natuurkalender mei 2023
Met de maand mei laten we de drie lentemaanden van 2023 achter ons. De kalendermaand begon sterk wisselvallig en liet aanvankelijk hetzelfde natte weerbeeld zien als in april. Het natst was het daarbij in de oostelijke helft van het land. Ongeveer halverwege de maand sloeg het weer evenwel om en werd het steeds mooier, zonniger en hogere temperaturen. De grote hoeveelheid zon in de tweede helft van mei compenseerde zelfs grotendeels het sombere weer eerder dit voorjaar. De lente mag aldus betiteld worden als de maand met twee gezichten.
Zoals steeds werden ook in mei de camera’s niet thuis gelaten. Dat leverde (met daarbij inbegrepen een natuurtrip naar Lesbos) op vogelgebied de volgende soorten op: kuifleeuwerik, witwangstern, cirlgors, Spaanse mus (met kleurafwijking), appelvink (met kleurafwijking), heggenmus, juveniele bosuilen (2x), sperwer, holenduif, kleine plevier, kemphaan, oeverzwaluw, bonte vliegenvanger en fitis. Een mooie vogelmix lijkt ons.
De vlinderwereld had deze keer niet één, maar zelfs drie zeldzaamheden voor ons in petto. Het betrof achtereenvolgens: veldparelmoervlinder, bruin dikkopje en trompetmotje. Andere leuke gevleugelde insecten waren dit keer: glassnijder en roodrugwapenvlieg. Ook deze laatste mag tot de zeldzaamheden worden gerekend.
De reptielenwereld was dit keer goed voor: adder en scheltopusik. De overige foto’s hebben betrekking op wilde lijsterbes, schietwilgen en een landschapsfoto van het Westerhuizingerveld.
We beginnen deze keer voor de broodnodige variatie met een glazenmakersoort; de glassnijder.
Zoals steeds werden ook in mei de camera’s niet thuis gelaten. Dat leverde (met daarbij inbegrepen een natuurtrip naar Lesbos) op vogelgebied de volgende soorten op: kuifleeuwerik, witwangstern, cirlgors, Spaanse mus (met kleurafwijking), appelvink (met kleurafwijking), heggenmus, juveniele bosuilen (2x), sperwer, holenduif, kleine plevier, kemphaan, oeverzwaluw, bonte vliegenvanger en fitis. Een mooie vogelmix lijkt ons.
De vlinderwereld had deze keer niet één, maar zelfs drie zeldzaamheden voor ons in petto. Het betrof achtereenvolgens: veldparelmoervlinder, bruin dikkopje en trompetmotje. Andere leuke gevleugelde insecten waren dit keer: glassnijder en roodrugwapenvlieg. Ook deze laatste mag tot de zeldzaamheden worden gerekend.
De reptielenwereld was dit keer goed voor: adder en scheltopusik. De overige foto’s hebben betrekking op wilde lijsterbes, schietwilgen en een landschapsfoto van het Westerhuizingerveld.
We beginnen deze keer voor de broodnodige variatie met een glazenmakersoort; de glassnijder.
In het Bargerveen kon deze maand een Glassnijder (Brachytron pratense) worden vereeuwigd; eigenlijk best een vreemde naam voor een libellensoort. Vroeger werd ten onrechte gedacht dat de vleugels van libellen vlijmscherp waren. Dit zou één van de hypotheses kunnen zijn, waar deze - voor glazenmakerbegrippen kleine soort - zijn naam aan te danken heeft. Het is één van de vroegst vliegende libellensoorten van ons land. De eerste exemplaren vliegen namelijk al in april; de laatste exemplaren eind juli. Qua uiterlijk lijken ze op paardenbijters; ook al zo’n bijzondere naam. Deze vliegt evenwel stukken later. Met zijn blauwe ogen hebben we hier te maken met een mannetje. Die van het vrouwtje zijn bruin. Lange tijd was het een kwetsbare soort in ons land. Tegenwoordig zijn ze een stuk algemener. De grootste dichtheden zijn te vinden in laagveenmoerassen. Verder kom je ze tegen in vegetatierijke plassen, zoals poelen, vennen, sloten en kanalen.
