natuurkalender maart 2020
Net als april was mei 2021 veel te koud voor de tijd van het jaar. De gemiddelde temperatuur lag maar liefst 2,2 graden lager dan normaal. Het was met de vele regenval bovendien een sombere maand. We kregen zelfs te maken met sneeuw, storm, onweer en een zonnig slot. Desalniettemin hebben we er vrolijk op los gekiekt. Kijk maar wat er allemaal gefotografeerd is.
Ook dit keer was er weer veel aandacht voor onze gevleugelde vrienden. Aan bod komen deze keer: gekraagde roodstaart, bonte vliegenvanger, zwarte specht, koekoek (man + vrouw), grauwe gans (jonkie), brandgans met jongen, grote lijster, zilverplevier, kleine plevier en zwarte stern.
De vlinderwereld was deze keer goed voor: zilveren maan, aardbeivlinder, scheefbloemwitje en gerande spanner. Enkele fraaie voorjaarsbloeiers werden evenmin vergeten. Voor de lens verschenen respectievelijk: eenbes, vrouwenschoentje, soldaatje en vetblad.
Verder is er aandacht besteed aan de bessenschildwants en een sluipwespsoort, alsmede twee slijmzwammen, te weten: papilparapluutje en gewone boomwrat. Een wijngaardslak en het mannetje van een kleine watersalamander completeren het geheel.
Nu eerst echter een aantal leuke en interessante vlindersoorten.
Ook dit keer was er weer veel aandacht voor onze gevleugelde vrienden. Aan bod komen deze keer: gekraagde roodstaart, bonte vliegenvanger, zwarte specht, koekoek (man + vrouw), grauwe gans (jonkie), brandgans met jongen, grote lijster, zilverplevier, kleine plevier en zwarte stern.
De vlinderwereld was deze keer goed voor: zilveren maan, aardbeivlinder, scheefbloemwitje en gerande spanner. Enkele fraaie voorjaarsbloeiers werden evenmin vergeten. Voor de lens verschenen respectievelijk: eenbes, vrouwenschoentje, soldaatje en vetblad.
Verder is er aandacht besteed aan de bessenschildwants en een sluipwespsoort, alsmede twee slijmzwammen, te weten: papilparapluutje en gewone boomwrat. Een wijngaardslak en het mannetje van een kleine watersalamander completeren het geheel.
Nu eerst echter een aantal leuke en interessante vlindersoorten.
We beginnen met een zeldzame dagvlinder; de Zilveren Maan (Boloria selene). Deze fraaie soort komt vooral voor in de kop van Overijssel, in Friesland en op Terschelling. Elders in Nederland zijn er ook nog enkele kleine populaties. Alhoewel ze zeldzaam zijn, kunnen ze op de vliegplaatsen - zoals in dit geval in Sint Jansklooster - echter in grote aantallen voorkomen. Wij telden in een klein gebiedje zeker 30 tot 40 bij elkaar. Hun naam danken ze aan de glanzende parelmoervlekken op de onderkant van de achtervleugels, wat op de foto evenwel niet te zien is. Het is een erg kieskeurige vlinder van “natte natuur". Ze halen hun voedsel namelijk uit bloemen als echte koekoeksbloem, watermunt, moerasviooltje en moerasspirea. De vlinder was vroeger in ons land algemeen, maar ontginning en ontwatering van zijn biotoop heeft ‘m gaandeweg de das om gedaan.
|
Een andere zeldzame vlindersoort in ons land is de Aardbeivlinder (Pyrgus malvae), die eveneens zeer kritisch is wat betreft zijn leefomgeving. Voor zover bekend zijn er slechts 11 plekken waar we dit kleine vlindertje nog kunnen tegenkomen. Eén daarvan is het Bargerveen, waar naar verluidt deze maand honderden exemplaren zijn geteld, waarschijnlijk als gevolg van aangepast beheer. Er groeit namelijk veel tormentil; een plantje met kleine gele bloemen, waar de aardbeivlinder op foerageert. Vliegen doen ze vooral in mei en ze zijn te herkennen aan het witte “kiesje. Dit is op de foto goed te zien (rechterachtervleugel). Ze zijn verhoudingsgewijs klein en meten slechts elf millimeter. Aardbeivlinders behoren in vlinderland tot de zogeheten dikkopjes.
