natuurkalender Mei 2019
De meimaand verliep koel en kwam daarmee “onder normaal” uit. In de 2e week werd het droog en zonnig. De oostenwind zorgde er echter voor dat de temperatuur niet al teveel opliep. Pas in de 3e week kregen we te maken met wat hogere temperaturen. In totaal telde mei uiteindelijk nog zeven redelijk warme dagen. Even leek het er zelfs op dat we wederom te maken zouden krijgen met een lange(re) periode van droogte. Gelukkig (voor de natuur) kregen we aan het eind van de maand toch nog te maken met redelijk veel neerslag. Nochtans gaat deze laatste lentemaand toch weer als té droog de weerboeken in.
In deze maand zijn voor de verandering een hoeveelheid vogelopnames opgenomen uit een ander deel van de wereld. Eén der onzen heeft de meivakantie met andere natuurvrienden namelijk doorgebracht in Kazachstan. Het werd een prachtige natuurreis, waarbij niet alleen veel vogelsoorten konden worden gespot, maar ook gefotografeerd. Veel extra opnames kunt u vinden bij de rubriek overige foto’s van mei. Nu kunt u alvast genieten van soorten als: monniksgier, oostelijke zwarte wouw of vorkstaartwouw, arendbuizerd, isabeltapuit, Chinese fluitlijster, treurmaina, bruinkop- en weidegors en saxaulmus. Uit eigen land zijn daar nog geoorde fuut, zwartkopmeeuw en gekraagde roodstaart aan toegevoegd.
Uit de insectenwereld komen aan bos: de rups van de perentak, kale bosmier, mendicabeer, bruine daguil, glasvleugelpijlstaart, smaragdlibel, Noordse witsnuitlibel, bessenwants, zwartpootsoldaatje, zwartvleugelroofvlieg en langpootmug. De grote stinkzwam en een zonsondergang in Drenthe completeren de natuurkalender van mei.
Als steeds wensen wij u veel kijk- en leesplezier toe. We attenderen u - zoals gezegd - ook weer op de overige rubriekfoto’s van mei (klikmogelijkheid onder aan de natuurkalender).
In deze maand zijn voor de verandering een hoeveelheid vogelopnames opgenomen uit een ander deel van de wereld. Eén der onzen heeft de meivakantie met andere natuurvrienden namelijk doorgebracht in Kazachstan. Het werd een prachtige natuurreis, waarbij niet alleen veel vogelsoorten konden worden gespot, maar ook gefotografeerd. Veel extra opnames kunt u vinden bij de rubriek overige foto’s van mei. Nu kunt u alvast genieten van soorten als: monniksgier, oostelijke zwarte wouw of vorkstaartwouw, arendbuizerd, isabeltapuit, Chinese fluitlijster, treurmaina, bruinkop- en weidegors en saxaulmus. Uit eigen land zijn daar nog geoorde fuut, zwartkopmeeuw en gekraagde roodstaart aan toegevoegd.
Uit de insectenwereld komen aan bos: de rups van de perentak, kale bosmier, mendicabeer, bruine daguil, glasvleugelpijlstaart, smaragdlibel, Noordse witsnuitlibel, bessenwants, zwartpootsoldaatje, zwartvleugelroofvlieg en langpootmug. De grote stinkzwam en een zonsondergang in Drenthe completeren de natuurkalender van mei.
Als steeds wensen wij u veel kijk- en leesplezier toe. We attenderen u - zoals gezegd - ook weer op de overige rubriekfoto’s van mei (klikmogelijkheid onder aan de natuurkalender).
