natuurkalender mei 2017
De eerste tien dagen van mei waren behoorlijk frisjes met enkele keren lichte tot matige vorst, waar de tuinders allesbehalve blij mee waren. Nochtans gaat mei 2017 de boeken in als de op twee na warmste meimaand ooit gemeten. Alleen in 1992 en 2008 was het nog warmer. Vooral de tweede helft van de maand verliep zeer warm en zeer zonnig. Het was dan ook uitzonderlijk heet voor de tijd van het jaar.
Schrijver dezes heeft evenwel de tweede helft van de meimaand in eigen land niet meegemaakt, omdat hij in die tijd met natuurvrienden verbleef in het natuur- en vogelrijke Georgië. Over enige tijd zal van deze trip een uitgebreid reisverslag op onze website verschijnen. Om u hiervoor alvast wat op te warmen, treft u zowel in de natuurkalender als in de rubriek “overige recente foto’s” een aantal opnames aan van (vogel)soorten, die we anders niet zo gemakkelijk voor de lens krijgen.
Gefotografeerd werden onder meer: gierzwaluw, kalanderleeuwerik, kleine klapekster, roze spreeuw, sperwergrasmus, scharrelaar, woudaapje en zomertortel. In deze sessie worden uiteraard ook enkele inheemse soorten meegenomen, zoals: gele kwikstaart, graspieper, tjiftjaf en wulp.
Ten behoeve van de rubrieken “vlinders en libellen” hebben we dit keer kleine vuurvlinder, sint--jacobsvlinder, getekende gamma-uil, muntvlindertje, scherphoekbandspanner, smaragdlibel, viervlek en weidebeekjuffer“ voor u in de aanbieding”.
Andere natuuropnames zijn dit keer gemaakt van: blankvoorn, vlokkig veenmosklokje, berkenknopwesp en de jonkies van een kruisspin. We sluiten af met een landschapsfoto van de Deldeneresch.
Wij wensen u - als steeds - veel kijk- en leesplezier toe. Vergeet deze maand vooral niet om ook alle overige recente foto’s van mei te bekijken. Er zijn namelijk in deze kalendermaand veel meer interessante en mooie foto’s gemaakt, die de moeite van het bekijken meer dan waard zijn.
Schrijver dezes heeft evenwel de tweede helft van de meimaand in eigen land niet meegemaakt, omdat hij in die tijd met natuurvrienden verbleef in het natuur- en vogelrijke Georgië. Over enige tijd zal van deze trip een uitgebreid reisverslag op onze website verschijnen. Om u hiervoor alvast wat op te warmen, treft u zowel in de natuurkalender als in de rubriek “overige recente foto’s” een aantal opnames aan van (vogel)soorten, die we anders niet zo gemakkelijk voor de lens krijgen.
Gefotografeerd werden onder meer: gierzwaluw, kalanderleeuwerik, kleine klapekster, roze spreeuw, sperwergrasmus, scharrelaar, woudaapje en zomertortel. In deze sessie worden uiteraard ook enkele inheemse soorten meegenomen, zoals: gele kwikstaart, graspieper, tjiftjaf en wulp.
Ten behoeve van de rubrieken “vlinders en libellen” hebben we dit keer kleine vuurvlinder, sint--jacobsvlinder, getekende gamma-uil, muntvlindertje, scherphoekbandspanner, smaragdlibel, viervlek en weidebeekjuffer“ voor u in de aanbieding”.
Andere natuuropnames zijn dit keer gemaakt van: blankvoorn, vlokkig veenmosklokje, berkenknopwesp en de jonkies van een kruisspin. We sluiten af met een landschapsfoto van de Deldeneresch.
Wij wensen u - als steeds - veel kijk- en leesplezier toe. Vergeet deze maand vooral niet om ook alle overige recente foto’s van mei te bekijken. Er zijn namelijk in deze kalendermaand veel meer interessante en mooie foto’s gemaakt, die de moeite van het bekijken meer dan waard zijn.