Van een geheel andere orde is het Scheefbloemwitje (Pieris mannii), die pas in 2015 voor het eerst in Nederland, in dit geval in Zuid Limburg, werd ontdekt. Een nieuwkomer derhalve, die gaandeweg vanuit Duitsland in ons land is neergestreken. In de jaren daarna heeft de soort zich in sneltreinvaart over ons hele land verspreid. Verreweg de meeste meldingen komen uit steden en dorpen, waar ze vooral in tuinen worden waargenomen. Onze jongste natuurfotograaf ontdekte reeds op 09 mei een exemplaar in een heemkundetuin in zijn woonplaats. De herkenning is allesbehalve eenvoudig; ze lijken namelijk heel erg veel op kleine koolwitjes. De verschillen zitten ‘m vooral in de positie van de middenvlek en het zwart van de vleugelpunt.
|
Een dagactieve nachtvlinder mag ons inziens in dit rijtje niet ontbreken. In dit geval betreft het de Gerande Spanner (Lomaspilis marginata). De soort komt algemeen voor in parken, tuinen, loof- en gemengde bossen, met een voorkeur voor vochtige en schaduwrijke plekken. De camouflagevlekken op de vleugels van deze spannersoort zijn uiterst effectief; ze lijken namelijk veel op vogelpoepjes. Mede hierdoor zien ze er voor vogels niet bepaald smakelijk uit en worden niet als prooi herkend. De rupsen leven zowel op populier, wilg als hazelaar. Ze zijn een groot deel van het jaar te zien. De vliegtijd is namelijk van april tot en met oktober. Net als het scheefbloemwitje zit deze soort in de lift.
|
Een overstap naar de vogels is snel gemaakt. Erg opvallend zijn ze niet, maar als er een nestkast in de buurt hangt zijn ze wel gemakkelijk op te sporen. We hebben het over de Bonte Vliegenvanger (Ficedula hypoleuca), die pas vanaf de 1e helft van de 20e eeuw in ons land broedt. Het is een holenbroeder, die maar wat graag van de aangeboden nestelmogelijkheden (nestkastjes) gebruik maakt. Vanaf de tweede helft van april zijn ze bij ons terug uit tropisch Afrika. Het is van oudsher een broedvogel van loof- en gemengde bossen, maar tegenwoordig broeden ze ook in oude parken, grote tuinen en niet zelden in de buurt van bewoning. Dit vrouwtje liet zich mooi portretteren tussen de larixappeltjes.
|
Ook de Gekraagde Roodstaart (Phoenicurus phoenicurus) staat te boek als holenbroeder. Gek genoeg maken ze geen overdadig gebruik van nestkasten. Niet zoals bijvoorbeeld de voorgaande soort. Het is een tamelijk schuwe vogel, die zich vaak thuis voelt op het platteland bij boerderijen. Als je de zang eenmaal kent, zijn ze gemakkelijk te traceren. Deze roodstaart is, net als vele andere soorten, lang niet meer zo algemeen als enkele 10-tallen jaren geleden. Mannetjes, zoals op de foto, zijn opvallend getekend met een oranjerode borst, een zwarte keel en een wit voorhoofd. Als je ze wat langer observeert, is vaak ook het karakteristieke trillen van de staart te zien. Overwinteren doen ze ten zuiden van de Sahara.