We beginnen deze maand met een hele reeks opnames van vogels, die in mei gemaakt zijn tijdens een onvergetelijke natuur- en vogelreis naar Kazachstan. De eerste soort, die we u willen laten zien is die van een vliegende Monniksgier (Aegypius monachus) met een spanwijdte van bijna 3 meter. Nee, het betrof niet de monniksgier, die op 25 mei werd gesignaleerd op de Sallandse Heuvelrug, wat vogelend Nederland massaal op de been bracht naar Hellendoorn. Dit exemplaar werd gefotografeerd toen een groot aantal Himalayagieren en Monniksgieren op thermiek het luchtruim kozen in het Cheryn Nationaal Park in Kazachstan. Prachtig om ze van zo dichtbij te mogen zien en fotograferen.
|
In Kazachstan is de Oostelijke Zwarte Wouw of wellicht beter gezegd, de Vorkstaartwouw (Milvus lineatus) met afstand de meest algemene roofvogel in dit deels Europese en deels Aziatische land. Er wordt in vogelkringen nog altijd getwist of het hier om een ondersoort gaat of dat het een eigen soort betreft. Wij houden het maar op het laatste. Op sommige locaties kwamen we er soms wel 15 - 20 tegelijk tegen. Heel duidelijk is de diep ingesneden staart bij deze vogel te zien. Deze wijkt duidelijk af van de veel minder gevorkte staart van de zwarte wouw (Milvus migrans), zoals we die in Nederland kennen. Wat ook opviel bij deze vogels was, dat ze - althans voor roofvogels - behoorlijk luidruchtig kunnen zijn. Dat was ook bij dit exemplaar het geval.
|
Een soort, die we ook dagelijks in Kazachstan tegenkwamen was de Isabeltapuit (Oenanthe isabellina). Ook deze tapuitachtige is voor Nederlandse begrippen een zeer zeldzame dwaalgast. Van deze typische Aziatische soort hebben we van de prachtige balts talloze keren kunnen genieten. Ook kwamen we tijdens onze rondreis al een paartje tegen met reeds uitgevlogen jongen. De Isabeltapuit lijkt sterk op het vrouwtje van de gewone tapuit, maar heeft meer zwart op de staart. Daardoor is de karakteristieke T-vorm vaak nauwelijks te zien. Mannetjes en vrouwtjes verschillen onderling nauwelijks van elkaar. Het verenkleed is - zoals u kunt zien - overwegend zandkleurig.
|
Tot de top drie in genoemd gastland behoort na de Oostelijke zwarte wouw, zeker ook de torenvalk en zeker ook de afgebeelde Arendbuizerd (Buteo rufinus). De laatste is wat je noemt een behoorlijk grote buizerd, die op het eerste gezicht wel iets weg heeft van een kleine arend. Aan z'n verenkleed is hij niet altijd even gemakkelijk te herkennen, want net als bij de gewone buizerd komen er veel varianten voor bij deze soort. In Nederland is de Arendbuizerd een zeer zeldzame dwaalgast. De soort is - voor zover bekend - slechts een handjevol keren in ons land gespot. Het forsere formaat, de lichte kop en de rossige staart zijn vaak redelijk betrouwbare kenmerken. Tijdens onze 11 daagse trip werd deze soort vrijwel dagelijks gespot.
|
Zoals we uit eigen land weten, kunnen lijsters geweldig fluiten. De “onze” zien er daarentegen maar povertjes uit, als je dat tenminste vergelijkt met deze prachtige Chinese fluitlijster (Myophonus caeruleus temminckii) met zijn staalblauwe kleur vol met lichte stippels. Het schijnt dat deze lijstersoort ook erg mooi kan zingen. Dit exemplaar had z’n territorium midden in de stad Almaty, vlakbij het water. Pas als het zonlicht goed op de vogel valt, is de fraaie, maar vooral aparte kleurtekening bij deze vogel te zien. De Chinese fluitlijster heeft een lengte van maar liefst 33 cm. Daar is de veelvuldig in Kazachstan voorkomende grote lijster (28 cm) maar een kleintje bij.
|
Een soort, die zich uitstekend aan de menselijke omgeving heeft aangepast, is de Treurmaina (Acridotheres tristis). Deze spreeuwachtige wordt ook wel Indische Maina genoemd en is in Zuid-Azië zeer algemeen. Zoals we dat bijvoorbeeld ook kennen van de Turkse tortel, heeft de treurmaina zich meer en meer verspreid over de wereld. Vanuit India heeft deze soort zich de afgelopen decennia in Kazachstan gevestigd en is daar intussen een algemene soort geworden in dorpen en steden. Ze zijn niet al te schuw, verplaatsen zich graag in groepjes en zijn nogal luidruchtig. Van afstand hebben ze wel wat weg van scharrelende spreeuwen. Pas als ze gaan vliegen zijn de grote witte vlakken op de vleugels te zien, zoals op bijgaande foto.