|
In hetzelfde gebied kon ook deze Adder (Vipera berus), die door de lage vegetatie kroop, worden vereeuwigd. Meestal tref je ze “opgerold” aan, genietend van de zon. Als hondendrollen liggen ze – niet zelden op vaste plekken - langs wandelpaden. Het is een relatief kleine giftige slang (pakweg 50 – 70 cm), die in vrijwel geheel Europa en in delen van Azië voorkomt. De zigzagtekening op de rug is een goed te onderscheiden kenmerk, evenals de rode ogen met een verticale pupil. De adder is eierlevendbarend; de jongen worden dan ook levend geboren. De lichaamskleur van de adder kent een grote variatie. De kleur kan zowel grijs, geelbruin tot bruin of roodbruin zijn. Adders laten voortdurend hun gespleten tong zien om de richting te bepalen en geuren in zich op te nemen
|
Tijdens een natuurtrip naar Lesbos moest in the middle of nowhere “voorrang worden verleend” aan deze enorme pootloze hagedis, de Scheltopusik (Pseudopus apodus), die zomaar vanuit het niets de weg overstak. Het is met z’n lengte van om en nabij de 1.20 m en een polsdik lichaam een meer dan imposante verschijning. Het dier verplaatst zich welhaast op een slangachtige manier en doet mede door z’n formaat sterk aan een slang denken. Het is evenwel een ongevaarlijk reptiel, die behoort tot de familie van de hazelwormen. De soort wordt daarom ook wel aangeduid als Reuzenhazelworm of Pantserhazelworm. Het is de 3e keer dat wij tijdens onze buitenlandse reizen een dergelijke grote hagedis zijn tegengekomen. Een dergelijke ontmoeting is en blijft een belevenis op zich.
|
Het is bijna niet voor te stellen, maar Lesbos zit “vol” met Kuifleeuweriken (Galerida cristata). Vrijwel overal kom je ze tegen. Hoe anders is dat bij ons. De soort is als broedvogel 8 jaar geleden in ons land zelfs uitgestorven. De laatste keer dat een territorium van deze leeuweriksoort in Nederland werd vastgesteld was namelijk in 2015 bij Den Bosch. Uit de kindertijd kunnen we ons nog herinneren dat deze gekuifde leeuweriksoort redelijk algemeen was. Toen broedden er naar schatting nog zo’n 5.000 tot 10.000 paar in ons land. Met de komst en het intensieve gebruik van allerlei gewasbeschermingsmiddelen verdwenen al snel allerlei “verwaarloosde veldjes” waar deze soort het toch vooral van moest hebben. Het “onkruid” heeft sindsdien plaats moeten maken voor netjes onderhouden gazons en overig groen. In minder dan 30 jaar tijd werd aldus het kuifleeuwerikbestand in ons land dan ook gedecimeerd.
|
Een waarneming van een Cirlgors (Emberiza cirlus) zou in Nederland horden vogelaars op de been hebben gebracht. Net als de vorige soorten werd ook deze vogel evenwel gefotografeerd op Lesbos en wel tussen Eresos en Sigri. Het is een fraaie gorzensoort, die wat wegheeft van onze geelgors, maar veel meer getekend is en er ook fraaier uitziet. Dat gaat overigens alleen op voor de mannetjes (zoals op de foto). De vrouwtjes van beide soorten lijken sterk op elkaar, alhoewel er wel enkele kleine verschillen zijn. De cirlgors is vooral een mediterrane soort, maar komt ook voor in Zuidoost-Europa en Noord-Afrika. Kleine populaties zijn er ook te vinden in Frankrijk, Duitsland en Engeland.
|
Als je in het voorjaar in Lesbos je vogelhartje wilt ophalen, dan zijn de zoutpannen bij Kalloni een aanrader. Hier wordt nog actief zout gewonnen uit zeewater. Dat trekt allerlei vogels aan, waaronder veel flamingo’s en steltlopers. Ook sterns als visdiefje, dwerg-, zwarte-, witvleugel- en Witwangstern (Chlidonias hybrida), zijn hier veelvuldig te zien. Vooral het vastleggen van die laatste geeft zo’n buitenlandse trip iets extra’s. De witwangstern heeft wel wat weg van een visdief. Het grootste verschil zit ‘m echter in de opvallende donkergrijze buik, de korte, grijze staart, de vrij krachtige snavel, maar met name de in het oog springende witte wangen.