|
Ook een Koekoekvrouwtje (Cuculus canorus) onderging hetzelfde lot, waarbij aangetekend dat het een bruine variant betrof, die maar hoogst zelden wordt waargenomen. De grijze variant komt immers vele malen vaker voor. De koekoek neemt jammer genoeg al tientallen jaren af in Nederland. Om die reden hebben Sovon Vogelonderzoek en Vogelbescherming Nederland de handen ineen geslagen en 2017 uitgeroepen tot het “Jaar van de Koekoek”. Er is over de geleidelijke teloorgang van deze parasitaire soort nog steeds maar weinig bekend. Het kan te maken hebben met het verdwijnen van “geschikte” waardvogels, zoals de hiervoor genoemde kleine zangertjes. Meer foto’s van koekoeken treft u elders aan bij de rubriek “Recente Foto’s”
|
Net als een jaar eerder konden er in mei weer Koekoeken (Cuculus canorus) worden gefotografeerd op het braakliggende gedeelte van Parc Sandur in de buurt van Emmen. Jammer genoeg wordt dit ruige deel van het terrein over niet al te lange tijd volgebouwd met vakantiehuisjes. De zware machines hebben intussen veel van het oorspronkelijke groen doen verdwijnen, waarmee ook leuke soorten als bosrietzanger, grasmus, kleine karekiet, tuinfluiter e.d. een aanzienlijke veer zullen gaan laten. Gelukkig kon deze maand in ieder geval nog eenmaal het hart worden opgehaald toen de koekoeken weer opdoken en zich tegoed deden aan de emelten in de grond. Bijgaand een roepend mannetje, gemaakt bij avondzon.
|
Eén der onzen keek vreemd op toen hij op 16 mei j.l. op een akker in Fleringen een Zilverplevier (Pluvialis squatarola) ontdekte. De vogel stak met zijn zilverkleurige tinten (vrijwel volledige zomerkleed) duidelijk af tegen de donkere achtergrond. Het beestje is kennelijk een beetje uit de koers geraakt, want in het binnenland wordt deze kustvogel maar mondjesmaat waargenomen. In het Waddengebied en het Zeeuwse deltagebied worden ze daarentegen als doortrekker en wintergast praktisch het gehele jaar door gezien. Zoals zovele steltlopers is de zilverplevier een broedvogel van het hoge noorden. Hij broedt op de toendra’s van Canada, Alaska en Siberië
De zwart, wit en grijs getinte Brandgans (Branta leucopsis) broedt pas sinds 1984 in Nederland. Hun oorspronkelijke leefgebied is te vinden in Spitsbergen, Groenland en Noord-Rusland. Waarschijnlijk zijn “onze“ huidige broedvogels ontstaan uit ganzen, die indertijd als sierwatervogels werden gehouden in parken en tuinen. Deze populatie is nog steeds groeiende. Brandganzen zijn van origine koloniebroeders. In de omgeving van Giethoorn is een dergelijke situatie al dan niet bewust ontstaan in de buurt van iemand, die sierwatervogels houdt. In een nabij gelegen, verwilderd weiland liepen zo’n 10 – 15 paar brandganzen, waarvan de meesten jongen bij zich hadden, zoals ook het familiepaartje op de foto. Brandganzen zijn in staat om met hun korte snavel de vegetatie extreem kort af te grazen Zoals te zien staat zuring niet bepaald op het menu.
Nu we toch met wat humor bezig zijn, kan de foto van deze Zwarte Specht (Dryocopus martius) er ook nog wel bij . De titel: “Even om het hoekje gluren bij de buren” zou hier zeker niet misstaan. “Dat het een vrouwtje is laat zich raden”. Alle gekheid op een stokje: Zwarte spechten zijn nogal schuw van aard. Ze vliegen bij het minste of het geringste weg of verschuilen zich achter de boomstam. En dat is wat we op de foto zien. Om de situatie goed in te schatten gluren ze daarom geregeld om de boom heen. Omdat het rode petje bij deze vogel niet geheel doorloopt, hebben we hier inderdaad met een vrouwtje te maken. Bij het mannetje is de kruin namelijk geheel rood van kleur.
