natuurkalender november 2015
Sinds de temperaturen in Nederland officieel worden gemeten was het gedurende de eerste tien dagen van november nog nooit zo warm. Op sommige dagen liep het kwik overdag zelfs op tot circa 20 ° C ! Op één van die dagen werd zelfs een nachtelijke temperatuur van 17 ° C bereikt. Over opwarming van de aarde gesproken! Een uitzonderlijke warme stroming vanuit het zuiden lag aan die warme periode ten grondslag. In die tijd konden we volop genieten van de zon en niet op de laatste plaats van droog en mooi herfstweer. Wel hing er ’s morgens vroeg zo nu en dan al een mistdeken over het landschap en was er (zij het één nacht) heel even vorst aan de grond, maar dat laat onverlet dat het geregeld ideaal fotografieweer was. Na al die loftuitingen kon het natuurlijk niet uitblijven dat er gaandeweg de maand de klad in het weer kwam met heel veel natte en grauwe dagen. Maar ook die dagen zijn niet ongunstig, want dan is er eindelijk tijd om met al dat fotomateriaal aan de slag te gaan; iets wat nu eenmaal inherent is aan het maken van veel foto’s. U begrijpt het al; ook deze maand hebben we beslist niet stil gezeten.
Alhoewel aan de vogelwereld in november best wel de nodige aandacht is besteed, is het deze keer toch meer een mix geworden. De natuur heeft immers zo veel meer te bieden dan vogels alleen. In deze categorie hebben we deze keer nochtans voor u op de gevoelige plaat kunnen vastleggen: boomklever, glanskop, goudhaan, groene specht, groenling, grote lijster, grote zilverreiger, kraanvogel, kruisbek, sperwer, wilde zwaan, winterkoning en zwarte mees. In de categorie paddenstoelen komen deze keer appelrussula, bundelmycena, groene schelpzwam (2 x), heideknotszwam en oranje aderzwam aan bod. Kopjesbekertjesmos, hulst, larixappeltjes, tamme kastanje, Schotse hooglanders in de nevel en 2 herfstsfeerplaatjes completeren de novembermaand. Wij hopen dat u aan de natuuropnames net zoveel plezier zult beleven, dan wij bij het maken ervan.
We starten deze keer met een aantal bosvogels, te beginnen met de Boomklever (Sitta europaea). Net als de gaai is deze druktemaker vaak al van ver te horen. Een andere overeenkomst met de gaai is dat ook de boomklever een wintervoorraad aanlegt. Daarna houdt elke overeenkomst tussen beide soorten op. Boomklevers zijn namelijk verwant aan de spechten en trekken niet weg, maar blijven het gehele jaar in hun territorium. Dat komt, omdat ze gemakkelijk van insecten(larven) over kunnen schakelen op ander voedsel, zoals zaden en noten. Het is voor velen een graag geziene gast op en bij de voedertafel. Een boomklever is de enige vogel die met evenveel gemak langs een boomstam omlaag- als omhoog kan klimmen. Vandaar de naam: klever. Daarin onderscheidt de soort zich van spechten en boomkruipers. Deze zijn slechts in staat om omhoog te klimmen. In tegenstelling tot deze soorten gebruiken de boomklevers hun staart niet bij al dat klauterwerk.
Over spechten gesproken: Een soort, die vrijwel uitsluitend van mieren leeft is de Groene specht (Picus viridus). Vooral de rode bosmier is favoriet. Het zijn voor de lange tong van deze spechtensoort flinke prooien en hij weet de nesten eenvoudig te vinden. Naast de rode bosmier staan ook andere mieren op het menu, zoals de wegmier, de gele weidemier, de glanzende houtmier en de zaadmier. In de zomer worden de rode bosmieren maar weinig gegeten, omdat ze dan extra actief zijn en aanvallers belagen met mierenzuur. Je kunt groene spechten ~ vanwege hun voedselspecialiteit ~ dan ook geregeld op de grond aantreffen. Dit in tegenstelling tot andere spechten. Bovendien roffelen ze maar heel weinig. Op de foto een mannetje aan een naaldboom.