|
Alhoewel we er niet specifiek naar op zoek gaan, komen we toch met enige regelmaat vogelsoorten tegen met kleurafwijkingen. Wat bijvoorbeeld te denken van deze bijzondere Spaanse Mus (Passer hispaniolensis), die eveneens in de buurt van de zoutpannen bij Kalloni op de gevoelige plaat kon worden vastgelegd. Als we de vogel niet hadden opgemerkt tussen een grote groep andere Spaanse mussen, hadden we er nooit een soortnaam op kunnen “plakken”. Dan was het gewoon bij een mus gebleven. Spaanse mussen broeden en leven goeddeels in kolonieverband, niet zelden in grote takkennesten van ooievaars en zelfs in die van roofvogels. Voor deze afwijkend gekleurde mus zijn we - zoals vaker - te rade gegaan bij Hein van Grouw, die als senior curator werkzaam is in het Britse Natural History Museum in Tring. Hij bestudeert al bijna 25 jaar kleurafwijkingen bij vogels. Volgens hem hebben we hier te maken hebben met de kleurmutatie “bruin”. Hierbij is sprake van een kwalitatieve reductie (zwakkere oxidatievorm) van het eumelanine bij deze vogel
|
Ook in eigen land kon deze maand een zeer afwijkend gekleurde vogelsoort worden vereeuwigd, te weten een Appelvink (Coccothraustes coccothraustes). De vogel werd geportretteerd in de buurt van Lochem. Net als bij de vorige soort werd ook in dit geval de hulp ingeroepen van Hein van Grouw . Hij wist te vertellen dat sommige afwijkingen bij vogels reeds vanaf de geboorte te zien zijn, maar dat andere kleurafwijkingen pas optreden als de vogel ouder wordt. Dat laatste is ook het geval bij deze bijzondere appelvink, waarbij volgens Hein sprake is van “progressive greying”. Kortweg gezegd: “Hoe ouder de vogel, hoe bonter de vogel gaandeweg gaat worden”.
Lekker knusjes bij elkaar zie je op de foto een paartje Holenduiven (Columba oenas), zoals dat vooral bij duiven te zien valt. Het is een soort die het wonderwel goed doet in onze regio, maar ook elders. Op sommige plekken zie je zelfs meer holenduiven dan houtduiven. Dat was ooit heel anders, vooral toen er nog volop gebruik werd gemaakt van gewasbeschermingsmiddelen. Sinds de ’70 er jaren heeft de soort zich opmerkelijk goed aangepast aan het intensieve agrarische cultuurlandschap. Ze broeden jaarlijks 2 tot 3 keer, maar ook 4 en zelfs 5 legsels komen voor. Ze vinden hun nestplekjes vooral bij boerderijen en in schuren, maar ze kapen ook graag nestkasten, bestemd voor bosuilen. Op de foto is te zien dat deze soort een blauwgrijs verenkleed heeft met een groenglanzende halsvlek.
|
In de vrije natuur kom je daarnaast nogal eens vogels tegen met een handicap, zoals in dit geval deze Heggenmus (Prunella modularis) waarvan, als je goed kijkt, de bovensnavel gedeeltelijk is afgebroken. Dat levert voor een vogel, die het vooral moet hebben van het vangen van insecten, veel problemen op. Immers; te weinig voedsel betekent vaak verzwakking met uiteindelijk de dood ten gevolge. Bij het zien hiervan vraag je je wel eens af hoe ze aan een dergelijke beschadiging komen. Bij een ijsvogel, die we een poosje geleden zagen, leek ons dat niet zo moeilijk te raden. Van dit onfortuinlijke beestje waren namelijk de punten van zowel de boven- als de ondersnavel afgebroken. Kennelijk is dat ontstaan bij een duik, waarbij de vogel op een hard voorwerp is gestuit.
|
Dat er intussen meer jongen van de Bosuil (Strix aluco) de nestkast hadden verlaten, bleek een week later, toen deze drie uit de kluiten gewassen bosuilkuikens hoog vanuit een spar op de fotograaf neerkeken. In de buurt hield een oudervogel de boel nauwlettend in de gaten. Het wil wel eens voorkomen dat ze agressief gedrag gaan vertonen als je te dicht bij de jongen komt. Dat komt echter maar spaarzaam voor. De ogen van een bosuil zien er zeer donker, bijna zwart uit. Ze zijn tweeëneenhalf keer zo lichtgevoelig als dat van een mens. Zodra het donker is, wordt de soort pas actief. Met geruisloze slagen jagen ze rond in hun territorium. Qua prooidieren nemen ze het niet zo nauw. Op het menu staan bos-, woel- en spitsmuizen, ratten, vleermuizen, konijnen, hazen, eekhoorns, mollen, vogels, kikkers, kevers, slakken etc. Er gaat van alles bij ze naar binnen; uiteraard ook bij deze jongen.