Een verrassende ontmoeting was er een dag later in hetzelfde gebied met een andere fraaie gorzensoort, te weten de Weidegors (Emberiza cioides), een soort die helaas op de IUCN lijst prijkt als één van de vele bedreigde soorten in de wereld. Het beestje was volgens onze gids nog op trek, alhoewel de trekbewegingen van deze soort kennelijk niet al teveel voorstellen. Het zijn toch vooral standvogels. In Kazachstan komt de ondersoort tarbagataica voor. Ze leven in open en droge zones met grasvelden en dichte groepen struiken, voornamelijk in uitlopers van bergen.
|
Volgens het CDNA (Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna) zijn er in ons land tot dusverre 12 gedocumenteerde waarnemingen bekend van de Bruinkopgors (Emberiza bruniceps). Deze soort broedt in Centraal-Azië van Kazachstan Oost tot het Altai-gebergte (vierlandenpunt Rusland, China, Mongolië en Kazachstan). Overwinteren doen ze overigens in India. Onze natuurgids Askar Issabekova leidde ons in de eerste week van mei in het Charyn Nationaal Park feilloos naar de beste plekken voor deze soort. We troffen het, want we kwamen na een behoorlijke klim zelfs oog in oog te staan met dit uitbundig zingende mannetje. Deze bruinkopgors kon tot op enkele meters afstand worden benaderd. Het beestje gedroeg zich allesbehalve schuw. Duidelijk is te zien waar deze soort zijn naam aan te danken heeft.
|
Na al deze Centaal Aziatische soorten keren we voor een 3-tal resterende vogelsoorten terug naar de Nederlandse dreven, te beginnen met deze Geoorde Fuut (Podiceps nigricollis). Deze fuutachtige broedt graag in de nabijheid van een broedkolonie kokmeeuwen. Dat is onder meer het geval in het Bargerveen, waar deze opname is gemaakt. De kolonie biedt hen veiligheid tegen vijanden, omdat kokmeeuwen nogal agressief zijn tegenover mogelijke predatoren. Een belager wordt dan ook vaak met veel bombarie de kolonie “uitgebonjourd”. Hiervan profiteert deze kwetsbare soort met z’n zwarte koppie en goudgele oorpluim. De ondersnavel van de geoorde fuut is naar boven gebogen en lijkt daardoor "opgewipt". Verder zijn de felrode ogen nogal opvallend.
|
Ook inheems in Kazachstan is een interessante mussensoort; de Saxaulmus (Passer ammodendri). Op de foto staat het mannetje van de ondersoort Passer ammodendri ammodendri met z’n bijzondere koptekening afgebeeld. Deze mussensoort, waarvan 3 ondersoorten bekend zijn, heeft zijn habitat in woestijnen, oases, woestijn-riviervalleien en in de uitlopers hiervan. Waarschijnlijk is deze mus van origine afkomstig uit de woestijnen van Afrika en Arabië. Meestal is de saxaulmus (zoals ook op de foto) niet ver verwijderd van de saxaulstruiken (Haloxylon ammodendron). De soort dankt zijn naam dan ook aan deze struik, hetgeen blijkt uit de wetenschappelijke benaming. Ze voeden zich voornamelijk met de zaden van deze struik.
|
Een andere vogelsoort, die de kokmeeuw als bondgenoot heeft, is de Zwartkopmeeuw (Larus melanocephalus). Ook deze soort maakt graag gebruik van het hiervoor beschreven leven in kolonieverband. Alhoewel de zwartkop- en de kokmeeuw - zeker in winterkleed - veel op elkaar lijken, is met name het grootteverschil, zoals op de foto, goed te zien. Dit tweedejaars beestje wordt geflankeerd door een viertal kokmeeuwen. In zomerkleed is de kopkap van de zwartkopmeeuw zwart, waarbij dan ook mooi de witte oogring te zien is. Beide aspecten zijn op de foto niet of niet goed zichtbaar. Bij dit exemplaar valt alleen de donkere “veeg” achter het oog op, maar ook de rode, dikke snavel met zwarte eindpunt. De opname is gemaakt bij de Oelemars in Losser.