|
Een geheel andere voedselspecialist is de Kruisbek (Loxia curvirostra). Kegels van naaldbomen, zoals larix, spar en den zijn bij deze soort favoriet. Met z’n gekruiste snavel is deze vinkensoort in staat om niet alleen kegels van takken af te bijten, maar ook om deze open te wrikken en hieruit de zaden te halen. Ze klemmen de kegels tussen de tenen vast en draaien deze al etend en peuterend rond. Van dit veelal droge voedsel krijgen ze uiteraard geregeld dorst. Op een dergelijk dorstig moment kon dan ook deze foto van een drinkend vrouwtje worden gemaakt.
|
Net als de kruisbek is de Zwarte mees (Periparus ater) een echte naaldhoutbewoner. Door energieverbruik raakt deze kleine mezensoort dagelijks maar liefst een vijfde deel van zijn lichaamsgewicht kwijt en staat voor de immense opgave om dit steeds weer aan te vullen. Ze wegen namelijk amper 10 gram en hebben circa 2 gram per dag aan voedsel nodig. Tellingen hebben uitgewezen dat ze zomers ongeveer om de 2 ½ seconde een insect of spin naar binnen moeten werken. In de winter schakelt de zwarte mees over op zaden van naaldbomen, wilgen en beuken. Tussen het voedsel zoeken door moet er soms ook gebadderd worden, zoals op de foto te zien.
|
Het uit elkaar houden van matkop en glanskop is en blijft een lastige klus. Ze lijken qua uiterlijk namelijk als twee druppels water op elkaar. Er wordt zelfs beweerd dat bij de determinatie van deze soorten in ons land de meeste fouten worden gemaakt. De glanzend zwarte kruin bij de afgebeelde Glanskop (Poecile palustris) zou het belangrijkste kenmerk moeten zijn, maar dat is lang niet altijd het geval. Verder zou de matkop meer zwart onder de keel hebben, een ietwat lichte zweem op de vleugels en een wat andere nek- en staartvorm. Maar ook die marginale verschillen zijn in het veld lastig vast te stellen. Het enige goede kenmerk is de zang. Deze verschilt danig van elkaar. In deze tijd van het jaar is het beter te letten op de roepjes. Dat van de glanskop klinkt zoiets als een explosief “Pietsjá (als van: pizza) of “Pietsjoe” en dat van de matkop als Sie-sie, dèh-déh, wat nasaal en rauw klinkt.
|
Wat voor de zwarte mees geldt, geldt eigenlijk nog meer voor de Goudhaan (Regulus regulus) Met zijn lengte van amper 9 centimeter en een gewicht van 5 tot 8 gram is het goudhaantje het kleinste vogeltje van Europa. Elke dag moeten goudhaantjes hun eigen lichaamsgewicht aan pietepeuterige beestjes bij elkaar zoeken om in leven te blijven. Daar zijn ze vrijwel de gehele dag mee bezig. Als ware acrobaten hangen ze aan takjes; geregeld ondersteboven (net als mezen), op zoek naar spinnen, insecten of eitjes hiervan. In de winter nemen ze ook genoegen met zaadjes en bladknoppen. Ze produceren daarbij een hoog “Sie-sie-sie” geluid, dat vooral oudere mensen ontgaat.
Russula's behoren tot een familie van paddenstoelen, die opvallen door hun kleuren. Ze kunnen mooi groen zijn, maar ook helder rood, knalgeel of een mengeling van kleuren. In Nederland komen maar liefst 115 soorten voor. De Russula is niet moeilijk te herkennen met zijn vaak mooi gekleurde hoed. Afgebeeld is de hoogstwaarschijnlijk de Appelrussula (Russula paludosa). Deze soort groeit in lariksbossen en is niet algemeen. De naam is afgeleid van de kleur. De hoed lijkt dan ook de kleur te hebben van een mooi rode appel. Als zo'n paddenstoel door het groene mos heen komt, heb je een prachtige kleurencombinatie.