Voor de verandering beginnen we deze natuurkalender eens met een vissoort, te weten de Blankvoorn (Rutilus rutilus). Dit voorntje is één van de algemeenste zoetwatervissen in Nederlanden en misschien wel het minst gevoelig voor waterverontreiniging. Dat laatste geldt overigens niet voor deze opname. In het heldere water van de Buurserbeek komt deze school blankvoorns namelijk goed tot hun recht. Het is een vrij slank zilverkleurig visje met oranjerode ogen, die tot de karperachtigen wordt gerekend. De vis vertoont veel gelijkenis met soorten als: rietvoorn, serpeling en winde.
|
Ons land kent al met al 72 soorten moeraspaddenstoelen. Daarvan staat het overgrote deel (62) op de Rode Lijst. In percentages omgerekend is dat maar liefst 86 % ! Dat komt omdat het biotoop van de moeraspaddenstoelen sterk onder druk staat door verzuring, vermesting en areaalverlies als gevolg van ontwatering. Eén van deze 62 bedreigde soorten is het Vlokkig Veenmosklokje (Galerina paludosa), die zowel in hoog- als laagveenmoerassen groeit op veenmos. Zo ook waarschijnlijk in het Bargerveen waar bijgaande opname is gemaakt. De soort is niet microscopisch onderzocht waardoor een zekere determinatie achterwege blijft. |
Tijdens een fotografiesessie in Budel Dorplein viel ons oog op enig moment op een joekel van een insect wat het midden hield tussen een vlieg en een (nacht)vlinder. Geen van ons had een dergelijk insect ooit eerder gezien. Helaas hebben we slechts kort de gelegenheid gehad om van het beestje goede foto’s te maken, omdat deze al snel weg vloog en we ‘m daarna niet weer hebben gezien. Na wat speurwerk op de computer bleek het te gaan om de zogeheten Berkenknopwesp (Cimbex femoratus), die maar liefst 28 mm lang kan worden. Daarmee is het de grootste zaagwesp, die Midden-Europa rijk is. Zoals uzelf kunt constateren, is het een opvallende soort met heuse antenneknoppen. De soort wordt maar heel weinig geportretteerd, omdat ze zich meestal hoog in bomen (veelal berken) ophouden. Daar knagen ze ringvormige groeven om twijgjes, vermoedelijk om hieruit berkensap te drinken. Aan de kleurstelling te zien betreft het een mannetje.
|
Van de merkwaardige zaagwesp nu naar de bij u ongetwijfeld veel bekendere Kruisspin (Araneus diadematus), die tot de familie van de zogeheten wielwebspinnen behoort. Het is in Europa één van de meest algemene soorten. In het voorjaar komen de jonge spinnetjes tevoorschijn. Ze hebben een kenmerkende gele lichaamskleur en houden zich in de eerste dagen van hun leven op in een “gespinseld” nest. Dat is op bijgaande foto goed te zien. Als het nest in de verdrukking dreigt te raken, schieten de jonge kruisspinnen (ook wel spiderlings genoemd) alle kanten op. Na pakweg anderhalve week klimmen ze zo hoog mogelijk in een plant en laten zich via een lange draad de lucht in zweven. De draad wordt door de wind opgepakt en verplaatst op deze manier de jonge spin. Dat kan wel een paar honderd meter verder zijn.
|
Na deze mixage aan soorten, nu over naar een aantal dag- en nachtvlinders en libellen. De eerste generatie van de Kleine Vuurvlinder (Lycaena phlaeas) vliegt van half mei tot half juni. Daartoe zal ook dit exemplaar behoren. Een maand later vliegt de 2e generatie, welke tot in oktober kan worden waargenomen. Soms is er ook een 3e generatie. Meestal zijn het bij de 2e en 3e generatie grotere aantallen. De soort is gelukkig nog redelijk algemeen in ons land. Dit in tegenstelling tot veel andere soorten. In Nederland komen ze wijd verspreid voor, maar nergens in grote aantallen. De waardplant van dit vuurvlindertje is schapenzuring, waar de rupsen op te vinden zijn. De kleine vuurvlinder leeft vooral in korte vegetatie met veel bloemen. Het mannetje verdedigt zijn eigen leefgebied. Meestal zit hij op een hoge plant op de uitkijk en worden indringers direct verjaagd en achtervolgd. Opvallend is verder dat de vrouwtjes slechts één keer in hun leven paren.