Wat dichter bij huis (Deurningen) kon deze Eenbes (Paris quadrifolia) worden geportretteerd; een plant, die vroeger werd ingedeeld bij de aspergefamilie. Het is een circa 30 cm hoge bosplant, die je in oudere loofbossen kunt aantreffen op vochtige bodems. De plant bezit in de meeste gevallen vier bladeren die ~ zoals te zien op de foto ~ een stervorm bezitten op één enkele stengel. Daaraan is ook de wetenschappelijke benaming quadrifolia ontleend, hetgeen vierbladig betekent. De plant heeft slechts één bloem met opvallende meeldraden en een vruchtbeginsel wat uitgroeit tot een blauwzwarte bes. Vandaar de benaming eenbes. Je kunt van de bes maar beter afblijven, want deze is zeer giftig. De eenbes is één van de meest vroege bloeiers in het bos en komt voornamelijk in Zuid Limburg voor. Elders betreft het vaak verwilderde of aangeplante exemplaren.
|
Van alle in Nederland voorkomende lijsterachtigen is de Grote Lijster (Turdus viscivorus) het grootst. In tegenstelling tot andere lijstersoorten zie je ze buiten het broedseizoen praktisch nooit in gemengde groepen. Deze lijstersoort staat bekend om zijn schuwheid. Het was verbazingwekkend dat het afgebeelde exemplaar juist opviel door zijn tamme gedrag. De fotogenieke vogel liet zich gemakkelijk benaderen en kwam al foeragerend steeds dichterbij. Daarbij viel zijn gevlekte lichte buik en borst nog eens extra op.
Een andere plevierachtige, die zich deze maand in onze contreien liet bewonderen, is de Kleine Plevier (Charadrius dubius). Dit pleviertje is een echte pioniersoort. Dat wil zeggen dat hij op plaatsen broedt die vaak alleen tijdelijk geschikt zijn om er te broeden, zoals afgravingen, bouwplaatsen, opspuitingen en grintgaten. Het gele oogringetje is een goed determinatiekenmerk. Kleine plevieren worden wel eens verward met bontbekplevieren. Deze hebben een oranje snavelbasis, oranje poten en het geel oogringetje ontbreekt. Bovendien is de bontbekplevier veel meer aan de kust te vinden. De kleine plevier houdt meer van het binnenland (zoetwatermilieu)
De Grauwe gans (Anser anser) is al veel langer niet meer uit ons land weg te denken. Ook deze soort heeft zich als broedvogel enorm uitgebreid. Het is een echte vegetariër, die gemiddeld per dag wel 500 gram vers gras naar binnen werkt. Na het uitkomen van de eieren gaan de ouders met hun jongen niet alleen naar een plek met kort gras, maar ook naar een plek met water, zoals in dit geval de Oelemars bij Losser. De ouders brengen samen de kuikens groot. Na bijna 2 maanden zijn ze vliegvlug en blijven vaak tot het einde van hun eerste winter bij de ouders. Op de foto staat een jonkie afgebeeld in een wel heel bijzondere houding. Als toelichting bij de foto had voor de grap er zomaar bij gezet kunnen zijn, dat je op deze manier geen achteruitkijkspiegel nodig hebt.
We sluiten de vogelreeks af met een soort, waarbij de kleur zwart in de benaming eveneens voorkomt, namelijk de Zwarte Stern (Chlidonias niger). Helemaal juist is dat niet, want deze moerasstern is overwegend donkergrijs, met name op de rug. In broedkleed valt de zwarte kop op en links en rechts wat antracietgrijze en witte tinten. De opname is gemaakt in de Wieden, waar dit jaar ruim honderd broedparen zijn neergestreken. Het merendeel hiervan broedt noodgedwongen op nestvlotjes in het Giethoornse Meer. Deze zijn nodig omdat geschikte nestplaatslocaties met krabbenscheer nauwelijks meer voorhanden zijn. De fluctuatie bij deze soort is groot. Het ene jaar broedt er slechts een handjevol op deze locatie en nu al twee jaar achter elkaar pakweg honderd paar. De zwarte sterns verblijven maar kort in Nederland. In mei arriveren ze en vanaf eind juni vertrekken ze al weer naar hun “overwinteringsgebied” in West Afrika
Nog een stapje dichter bij huis (Weerselo) kon dit leuke paarse bloempje worden vereeuwigd, waarvan je bij het zien van deze foto nu niet direct aan een “vleesetend” plantje denkt. Maar dit familielid van de blaasjeskruidfamilie is het wel degelijk en staat te boek als Vetblad (Pinguicula vulgaris). De mintgroene bladeren van dit kleine plantje scheiden een zoete, kleverige stof af. Deze stof dient om insecten te lokken. Wanneer deze eraan blijven kleven, rolt het blad zich op en worden de diertjes (vaak kleine vliegjes) langzaam verteerd. De insecten dienen weliswaar als voedsel, maar de plant is er niet van afhankelijk. Vetblad is vrij zeldzaam en komt alleen nog voor in het oosten van Overijssel. Ook de vier soorten zonnedauw behoren tot de vleesetende plantjes van ons land.