|
Aan de Bundelmycena (Mycena arcangeliana) zit een luchtje; een chloor of jodiumluchtje wel te verstaan. Ze zijn meestal in bundels te vinden op dood hout op de grond. Soms kom je ze echter ook wat hoger tegen (in een boom). Het zijn enigszins bruingrijze mycena's, waarvan de hoed glimt, de steek niet bepoederd is en een donkere voet heeft. De soort kan verward worden met soorten als: draadsteelmycena (Mycena filopes), grijze mycena (Mycena cinerella), kleine breedplaatmycena (Mycena speirea) en Dennenmycena (Mycena metata).
|
De Groene schelpzwam (Panellus serotinus) verschijnt meestal pas laat in de herfst. Het is een in Nederland algemeen voorkomende paddenstoel. Op de foto een exemplaar in wording. Bij jonge exemplaren is de schelpvormige hoed bruin- tot oranjegroen en soms donkergroen. Ze zijn mat van kleur en zien er vettig uit met een zeer korte gele steel met kleine schubjes. Bij het ouder worden verkleurt de hoed naar grijsgroen en tenslotte naar okergeel. De vruchtlichamen zijn te vinden van september tot en met december op stronken van loofbomen (eik, beuk en els). Ook in broekbossen kun je ze tegenkomen.
|
Op deze foto komt de groengrijze kleur van de uitgegroeide Groene schelpzwam goed tot zijn recht. Groene schelpzwammen kun je alleenstaand aantreffen, maar ook groepsgewijze, zoals in de onderhavige situatie. De bleke tot oranjegele lamellen aan de onderzijde van deze paddenstoel komen op de foto goed tot hun recht. De olijf- tot grijsgroene hoed kan een diameter van wel 10 centimeter bereiken. Ze worden vaak verward met de eetbare en smaakvolle oesterzwammen (Pleurotus ostreatus). Het betreft dan vooral de oudere exemplaren. Tot voor kort gold de groene schelpzwam ook als eetbaar, maar recent onderzoek heeft uitgewezen dat deze zwam kankerverwekkende stoffen bevat. Wel worden ze nog steeds voor medicinale doeleinden ingezet.
|
De Oranje Aderzwam (Phlebia radiata) behoort tot de zogeheten plaatjesloze vlieszwammen; een zeer vormenrijke groep met vruchtlichamen, die niet de klassieke vorm van een paddenstoel heeft met hoed en steel dan wel met plaatjes of buisjes. Ze zijn in de late herfst te vinden op stammen van loofbomen. De zwam heeft een voorkeur voor eik, maar wordt ook geregeld op andere dode loofbomen aangetroffen, zoals berk en beuk. De korstplakkaten zijn onregelmatig van vorm en kunnen een behoorlijke omvang aannemen. Vooral aan de randen is deze paddenstoel fel oranje van kleur. Binnenin zijn ze veelal vleeskleurig of grijzig. De zwam kan overigens zijn feloranje kleur verliezen, maar dan nog is de zwam te herkennen aan de aderige structuur.
Als je een klein knotsje tussen de struikheide dan wel de kraaiheide ziet staan, dan kun je het geluk hebben om een _Heideknotszwam (Clavaria argillacea) tegen het lijf te zijn gelopen. Het is een bleek geel zwammetje, wat inderdaad een knotsvormig uiterlijk heeft. Meestal zijn ze in bundels aan te treffen, maar in een enkel geval ook als eenling. Ze is maar enkele centimeters groot; hooguit 8 centimeter. Veel groter kunnen ze ook niet worden, omdat de steel het gewicht dan niet meer kan dragen. Ze staan als kwetsbaar op de Rode lijst en te boek als redelijk zeldzaam. Ze zijn te vinden op voedselarme, zure heidegrond.