|
Tot de micro-nachtvlinders (familie grasmotten) behoort het Muntvlindertje (Pyrausta aurata), die je geregeld in de tuin kunt tegenkomen. Het is een dagactief vlindertje wat veel lijkt op het zogeheten purpermotje (Pyrausta purpuralis). Het zijn dan ook neefjes van elkaar. Het muntvlindertje heeft een groot verspreidingsgebied en komt zowel voor in Europa, Azië als Afrika. Hun vleugels met het gele vlekkenpatroon zijn vaak purperachtig, maar ook exemplaren met bruine of roodbruine vleugels – zoals op de foto – zijn geregeld te zien. Zoals al uit de naamgeving blijkt, leven de rupsen van deze grasmot op diverse soorten munt, zoals watermunt. Ook andere sterk geurende planten als citroenmelisse, wilde marjolein en veldsalie worden gewaardeerd.
|
Wat groter van formaat is de Scherphoekbandspanner (Euphyia unangulata), die in het recente verleden vrij zeldzaam was in ons land (m.u.v. de provincie Noord Brabant). De afgelopen jaren heeft deze nachtvlinder zich evenwel sterk uitgebreid naar de noordoostelijke provincies en staat nu te boek als vrij algemeen. De opname is dan ook niet in Brabant, maar in de buurt van de Oelemars te Losser gemaakt. De naamgeving is waarschijnlijk ontleend aan de hoekige brede middenband op de voorvleugels. Deze spannersoort gebruikt vogelmuur en andere soorten muur als waardplant. Er worden twee generaties onderscheiden, die men kan aantreffen van eind april tot halverwege augustus.
|
Nog een tikkeltje groter is de Sint-Jacobsvlinder (Tyria jacobaeae); een nachtvlinder uit de familie van de spinneruilen (onderfamilie beervlinders). De waardplant van de sint-jacobsvlinder is het giftige jacobskruiskruid. De geelzwarte “zebrarupsen” slaan de gifstoffen uit deze plant op, waardoor ze later als vlinder oneetbaar zijn. Deze dagactieve soort komt algemeen in ons land voor en is goed te herkennen aan de rood met zwarte tekening op de voorvleugels. De soort wordt vanwege de kleurtekening nogal eens verward met de sint-jansvlinder (Zygaena filipendulae). Beide soorten zijn evenwel geen familie van elkaar. De laatstgenoemde soort behoort namelijk tot de zogeheten bloeddrupjes. |
Een vrij algemene nachtvlinder, die vaak over het hoofd wordt gezien in verband met de gelijkenis met de gamma-uil, is de zogeheten: Getekende Gamma-uil (Macdunnoughia confusa). Net als z’n neefje houdt ook deze “uil” in rust z’n vleugels dakvormig omhoog. Ze vliegen zowel overdag als ´s nachts. De soort komt verspreid over het hele land voor in jaarlijks wisselende aantallen en staat te boek als gevoelig. Ze zijn te zien van april tot oktober in drie generaties. Het belangrijkste verschil met de gamma-uil is de zilverkleurige doorlopende vlek in de voorvleugel, hetgeen op deze bovenaanzichtopname goed te zien is. Bij de (gewone) gamma-uil loopt deze zilverkleurige vlek niet door. |
De bronskleurige Smaragdlibel (Cordulia aenea) behoort tot de zogeheten glanslibellen. Mei en begin juni is de beste tijd om deze voorjaarssoort op te sporen. Dat is namelijk de piek waar deze niet bedreigde soort vooral te zien is bij vennen en laagveenmoerassen. Na het “uitsluipen” zoeken de imago’s meestal het bos op om te jagen en geslachtsrijp te worden. Ze zijn vaak te vinden boven bospaden en langs bosranden, heen en weer vliegend op circa een meter hoogte. Zowel het mannetje als het vrouwtje hebben een donzig borststuk. Afgebeeld is een vers vrouwtje (bruinige ogen) met een achterlijf dat overal even dik is. Mannetjes zijn te herkennen aan hun knotsvormige achterlijf. Deze laatsten maken eindeloze patrouillevluchten, waarbij ze steevast vlak langs de oevervegetatie en op geringe hoogte boven het water vliegen. Niet zelden hangen ze stil in de lucht. Ze vliegen vroeger dan andere glanslibellen en zijn hiervan soms lastig te onderscheiden.