|
De laatste vogelfoto van deze maand is gemaakt in de directe omgeving van het Haaksbergerveen. Een Gekraagde Roodstaart (Phoenicurus phoenicurus) liet zich hier - met rups en al - gewillig portretteren. Deze roodstaartsoort is veelal holenbroeder. Gek genoeg maken ze geen overdadig gebruik van nestkasten; althans niet als bijvoorbeeld de bonte vliegenvanger. Het is een doorgaans nogal schuwe vogelsoort. Als je de zang kent, zijn ze evenwel een stuk gemakkelijker te vinden. Ook de Gekraagde roodstaart is, net als vele andere soorten, lang niet meer zo algemeen als enkele 10-tallen jaren geleden. Mannetjes, zoals op de foto, zijn opvallend getekend met een oranjerode borst, een zwarte keel en een wit voorhoofd. Als je ze wat langer observeert, is vaak ook het karakteristieke trillen van de staart zien. Overwinteren doen ze ten zuiden van de Sahara.
|
De overstap via de prooi van de gekraagde roodstaart naar de insectenwereld is gauw gemaakt. Vooral omdat we, net als de prooi bij de vorige foto, waarschijnlijk te maken hebben met de rups van de kleine wintervlinder, die hele eikenbomen kaal kan vreten. Op bijgaande foto is te zien hoe een rode bosmier, hoogstwaarschijnlijk de Kale Bosmier (Formica polyctena) een soortgelijke rups buit maakt en wegsleept. Het kan zijn dat we ons vergissen met de determinatie en we te maken hebben met de Behaarde Bosmier (Formica rufa). Beide soorten rode bosmieren zijn zonder speciale optische apparatuur namelijk niet van elkaar te onderscheiden. De rode bosmier is wellicht de bekendste en meest tot de verbeelding sprekende mierensoort in ons land. Dat komt vooral vanwege de grote mierenhopen die hij maakt. Het is zorgelijk dat het slecht gaat met de bosmieren, omdat ze een sleutelrol vervullen in het bosecosysteem. Een kolonie bosmieren is bijvoorbeeld in staat om “rupsenplagen” van bijvoorbeeld de wintervlinder behoorlijk te nivelleren.
|
Over rupsen gesproken: Wat denkt u van deze rups, die - niet geheel ten onrechte - nogal eens wordt aangezien voor een takje. Het is de rups van de Perentak (Phigalia pilosaria); een nachtvlindersoort uit de familie van de spanners. Je zou verwachten dat deze rups vooral te vinden zou moeten zijn op fruitbomen, maar hij voedt zich vooral met bladeren van de zomereik. Bijzonder is in dit geval dat de naam van de vlinder vernoemd is naar de rups. De perentak als nachtvlinder is er meestal al heel vroeg bij. Niet zelden vliegen de eerste exemplaren al in januari en februari, terwijl het buiten nog koud is en het zelfs nog (licht) vriest. Vooral spanners zijn in staat de kou te trotseren.
|
De Mendicabeer (Diaphora mendica) is een dagactieve nachtvlinder uit de familie van de spinneruilen, onderfamilie beervlinders. Dat laatste had wat ons wat betreft ijsbeervlinders mogen heten, want qua kleurtekening (althans de vrouwtjes, zoals op de foto) hebben ze daar wel wat van weg. In tegenstelling tot de grijsbruine vleugels van het mannetje, zijn die van het vrouwtje doorschijnend wit. Alhoewel de soort als nachtvlinder te boek staat, zijn ze zowel dag- als nachtactief. Het is een vrij algemene in ons land voorkomende soort.