|
De Larix of Lork is een boomsoort, die behoort tot de zogeheten coniferen. Het is een “product” uit dennenbomen, die hier 30.000 jaar geleden al op aarde groeiden. In Nederland zijn ze veel aangeplant voor de hout- en harsproductie. De in de Nederlandse bossen voorkomende larix is meestal een kruising van de Europese larix (Larix decidua) met de Japanse larix (Larix kaempferi). Het bijzondere aan deze naaldboom is dat deze in de winter, in tegenstelling tot andere naaldbomen, zijn naalden verliest. In het voorjaar krijgen ze prachtige frisgroene naalden, compleet met fraaie bloeivorm. Hieruit groeien de “appeltjes” zoals op deze foto te zien, tijdens de najaarscyclus.
|
Het schijnt dat de Romeinen lang geleden de Tamme Kastanje (Castanea sativa) vanuit het Middellandse Zeegebied naar noordelijker streken hebben gebracht. In zuidelijke landen wordt de boom gekweekt voor zijn vruchten; de “tamme kastanjes”. In ons land is deze boomsoort aangeplant in parken, plantsoenen, maar ook in tal van bossen. De bruine vruchten - meestal drie - , zijn “verpakt” in zogeheten bolsters, die aan de buitenkant vol zitten met stekels. Kennelijk is dit om vroegtijdige consumptie tegen te gaan. In het najaar vallen de bolsters met de vruchten vanzelf uit de boom, waarna de bolsters zich ontsluiten en de tamme kastanjes tevoorschijn komen. De vruchten worden meestal al snel opgegeten of verzameld. Wat veelal achterblijft zijn de vier ontsloten slippen van de bolsters. Met wat dauw erbij leverde dat dit bijzondere plaatje op.
Nu we toch wat aandacht schenken aan wat boomsoorten, past daar ons inziens ook Hulst (Ilex aquifolium) bij. Het is een bijzonder langzame groeier, die echter wel zeer oud kan worden. Een leeftijd van 100 jaar is beslist geen uitzondering. Met zijn leerachtige stekelige bladeren kan deze boomsoort wel 10 meter hoog worden. Wist u trouwens dat hulst de enige groenblijvende loofboom is, die van nature voorkomt in de Benelux? Van gedroogde jonge hulstbladeren wordt thee gemaakt wat koortsverlagend werkt. De rode bessen – zoals op de foto – zijn voor mensen giftig; voor vogels evenwel niet.
|
Een heel stuk lager bij de grond groeit bekertjesmos. Deze naam zorgt nogal eens voor verwarring. Bekertjesmos is namelijk geen mos, maar een korstmos. Een korstmos is een groeivorm van een alg met een schimmel. Een vorm van symbiose dus. Korstmossen en mossen zijn kortweg gezegd totaal niet aan elkaar verwant. Afgebeeld is het Kopjesbekertjesmos (Cladonia Fimbriata) ook wel Groen bekertjesmos genoemd. Het groeit veelal op kale, zandige grond, maar ook wel op boomschors en boomstronken. Het is een korstmos, die vrij algemeen in ons land voorkomt. Korstmossen hebben geen blaadjes, hoogstens schubjes en kunnen verschillende kleuren aannemen. In de zomer en onder droge omstandigheden ziet deze korstmossoort er vaak niet uit, maar na een regenbui ken je ze bijna niet weer, want dan zijn ze fris en (grijs)groen, zoals op de foto.
|
In de herfst verandert een park of een bos vaak in een sfeervol en kleurrijk geheel. Het licht is niet zelden zacht en de kleuren warm. Kortom; ideale ingrediënten voor het maken van foto’s. Toch is het vastleggen van die speciale sfeer, waar je in het najaar zomaar tegen aan kunt lopen, niet altijd even eenvoudig. Onze ogen zien de omgeving vaak toch anders dan de lens van de camera. Hopelijk zijn we er in dit specifieke geval (het vereeuwigen van deze breed uitgegroeide beuk met zijn laag hangende takken) desalniettemin in geslaagd. De bladeren met zijn mooie herfsttinten en de vierstammige boom bepaalden in dit geval de keuze voor deze herfstsfeeropname.