|
Tot de zogeheten korenbouten wordt ook de Viervlek (Libellula quadrimaculata) gerekend. Dit is gelukkig een soort, die nog algemeen in ons land voorkomt. De hoogste dichtheden kunnen we aantreffen in voedselarme vennen en hoogvenen. Het is een weinig opvallende bruin en zwartkleurige libel met een relatief kort en plat achterlijf. Afgebeeld is een even tevoren uitgeslopen vrouwtje. Agressieve mannetjes verdrijven rivalen met snelle aanvalsvluchten, niet zelden vanaf een dode stengel. De kenmerkende viervoudige vlekken op de vleugels zijn op deze foto niet te zien.
|
Een stuk fraaier van kleur zijn de Weidebeekjuffers (Calopteryx splendens), hier verenigd in een zogeheten paringswiel. Zoals al uit de naam valt af te leiden houden ze zich vooral op bij (schone) beken in het oostelijk deel van ons land. Deze beekjuffersoort is gelukkig nog geregeld te zien. De vlucht is vlinderachtig. Ze vliegen reeds vanaf begin mei en zijn nog tot in september te bewonderen. De mannetjes hebben een blauw metaalglanzend lichaam met een grote zwarte vlek in de vleugels. De vrouwtjes hebben een groen metaalglanzend lichaam. Ze worden in baltsvlucht niet zelden achterna gezeten door meerdere mannetjes. Het neefje, de bosbeekjuffer (Calopteryx virgo), komt voornamelijk in Limburg voor langs schone bosbeken en is vrij zeldzaam. |
Tijd nu voor een twaalftal interessante en leuke vogelsoorten, te beginnen met deze klapwiekende Wulp (Numenius arquata). Dit exemplaar heeft even tevoren een uitgebreid bad genomen en wappert zijn vleugelveren een beetje droog, zodat ze weer op de juiste plaats worden gerangschikt. Zorg en aandacht voor het verenkleed is immers van levensbelang voor vogels. Sommige mensen hebben wel eens moeite met het benoemen van soorten als grutto en wulp. Voor de laatste geldt een eenvoudig ezelsbruggetje: “de wulp wijst met zijn snavel naar zijn gulp”. Ze hebben dan ook een lange omlaag gebogen snavel. Wulpen houden er indrukwekkende baltsvluchten op na waarbij het jodelende gezang van deze vogels reeds van verre te horen is. |
Tjiftjafs (Phylloscopus collybita) zijn meestal al vroeg terug uit hun overwinteringskwartier in de landen rond de Middellandse Zee. We zien en horen ze vaak al in de eerste helft van maart. Kennelijk door de opwarming van de aarde krijgen we overigens ook met steeds meer overwinteraars te maken. De tjiftjaf lijkt qua uiterlijk sterk op de fitis (Phylloscopus trochilus). De zang is daarom het beste kenmerk om beide soorten uit elkaar te houden. De tjiftjaf laat voortdurend zijn eigen naam 'tjif-tjaf-tjif-tjaf-tjif' horen. De fitis heeft als het ware een aflopend zangriedeltje. Doorgaans heeft de tjiftjaf donkere poten en wat minder geel in het verenkleed dan de fitis en is daarnaast ook wat grauwer van kleur. Verder heeft d’ie een minder opvallende wenkbrauwstreep. |
De afgebeelde Gele Kwikstaart (Motacilla flava) kent vele ondersoorten. Bij ons komt de nominaatvorm voor met de wetenschappelijke benaming: Motacilla flava flava. Zoals op de foto is te zien, heeft het mannetje een blauwgrijze kop, een geel lichaam en een lichte wenkbrauwstreep, die doorloopt van de snavel tot aan de nek. Het vaststellen van de juiste ondersoort wil nog wel eens lastig zijn; zeker in het buitenland. Naast de ondersoortverschillen zijn er niet alleen duidelijke verschillen waarneembaar tussen mannetjes en vrouwtjes, maar eveneens tussen volwassen en juveniele exemplaren. Ook de verschillende overgangskleden willen nog wel eens voor verwarring zorgen. Dit mannetje laat aan duidelijkheid evenwel niets te wensen over.