|
Een uitstapje naar onze oosterburen leverde deze fraaie orchideeënsoort op, aan wie niet geheel ten onrechte de prachtige benaming Vrouwenschoentje (Cypripedium calceolus) is toebedeeld. De soort wordt ook wel aangeduid als Venusschoentje en is de grootste in Europa voorkomende orchideeënsoort. In ons land komt de soort in het wild helaas niet voor. Het is niet voor niets een middelgebergtesoort. Om hem te vinden moet je daarvoor tenminste 200 km de grens over. De plant dankt zijn naam aan de vorm van de bloem, die enigszins op een damesschoentje lijkt. De bloeivorm heeft veel weg van een gele pantoffel omlijst met kastanjebruine bloemdekbladen. Het vrouwenschoentje bloeit vaak in dichte groepen bij elkaar. Zo’n bloeiende “schoenenverzameling” ziet er doorgaans erg fleurig uit.
|
Wel in Nederland voorkomend, maar zeer zeldzaam, is een andere orchideeënsoort, luisterend naar de militaire benaming Soldaatje (Orchis militaris). In Nederland komt deze orchidee voor in Zuid-Limburg en in duingebieden op de Zeeuwse eilanden. Net als de vorige soort is ook deze opname bij onze oosterburen gemaakt. In de close-up van de bloeivorm zijn met wat fantasie de armpjes en beentjes, maar vooral het helmpje van “dit soldaatje” te herkennen. Deze orchidee hybridiseert nogal eens met andere orchideeën, zoals purperorchis, aapjesorchis en harlekijn. Bloeien doen ze vooral in mei en juni. In vrijwel heel Europa kan het soldaatje gevonden worden, echter alleen op kalkrijke, grazige plekken
Eén van de grootste en algemeenste wantsen in ons land is de Bessenschildwants (Dolycoris baccarum). De soort komt voor in allerlei kruidenrijke biotopen; zowel in bloemrijke graslanden als in tuinen en parken. Je moet ze zoeken op sleedoorn en leden van de rozenfamilie. Ze zijn 10 - 14 mm groot en het is de enige schildwants met een behaard halsschild. De kleur van deze diertjes is wijnrood tot paarsachtig. Zeg nou zelf: Onze jongste natuurfotograaf heeft ‘m toch mooi weten vast te leggen temidden van de pluisjes van de paardenbloem! Veel schildwantsen, waartoe ook deze soort, scheiden overigens een zoetig stinkend vocht af wanneer zij in gevaar zijn. Dat vocht stinkt behoorlijk en kan lang blijven hangen.
|
Veel insecten in ons land hebben intussen niet alleen een wetenschappelijke naam, maar ook een Nederlandse. Toch zijn er nog verschillende soorten, waarvan je alleen de wetenschappelijke benaming zult tegenkomen. Zo’n soort is bijvoorbeeld de afgebeelde sluipwesp (Coleocentrus excitator). Van dit geslacht komen tenminste 26 soorten voor. Sluipwespen zijn in de regel zeer slank gebouwd en hebben een zeer dunne “wespentaille”. Hiermee wordt de dunne overgang van het borststuk naar het achterlijf bedoeld. Vrouwtjes zijn te herkennen aan de lange legboor, zoals te zien op de foto. Hiermee “prikken” ze een ander insect “lek” om daarin vervolgens hun eitjes af te zetten. Zodra deze uitkomen voeden de larven zich met de gastheer, waarbij deze uiteraard niet overleeft.