Alhoewel de Bruine Daguil (Euclidia glyphica) in behoorlijke concentraties kunnen voorkomen, is het in Nederland zeker niet een alledaagse soort. In tal van gebieden zul je ‘m namelijk niet tegenkomen. De eerste exemplaren vliegen al vanaf half april. Tot half augustus zijn ze te zien in twee generaties. Zoals de naam al doet vermoeden is het een dagactieve nachtvlinder, die behoort tot de familie van de zogeheten spinneruilen. Met zijn spanwijdte van pakweg 3 cm is het één van de grotere nachtvlindersoorten. Veelal spreidt deze spinneruil zijn vleugels, waarbij de achtervleugels goed te zien zijn (oranjegeel met donkere aders en een smalle donkere dwarsband). Deze vallen ook op als ze vliegen.
|
Een buitenkansje eind mei betrof deze Glasvleugelpijlstaart (Hemaris fuciformis), die even kwam “buurten”. Deze in ons land vrij zeldzame dagactieve nachtvlinder kan door menigeen zo maar voor een dikke hommel worden aangezien. Als je ‘m eenmaal ontdekt hebt, kost het je bovendien veel moeite om deze sierlijke en zich steeds en snel verplaatsende vlinder op de gevoelige plaat vast te leggen. Op de foto is redelijk goed te zien dat de vleugels grotendeels doorzichtig zijn met een brede roodbruine rand. Verse vlinders hebben een dun laagje lichtbruine schubben op hun vleugels, die al snel loslaten en verdwijnen, waarna de kenmerkende doorschijnende vleugels overblijven. Dit neefje van de kolibrievlinder heeft voorts een kort, gedrongen achterlijf met dichte, lichtbruine beharing en een zwart achterwerk. Dwars over het achterlijf loopt verder nog een brede bruinrode band.
|
Van de rupsen en vlinders maken we nu een “side-step” naar een tweetal libellensoorten. Op bijgaande foto staat de Smaragdlibel (Cordulia aenea) afgebeeld. Deze behoort tot de familie van de glanslibellen. Het is een forse, geheel groen glimmende libel met aanvankelijk bruine en later smaragdgroene ogen. Ze leven bij stilstaande, vaak venige wateren en kunnen in laagveengebieden talrijk zijn; zoals in het Bargerveen in Drenthe. Daar vliegen ze op ongeveer een halve meter boven het water, op jacht naar voedsel en concurrenten. Ook worden ze langs bosranden aangetroffen, daar soms rustend op bladeren.
|
De Noordse witsnuitlibel (Leucorrhinia rubicunda) is van de witsnuitlibellen doorgaans het vroegst. Soms vliegen ze al vanaf half april. Tot begin augustus zijn ze evenwel nog te zien. Op de van bovenaf genomen foto ziet u het geelzwart getekende vrouwtje met de bekende kenmerken. Verwarring is evenwel mogelijk met het vrouwtje van de gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) als ook van de venwitsnuitlibel (Leucorrhinia dubia). Van al deze soorten is het gezicht wit (op de foto niet zichtbaar) en de ogen bruin. De vrouwtjes lijken met hun geelzwarte tekening op het lichaam in de verste verte niet op de roodzwarte mannetjes.
|
Ons land telt ruim 600 soorten wantsen. Veel soorten zien er beslist alleraardigst uit. Neem nou deze Bessenwants (Dolycoris baccarum), die er als foto-object toch “gelikt” uitziet! Ze houden van allerlei soorten bessen en zijn vooral te vinden op kruidachtige planten als sleedoorn en andere leden van de rozenfamilie, zoals bramen. In ons land is het een algemene soort, die je zowel in tuinen en parken, langs bosranden en in het veld kunt tegenkomen. Ze zuigen plantensappen op; het liefst uit bloemen en vruchten. Hier haalt de wants een walgelijk ruikend goedje uit, wat hij weer afscheidt als hij / zij in het nauw komt. Ter verdediging laten ze een vies stinkend prutje achter. Een vogel of een andere belager zal maar één keer een wants opeten. Daarna zal hij de rest van zijn leven de stank en smerige smaak herinneren en de wants met rust laten.