|
Eén van onze natuurfotografen geniet al jaren het voorrecht om in zijn achtertuin Bosuilen (Strix aluco) te hebben. Daardoor kunnen de verrichtingen van deze nachtelijke jager bij tijd en wijle van nabij worden gevolgd. Ook dit jaar was het broedpaar hier succesvol, hetgeen te zien is aan deze foto van 17 mei j.l., waarbij een jong werd ontdekt tussen de bladeren van de klimop. Als te doen gebruikelijk verlaten jonge bosuilen al vroegtijdig de nestlocatie; in dit geval een geplaatste bosuilkast. Deze takkelingen zijn aanvankelijk wat onbeholpen, maar zijn best al goede klauteraars. Vliegen kunnen ze dan nog absoluut niet. Een enkeling wil wel eens op de grond belanden, maar ze klimmen uiteindelijk zelf weer omhoog met behulp van hun scherpe lange nagels en snavel.
|
Roofvogels oefenen een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op veel vogelaars en natuurfotografen. Herkent u dat fenomeen? Het heeft waarschijnlijk iets te maken met de manier waarop ze jagen en dan die scherpe blik in de ogen! Ook hun natuurlijke schuwheid zal hierbij een rol spelen. De meeste kans om ze van dichtbij te kunnen zien en / of fotograferen, heb je door geduldig in (je eigen) schuilhut te zitten wachten. En zo ~ vanuit het niets ~ zijn ze er opeens. Zoals in dit geval een Sperwer (Accipiter nisus), die kennelijk z’n dorst wil lessen of een bad wil de nemen. Als vanzelf zijn dat adrenalinemomenten, waarbij je meteen geneigd bent om “af te drukken”. En dat is nou net niet wat je moet doen, want bij de geringste beweging zijn ze verdwenen. Laat de vogel eerst rustig om zich heen kijken en acclimatiseren. Als de kust veilig lijkt, krijg je daarna volop kansen op het maken van mooie foto’s, zoals ook in de huidige situatie.
Een bezoekje aan de Workumerwaard in Friesland is in het voorjaar beslist de moeite waard. Het is een unieke weidevogelparel bij Workum, die bestaat uit een buiten- en een binnenwaard. De buitenwaard is in beheer van It Fryske Gea en is aangewezen als Natura 2000 gebied. In mei is het hier een waar vogelwalhalla, zoals ook wij al menig keer hebben mogen ervaren. Als vereniging hebben we onder leiding van de sympathieke Willem Boersma meer dan eens een excursie in het gebied mogen meemaken. Het unieke gebied heeft ook een bijzondere flora. Hele velden staan er vol met grote ratelaar, echte koekoeksbloem, rietorchis, duizendguldenkruid, zeebies en watereppe, om maar een paar leuke soorten te noemen. Hierin broeden soorten als grutto, tureluur, kievit, scholekster, kluut, bergeend, bontbekplevier, veldleeuwerik, graspieper en gele kwikstaart. Op de foto ziet u een vliegend Kemphaanmannetje (Calidris pugnax), die hier in de trektijd nog veelvuldig te bewonderen is.
Mei is bij uitstek de maand waarbij er voor nageslacht moet worden gezorgd. Niet voor niets luidt een oud-Hollands gezegde: 'In mei leggen alle vogels een ei, behalve de koekoek en de griet, want die leggen in de meimaand niet'. Die stelling gaat overigens al lang niet meer op. Ook onze kleinste zwaluwsoort, de Oeverzwaluw (Riparia riparia) behoort tot de soorten, die in mei begint met het graven van gangen om er vervolgens in te gaan broeden. Van nature benutten ze hiervoor natuurlijke oevers, afgravingen en zanddepots, zoals ook in de onderhavige situatie. Tegenwoordig maken ze ook graag gebruik van speciale oeverzwaluwwanden. Broeden doen ze in kolonieverband. Vanaf eind mei worden er 4-5 eieren gelegd. Meestal volgt er nog een tweede broedsel, maar dat gebeurt vaak in een andere kolonie.