|
Een bezoek aan een aantal steppegebieden in Georgië leverde grote aantallen Kalanderleeuweriken (Melanocorypha calandra) op; iets wat we hier in die mate nooit zullen meemaken, alhoewel er wel eens een handjevol naar ons land is afgedwaald. De Kalanderleeuwerik broedt in het zuiden en oosten van Europa in weilandgebieden en open steppen en overwintert in het Middellandse Zeegebied en in Zuidwest-Azië. Kenmerkend bij deze leeuweriksoort is het grote formaat en de brede zwarte vlek onder de hals. Ze zingen niet alleen in de lucht, maar ook vanaf de grond, zoals op de foto goed te zien is. De opgezette kuif en de opgewipte staart maakt duidelijk dat hij veel werk maakt van z’n bals-/ territoriumgedrag. |
Als je in ons land in een open landschap een pieper tegen komt, is het in de meeste gevallen een Graspieper (Anthus pratensis). Deze pieper is in ons land het meest algemeen, althans als doortrekker. Als broedvogel heeft de soort de afgelopen decennia een behoorlijke veer moeten laten. In onze regio treffen we ze eigenlijk alleen nog maar als broedvogel aan in de wat extensievere graslandgebieden. Dit exemplaar zong zich - net als de voorgaande soort - bijkans een slag in de rondte. Gezien de hoeveelheid poepjes op het weidepaaltje was dit zeker niet z’n eerste voorjaarsliedje.
|
Het fotograferen van “voorbijrazende” Gierzwaluwen (Apus apus) vereist naast veel doorzettingsver-mogen, camerakennis en natuurlijk goede lichtomstandigheden ook een dosis geluk. Alleen al het “vangen en volgen“ van de vogel in de (v)lucht is al een kunst op zich; laat staan om de vogel binnen een redelijk lensbereik te krijgen. Maar zoals uzelf kunt constateren, is dat bij deze foto aardig gelukt. De grote aantallen gierzwaluwen, het vroege licht en de hoge (vaak leegstaande) gebouwen in het plaatsje Dedoplitskaro (Georgië) zorgden daartoe voor het meest geschikte scenario. Voor de liefhebber: De opname is gemaakt met een Canon EOS Mark II camera met een 400 mm lens (brandpuntafstand), een ISO-snelheid van 500 en een belichtingstijd van 1/3200 sec. Daarnaast is gebruik gemaakt van een 6.3 F-stop en een belichtingsafwijking van + 0.7 stap. |
Tijdens eerdere buitenlandse natuurreizen kwamen we wel eens vaker Kleine Klapeksters (Lanius minor) tegen, maar altijd in kleine aantallen. In Georgië kwamen we ze steevast elke dag tegen en niet zelden in behoorlijke aantallen. Alhoewel we ze niet geteld hebben, was er eerder sprake van honderdtallen dan tientallen. Gelukkig voor ons bleken de vogels niet al te schuw, zodat we ze goed hebben kunnen bekijken en fotograferen. Kleine klapeksters leven vooral van grote insecten als sprinkhanen, bijen en kevers. Qua kleurstelling lijken ze op de bij ons bekende klapeksters, maar zijn duidelijk kleiner, hebben een rondere kop en een dikkere snavel. De belangrijkste kenmerken zijn evenwel het zwarte voorhoofd (maskertekening) en de zalmkleurige borst en buik. |
In ons land nemen de aantallen Zomertortels (Streptopelia turtur) al jaren achtereen in aantal af. Deze afname vindt al plaats vanaf de jaren '70 van de vorige eeuw en bedraagt intussen al meer dan 85 %. Het was dan ook een verademing om eindelijk weer eens van dichtbij een zomertortel te kunnen bewonderen, ook al was het deze keer in het Vashlovani Nationaal park in Georgië. Het is dan ook een prachtige duivensoort om te zien. Het afgebeelde exemplaar liet zich gemakkelijk van dichtbij portretteren. Meestal zijn zomertortels evenwel erg schuw. Alle duiven in ons land zijn standvogels. De zomertortel is de enige duivensoort, die de winter in zuidelijke streken doorbrengt.