|
Tot de familie van slijmzwammen en myxomyceten behoort het Papilparapluutje (Enerthenema papillatum), die je kunt aantreffen op dood hout in naaldbos en gemengd loofbos. Ze komen matig algemeen in ons land voor en zijn te vinden op de hogere zandgronden en in de duinen. Het zijn net miniknikkertjes op steeltjes. Leuk om te vermelden is dat deze soort binnen een dag verkleurt van wit naar roze, vervolgens van donkerroze naar donkerrood en tenslotte van donkerbruin naar zwart. Deze exemplaren zijn dus nagenoeg op hun retour. Je moet er dus op tijd bij zijn om ze überhaupt op de gevoelige plaat vastgelegd te krijgen.
|
Tot de familie van slijmzwammen en myxomyceten behoort ook de Gewone Boomwrat dan wel Bloedweizwam (Lycogala epidendrum). Deze wordt in de volksmond ook wel “Blotebilletjeszwam” genoemd, hetgeen ook bij dit exemplaar opgeld doet. Deze slijmzwam komt eveneens voor op dood hout in zowel naald- als gemengd bos. Het is een zeer algemene soort, die niet alleen qua kleur, maar ook qua vorm zeer variabel kan zijn. De gewone boomwrat kent daarom allerlei verschijningsvormen. Het rijpingsproces verloopt beduidend trager dan bij het zogeheten netpluimpje; een andere slijmzwamsoort. Waar het netpluimpje binnen enkele uren verkleurt en afsterft, doet de gewone boomwrat daar ruim een week over. Temperatuur en voedsel spelen hierbij waarschijnlijk een rol. Voor zekere determinatie is trouwens microscopische controle nodig
|
Met de afgebeelde Wijngaardslak (Helix pomatia) zijn we inmiddels aangekomen bij de voorlaatste foto van deze meirubriek. Deze slakkensoort is een relatief groot weekdier met een grijsbruine lichaamskleur. Het slakkenhuis zelf is lichtbruin met lichte strepen. Het lichaam van een kruipende slak kan een lengte bereiken van wel 12 centimeter en het huisje tot wel 5 cm. In Nederland zijn de aantallen gering. Meer naar het zuiden en oosten toe zijn wijngaardslakken een stuk algemener. Met name in de Franse keuken wordt de wijngaardslak beschouwd als een delicatesse. De soort heeft echter nog meer te vrezen van de mens. Denk hierbij aan het gebruik van bestrijdingsmiddelen en het platbranden van de vegetatie.
|
De laatste opname is voorbehouden aan deze Kleine Watersalamander (Lissotriton vulgaris); een amfibieënsoort die in vrijwel alle landschapstypen kan worden aangetroffen. De paartijd loopt vanaf eind maart tot juni, waarbij de piek in april en begin mei ligt. Het vrouwtje legt 100 tot 350 eieren, die ze stuk voor stuk afzet aan waterplanten. Dit mannetje kon worden geportretteerd, direct nadat een poeltje in Reutum moest werd opgeschoond. Hierin zaten ook een drachtig vrouwtje en nog eens 20 halfwas exemplaren. De kleine watersalamander kan tot 11 cm groot worden. Hiermee sluiten we de meimaand ons inziens in stijl af.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Gerard Benerink, Jaimey Wilbers en Johan Drop.
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Gerard Benerink, Jaimey Wilbers en Johan Drop.
Als steeds zijn er deze maand nog aanzienlijk meer mooie natuurfoto’s (zonder toelichting) gemaakt, die eveneens het bekijken meer dan waard zijn. Klik op “Hier” of kijk eenvoudigweg bij de rubriek: “Recente Foto’s”.