Minstens zo fraai, zo niet fraaier, is deze sfeeropname, gemaakt in het Groteveld te Lochem, waarbij de lichtinval op een deel van - het vol blad liggende - wandelpad prachtig tot zijn recht komt. De wandelaars in de verte maken ons inziens de opname compleet. “Spelen” met licht (vooral in de herfst) kan leiden tot hele bijzondere opnames. Zorg er daarbij wel voor dat de lichtinval niet al te hard is. Gedempt licht en fotograferen vanuit een laag standpunt zorgen niet zelden voor hele bijzondere effecten. Gewoon eens proberen.
Grondmist of zo u wilt grondnevel kan in het najaar voor hele sfeervolle opnames zorgen. Wat te denken van deze Schotse hooglanders (Bos primigenius ssp) , die in de onderhavige situatie dienst doen als dankbaar onderwerp voor de fotograaf. Bij dit soort opnames kun je volledig opgaan in de rust en de sfeer van dat moment. Gewoonweg genieten. Het is trouwens niet zo dat dit zo maar altijd pardoes op je pad komt. Je kunt natuurlijk wel eens geluk hebben, maar veel vaker gaat er toch de nodige voorbereiding aan vooraf. Wat dacht u bijvoorbeeld van het van tevoren opzoeken en in kaart brengen van geschikte locaties en / of onderwerpen. Verder is het inspelen op weersverwach-tingen ook een belangrijke factor. Heldere en windstille nachten kunnen bijvoorbeeld de kans op grondmist aanzienlijk vergroten.
De resterende foto’s hebben we bewaard voor een aantal alleraardigste vogelopnames, te beginnen met deze Groenlingman (Chloris chloris). De absolute favoriet in oktober en november is voor deze soort de hondsroos, die in het najaar rozenbottels voortbrengt. Groenlingen zijn er vaak niet bij weg te slaan. Ze bijten de bottels stuk en doen zich tegoed aan de zaadjes, zoals ook op bijgaande foto goed te zien is. Andere zaadhoudende planten waar ze verzot op zijn, zijn kaardenbollen, distels en zonnebloemen. Uiteraard worden naar de winter toe ook goed gevulde voedertafels met graagte bezocht.
|
Vanwege zijn kleine gestalte wordt een Winterkoning (Troglodytes troglodytes) vaak aangeduid als Winterkoninkje. Niet geheel onbegrijpelijk overigens. Zijn naam doet dit koddige vogeltje met zijn opgewipte staart echter geenszins eer aan. Ze kunnen namelijk heel slecht tegen winterse periodes. Als je goed naar deze foto kijkt, zie je dat deze kleine rakker een Gewone Oorworm(Forficula auricularia) heeft buit gemaakt. Alweer zo’n naam waar je grote vraagtekens bij kunt zetten, want dat dit insect in (mensen)oren kruipt is een fabel. In onze eigen regio hebben we heel wat treffender namen voor beide soorten, namelijk Klein Jantje en Nijptang.
|
Grote lijsters (Turdus viscivorus) laten zich niet gemakkelijk fotograferen. In dit geval bracht de observatie- annex fotografiehut uitkomst. De afgebeelde vogel kwam lekker dichtbij, maar vertrouwde het toch niet helemaal, hetgeen mooi aan z’n pose te zien is. Van alle in Nederland voorkomende lijsterachtigen is de grote lijster het grootst. In tegenstelling tot andere lijstersoorten zie je ze buiten het broedseizoen praktisch nooit in gemengde groepen. Helemaal alleen, zoals in de onderhavige situatie, is echter ook meer uitzondering dan regel.