|
In hetzelfde nationale park, maar ook elders in Georgië hebben we ons dit voorjaar de ogen uitgekeken naar het grote aantal Scharrelaars (Coracias garrulus) wat hier (gelukkig nog) voorkomt. Het is een bekend gegeven dat het aantal scharrelaars in Europa namelijk de laatste decennia sterk afneemt. Alhoewel er ongetwijfeld nog veel exemplaren op doortrek waren - onder andere in de omgeving van Tblisi - , hebben we ook veel vogels gezien, die er al een broedlocatie op na hielden, niet zelden in de directe omgeving van bijeneters. Prachtige vogels zijn het met een overwegend blauw verenkleed, zoals ook op deze foto te zien. Wat dat betreft kan deze soort beslist wedijveren met onze inheemse ijsvogel.
|
Op het verlanglijstje van onze buitenlandse reizen staat al jarenlang de Roze Spreeuw (Pastor roseus), één van de fraaiste vogelsoorten, die we zo heel af en toe ook in ons land kunnen bewonderen, maar meestal niet in broedkleed. Steeds waren we net iets te vroeg in het seizoen om deze bijzondere spreeuwensoort met z’n roze en zwartkleurige verenkleed aan ons wensenlijstje te kunnen toevoegen. Maar dit jaar was het raak en hoe! In hetzelfde nationale park zagen we niet zo maar wat exemplaren, maar vele duizenden. We wisten niet wat ons overkwam. We zagen ze in kleine groepjes overvliegen of foeragerend in de buurt van grazend vee. Op enige moment streek er zelfs een enorme zwerm in onze buurt neer, die zich tegoed deed aan de vele aanwezige sprinkhanen. De apotheose vond op een avond plaats toen de weinig schuwe vogels een slaapplaats opzochten in de buurt van een herdershut. Van alle kanten kwamen ze aanvliegen om op deze plek de nacht door te brengen. Het was in één woord: schitterend!
|
Natuurlijk hebben we tijdens onze buitenlandse voorjaarstrip nog van veel meer fraaie vogelsoorten kunnen genieten Wat te denken van deze Sperwergrasmus (Sylvia nisoria), die zich in het Chuchuna nationaal park ophield in de directe nabijheid van een paartje nestelende rosse waaierstaarten! Dat zijn toch soorten om je “vogelvingers” bij af te likken. Als doortrekker wordt de sperwergrasmus met enige regelmaat ook uit ons land gemeld, maar broeden doen ze hier niet. Ze zitten doorgaans verscholen in stekelige struiken, maar verraden hun aanwezigheid door de ratelende roep. Het felle oog en de sperwerachtige bandering op borst en buik zijn op de foto goed te zien. |
In de buurt van de Georgische hoofdstad Tblisi konden we niet alleen genieten van a. een paartje nestelende keizerarenden op een hoogspanningsmast; b. een drietal niet verwachte groene bijeneters, maar c. dit fraaie Woudaapje (Ixobrychus minutus). Normaliter leidt deze kleine reigersoort een zeer verborgen leven, maar dit exemplaar voldeed geenszins aan dit patroon. Open en bloot, zich niets aantrekkend van onze aanwezigheid, liet dit fraaie exemplaar zich in allerlei standen vanaf korte afstand fotograferen. De zwarte rug maakt duidelijk dat het om een volwassen mannetje gaat.
|
De laatste foto van deze kalendersessie is voorbehouden aan een opname van de Deldeneresch in het voorjaar met een mooie wolkenpartij. Deze “heuvelrug”, die door het landijs in de voorlaatste ijstijd is ontstaan, ligt in het noordelijk deel van de stuwwal van Delden, wat zich uitstrekt vanaf het landgoed Twickel en de Deldeneresch tot aan het Twentekanaal. Het overgrote deel van deze esch is in het bezit van de Stichting Twickel en maakt deel uit van de gemeente Hof van Twente. Hiermee wordt deze natuurkalendersessie ons inziens waardig afgesloten. |
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde en Selva Wilbers - Wijering
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde en Selva Wilbers - Wijering