ander spinnen uit met gif, waarna ze een gemakkelijke prooi vormen.
|
Eén der onzen heeft met name een zwak voor het Haaksbergerveen en is hier vaak te vinden. Hij kan er urenlang dwalen, maar ook het geduld opbrengen om te wachten tot zich bijzondere licht- of andere omstandigheden voordoen. In de onderhavige situatie leek het op die bewuste dag geen mooie zonsondergang te worden. Er was teveel bewolking aan de horizon. Als je evenwel maar lang genoeg wacht, trekt het op het mooiste moment van de dag soms toch nog open en komen er prachtige lichtstralen tevoorschijn. Dat er tegelijkertijd grote groepen grauwe- en kolganzen over kwamen vliegen, maakte het plaatje uiteindelijk compleet. Een uitstekend getimed moment en een prachtige foto.
|
Op de laatste dag van de maand was het koud. Links en rechts lag er een dun laagje ijs op het water. Zo ook op de grote plas in het zuidoostelijk deel van het Buurser- en Haaksbergerveen. De zon staat op het punt om onder te gaan. Dat is altijd een mooi moment. Het gebied hier staat te boek als Siberië. Uiteraard kent dit gebied geen toendra’s, maar komt de naamgeving voort omdat dit vroeger een afgelegen streek met een kaal en nat landschap was, pal tegen de Duitse grens aan. Vooral in de winterperiode was dit gebied in het verleden nauwelijks bereikbaar. Tegenwoordig is de weg er naartoe verhard en heeft men aan het eind ervan een parkeerplaats gemaakt. Met deze opname sluiten we de novembersessie af. We zijn benieuwd wat december ons gaat brengen.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde en Rinus Baaijens
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde en Rinus Baaijens
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.