Vogels zijn hun hele leven op hun qui vive. Dat moet ook wel, omdat het gevaar elke dag op de loer ligt. Onvoorzichtigheid wordt ogenblikkelijk afgestraft door predatoren, zoals deze Sperwer (Accipiter nisus). Vanaf een goed uitzichtpunt houden deze roofvogels hun jachtgebied nauwlettend in de gaten. Ze overrompelen hun prooi (vaak vogels) door ongezien achter heggen en tussen de bomen door aan te komen vliegen. Daarbij vinden wilde achtervolgingen plaats. Ondanks hun vliegbehendigheid knallen ze in al hun ijver nogal eens tegen glas of gaas. In het najaar zien we ze - in tegenstelling tot de broedperiode - heel vaak in de buurt van menselijke bewoning.
Een Dodaars (Tachybaptus ruficollis) heeft van een sperwer niet veel te duchten. Deze prooi is net een slag te groot en duikt bovendien bij onraad ogenblikkelijk onder water. Dat duiken is overigens ook anderszins van levensbelang voor dit kleine fuutje. De dodaars vangt namelijk zijn voedsel onder water. Hij leeft van waterinsecten, larven, slakjes, kleine schaaldieren, kleine amfibieën en vis. Ze kunnen wel een halve minuut onder water blijven. Het Almelo Nordhornkanaal, waar deze foto is gemaakt, werd in het verleden veel te rigoreus ontdaan van oevervegetatie en waterplanten. Daardoor verdwenen de dodaarsjes langzaam maar zeker uit onze omgeving. Goede samenspraak met de Waterbeheerder heeft het tij doen keren, hetgeen onder meer blijkt uit bijgaande opname.
|
Ieder najaar organiseren we vanuit onze Vereniging een excursie naar Diepholtz (Duitsland) om daar in de veen- en moerasgebieden te genieten van het verblijf en de doortrek van Kraanvogels (Grus grus). In november levert dit doorgaans mooie opnames op van deze aansprekende vogelsoort met zijn kenmerkende geluid. Kraanvogels zijn echter in de regel vrij schuw en gaan vaak al van ver op de wieken; vooral als ze zich ophouden in grote groepen. Bij ouderparen met jonge vogels (zoals ook hier) lukt dat vaak wat beter, vooral als ze gezamenlijk aan het foerageren zijn op een stoppelveld. Niet veel mensen weten overigens dat deze majestueuze vogels behoren tot de zogeheten hoenderachtigen; zeg maar het achterneefje van de patrijs en de fazant.
|
Grote zilverreigers (Casmerodius albus) zijn in deze maanden welhaast niet meer weg te denken uit ons land. Massaal komen ze vanuit Oost-Europa om hier te overwinteren. De enorme toename van overwinteraars komt onder andere vanwege het enorme broedsucces in de herkomst-gebieden (Oost Europa). Gebleken is dat deze reigersoort vorstbestendig en opportunistisch is en goed weet in te spelen op veranderende omstandigheden. Ze schakelen net zo gemakkelijk van vissen over naar muizen en omgekeerd. Als het ze te koud wordt, trekken ze gewoon weer wat zuidelijker. Blauwe reigers zijn echte blijvers. Als het evenwel erg koud wordt, sterven ze dan ook bij bosjes. Als je zo’n grote zilverreiger in een weiland, als op de foto, ziet staan, dan vraag je je wel eens af waar ze hun voedsel vandaan halen.
We zijn inmiddels aanbeland bij de laatste foto van de maand. Zoals bekend mag worden verondersteld, lijken wilde- en kleine zwanen veel op elkaar. In vogeltermen noemen we dit “Look-a-Likes”. De Wilde Zwaan (Cygnus cygnus) onderscheidt zich echter van de kleine zwaan (Cygnus bewickii) door zijn grotere formaat en de grotere hoeveelheid geel op de snavel. De Fransen noemen de wilde zwaan “Cygne Chanteur”, oftewel “zingende zwaan”. Deze naam is zo gek nog niet, omdat deze zwanensoort hele bijzondere trompetgeluiden produceert. Tsjaikovski heeft zich ooit eens door deze geluiden laten inspireren tot het schrijven van “het Zwanenmeer”.
Auteur: Wim Wijering
Auteur: Wim Wijering