Na lange tijd kon deze maand ook weer eens een Fitis (Phylloscopus trochilus) op de gevoelige plaat worden vastgelegd. Dit zangertje lijkt erg veel op de tjiftjaf. Het zijn wat men noemt “look a likes”. Fitissen zijn het gemakkelijkst te herkennen aan hun melodieuze, aflopende zang. Ze vallen verder op door een lichte wenkbrauwstreep en een geelwitte keel en borst. Verder zijn de poten bruinroze van kleur, in tegenstelling tot de tjiftjaf die donkere pootjes heeft. De fitis heeft ook langere vleugels dan de tjiftjaf, maar dat is in het veld niet of nauwelijks te zien. De zang van de tjiftjaf is een constant herhaald “tjif-tjaf, tjif- tjaf”.
|
De Kleine Plevier Charadrius dubius) is een pioniersoort van kale of zeer schaars begroeide grond. Ze zijn vaak in de buurt van (zoet) water te vinden. Het is een soort, die zich thuis voelt in het binnenland, waar bijvoorbeeld kiezels, zandvlakten en grindgaten te vinden zijn. Elk jaar ondernemen ze bijvoorbeeld broedpogingen op het eilandje voor de kijkhut bij de Oelemars in Losser. Tot dusverre zijn ze helaas weinig succesvol geweest. Dit kleine familielid van de kievit is o.a. herkenbaar aan z’n gele oogringetje. Het is mooi om te zien hoe het mannetje met z’n fraaie baltsgedrag het vrouwtje uiteindelijk zover weet te krijgen dat er gepaard wordt. Zoals bij plevieren gebruikelijk, worden er 4 eieren gelegd in een kuitje met hooguit wat steentjes. Beide ouders wisselen elkaar bij het broeden af.
De Bonte Vliegenvanger (Ficedula hypoleuca) is in onze vereniging een belangrijke nestkastsoort. Voor zover ons bekend is er in heel Nederland geen plek te vinden waar zoveel bonte vliegenvangers jaarlijks tot broeden overgaan. Dat heeft alles te maken met het grote aantal nestkasten wat hier hangt. De Europese populatie kent 2 kleurvarianten; namelijk de Brits / Scandinavische populatie waarvan het mannetje een gitzwarte rug heeft en de Midden-Europese populatie, waartoe ook de Nederlandse vogels behoren. De mannetjes hiervan hebben een grauwbruine rug, zoals op de foto. De soort staat bekend als lange afstandstrekker, die vooral ‘s nachts vliegt. Daardoor is het mogelijk dat deze vliegenvangersoort dwars de Sahara kan oversteken. De soort is het symbool van de Twentse vogelwerkgroep
|
Op de St. Pietersberg kon door hem ook een foto worden gemaakt van deze Veldparelmoervlinder (Melitaea cinxia). In 1995 bleek deze standvlinder uit Nederland te zijn verdwenen. Af en toe werden daarna nog wel zwervende exemplaren waargenomen, met name op de Sint Pietersberg, maar een blijver was het niet. Het heeft vervolgens 13 jaar geduurd voordat zich eindelijk weer een populatie vestigde in Zuid Limburg (Bemelerberg). Van daaruit heeft de soort zich gaandeweg op meerdere plaatsen in onze meest zuidelijke provincie gevestigd. De laatste jaren worden er steeds vaker vestigingen op andere plekken gemeld. In 2013 vestigde de soort zich zelfs al in Noord-Brabant. Voor Nederlandse begrippen is en blijft het evenwel een tamelijk zeldzame soort.
|
De jongste fotograaf in onze gelederen, de 17-jarige Jaimey, maakt er al een tijdje een sport van om in Limburg, waar hij woonachtig is, op zoek te gaan naar zeldzaamheden; het liefst in de insectensfeer. In het Elzetterbos in Vaals wist hij het uiterst zeldzame Trompetmotje (Alabonia geoffrella) op te sporen en te fotograferen. Hoe het beestje aan z’n naam is gekomen, laat zich gemakkelijk raden. Iemand noemde dit fraai ogende motje ooit eens het ijsvogeltje onder de microvlinders. Het is inderdaad een opvallend gekleurd vlindertje wat behoort tot de zogeheten sikkelmotten. Ze lijken aan een voorzichtige opmars bezig te zijn in ons land. De vleugels van de meeste sikkelmotten, zo ook het trompetmotje, worden in een vrij steile “dakhouding” gehouden.