Nu we toch even aandacht hebben voor de kleur zwart in het insectenrijk, past de afgebeelde Zwartvleugelroofvlieg (Dioctria oelandica) daar eigenlijk ook best bij. Een andere benaming, die aan hetzelfde beestje wordt gegeven, is zwartvlerkbladjager. Dat laatste slaat op het begrip zwarte roofvliegen; ook wel bladjagers genoemd. In ons land komen echter ook grijze roofvliegen voor. Bij deze soorten zijn de vleugels korter dan het achterlijf. Bij de zwarte roofvliegen is dat net andersom. We kennen in Nederland 10 soorten Dioctria-roofvliegen, waarvan de zwartvleugelroofvlieg de meest voorkomende is. Het is een voorjaarssoort die al in april begint te vliegen.
|
Het Zwartpootsoldaatje (Cantharis fusca) ook wel Donker soldaatje genoemd, dankt zijn populaire naam aan het vroegere soldatenuniform, waar z’n uiterlijk wel iets van weg heeft. Het is een soort uit de familie van de zogeheten weekschildkevers. Het zwartpootsoldaatje is wijdverspreid in Europa, met uitzondering van de meest noordelijke streken. Het is een van de meest algemene weekschildkevers in ons land. De kever komt van mei tot juli overal algemeen voor, onder andere in tuinen, weiden, graanvelden en in kreupelhout, in bos en wegranden. Vaak is hij te vinden op bloemen en struiken, waar hij zich voedt met zowel levende als dode insecten. Ook wormen en slakken, maar ook plantendelen worden niet versmaad. Het is bovendien een goede vlieger.
|
Op de voorlaatste foto ziet u een Grote Stinkzwam (Phallus impudicus), die je vaak al van verre kunt ruiken, noch voor je ‘m überhaupt hebt gezien. Ze verspreiden een indringende geur van een in ontbinding verkerend kadaver. Maar dat is niet zo maar. Daarmee worden namelijk allerlei insecten aangetrokken. Door hun bezoek aan deze stinkzwam zorgen zij voor de verspreiding van de sporen. Op de hoed zit namelijk een kleverige, olijfgroene sporenmassa, wat voor vliegen en andere insecten onweerstaanbaar schijnt te zijn. Van alle stinkzwammen komt de grote stinkzwam waarschijnlijk het meest voor in ons land.
|
Wist u dat er alleen al in ons land zo’n 90 soorten Langpootmuggen voorkomen? Tweederde hiervan zijn ondergebracht in het geslacht Tipula. Dat geldt ook voor deze soort; waarschijnlijk de Tipula vernalis (zie ook het inzetje). Verreweg de meeste soorten hebben (nog) geen Nederlandse naam. Van volwassen langpootmuggen is bekend dat ze nauwelijks voedsel tot zich nemen. Het doet nogal onhandig aan als ze zich met hun lange poten door de vegetatie verplaatsen. Veelal zijn het de mannetjes die de vrouwtjes volgen om er mee te kunnen paren. Beter bekend zijn de larven, die we kennen als emelten. Vooral in graslanden kunnen ze heel algemeen voorkomen. Emelten is een geliefd voedselproduct voor vogels; vooral spreeuwen eten ze graag. Veel emelten laten evenwel vroegtijdig het leven door het gebruik van bestrijdingsmiddelen.
|
De slotfoto is ook dit keer weer voorbehouden aan een in het oog springende zonsondergang. Dit keer diende de Grote Rietplas bij Emmen als dankbaar onderwerp. Dit recreatiemeer ligt aan de zuidkant van Emmen en werd aan het eind van de jaren ‘90 aangelegd. In de directe omgeving ervan hebben we in de loop der jaren menige natuuropname gemaakt. Twee onzer kunnen zich verder nog goed herinneren dat we ruim zeven jaar geleden vanaf dezelfde plek hebben kunnen genieten van de 13e Nederlandse kampioenschappen marathonschaatsen op natuurijs. Het was toen bitter koud en . . . . . . . . . Jorrit Bergsma won! Met deze landschapsfoto zijn we gekomen aan het eind van deze maandsessie. Op naar juni!
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde en Rinus Baayens
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde en Rinus Baayens
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.