|
In de meimaand kon door hem voort ook nog de uiterst zeldzame Roodrugwapenvlieg (Clitellaria ephippium) worden gefotografeerd. Voor een vlieg is het een fors insect, die bijna anderhalve cm groot kan worden. De soort is gemakkelijk te herkennen aan het rode “borststuk” op de rug. Van dichtbij zie je dat dit opvallende kenmerk komt door korte, dichte rode beharing. Opvallend bij deze soort is verder het schildje met twee grote, omhoog staande stekels. Voor de rest is het een vrijwel volledig zwarte vlieg. In Nederland komt deze wapenvlieg alleen voor in Limburg. Dat was ook het geval bij dit exemplaar, welke wederom werd aangetroffen op de Sint Pietersberg bij Maastricht. Vliegen doen ze van eind april tot eind juli
|
Een andere zeldzame dagvlindersoort, die door kleinzoon Jaimey deze maand kon worden vereeuwigd, betreft het Bruin Dikkopje (Erynnis tages), die slechts op enkele plaatsen in Zuid-Limburg voorkomt. In het begin van de twintigste eeuw was het nog een vrij algemene soort, die voorkwam op zandgronden, verspreid over het land. De soort is daarna zeer sterk achteruit gegaan. Er zijn slechts enkele droge kalkgraslandjes in Zuid-Limburg waar men het bruin dikkopje nog kan tegenkomen. Ze vallen niet bovenmatig op. De bovenkant van de vleugels zijn bruin met vage, grijze vlekken en stippen, zoals te zien op de foto. De soort vertoont veel overeenkomsten met het nog zeldzamere kalkgraslanddikkopje. Die laatste komt als standvlinder helaas niet meer in ons land voor
|
In de meimaand mocht ons inziens de bloei van de Wilde Lijsterbes (Sorbus aucuparia) niet ontbreken. Ze zijn in april en mei gemakkelijk te herkennen aan de veelbloemige “tuilen”, waar veel insecten op af komen. In de nazomer en herfst valt de boom - of zo u wilt - struik op aan de oranje tot vuurrode bessen. In Engeland en Noorwegen worden die geplukt en geconsumeerd. Bij ons doen evenwel spreeuwen en lijsterachtigen zich tegoed aan de bessen. Zij poepen de zaden uit en zorgen zo voor verspreiding. Daarnaast worden er ook veel aangeplant. De wilde lijsterbes behoort tot de rozenfamilie en kan zo'n 9 meter hoog worden.
Nabij het dorpje Welsum kon aan de IJssel door dezelfde fotograaf deze Schietwilgen (Salix alba) worden geportretteerd. Deze boomsoort kan wel 20 – 30 meter hoog worden en is tweehuizig. Dat wil zeggen dat de katjes alleen bestaan uit mannelijke bloemen of alleen uit vrouwelijke. Ook deze boomsoort trekt in de bloeitijd veel bijen en andere insecten aan. Het is één van de wilgensoorten die voorkomen in ooibossen. Hij kan goed tegen stromend water, maar heeft een hekel aan stilstaand water. Ook komt de schietwilg, maar dan als knotwilg, voor langs sloten en wegen. Medicinaal is het een belangrijke soort. In de bast zit salicylzuur, een grondstof van aspirine. Omdat deze houtachtige plant ook looizuur bevat, bezit deze ook een koortswerende, pijnstillende en zuiverende werking
|
We sluiten de natuurkalender van mei 2023 af met deze fraaie landschapsfoto, gemaakt in het Westerhuizingerveld. Het gebied (gelegen in de gemeenten Hardenberg en Staphorst) is jammer genoeg in de jaren dertig reeds grotendeels ontgonnen. Vóór die tijd was het een en al heideveld. Gelukkig is hiervan een deel bewaard gekregen, zoals te zien op deze foto, met de brem nog volop in bloei. Het terrein ligt bij het gelijknamige buurtschap en kwam een poosje geleden in het nieuws, omdat er wellicht in de toekomst windmolens gebouwd zouden worden. Dat plan lijkt nu gelukkig definitief van tafel. We zijn benieuwd wat de tot dusverre uitermate droge junimaand ons op fotografiegebied gaat brengen.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Jaimey Wilbers en Gerard Benerink.
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Jaimey Wilbers en Gerard Benerink.
Als altijd zijn er ook deze maand weer veel extra natuurfoto’s gemaakt. Benieuwd; klik dan op “Hier” of surf eenvoudigweg naar de rubriek: “Recente Foto’s”