natuurkalender maart 2021
Lang leek maart 2021 een koude maand te worden. De temperatuur kwam namelijk op 20 van de 31 dagen niet boven de 10 ° C uit en het vroor gedurende meerdere dagen licht tot matig. Ongekend hoge temperaturen tijdens de slotdagen zorgden er uiteindelijk voor dat de maand maart met een gemiddelde maandtemperatuur van 6,4 graden toch als normaal de boeken is ingegaan. Er viel deze maand weliswaar flink wat regen, maar er was ook sprake van menige droge periode met ook nog eens veel zon. Tijdens de laatste twee dagen van de maand werden in onze omgeving zelfs temperaturen gemeten van 22 - 24 ° C .
Ook al lijkt er aan de corona-pandemie maar geen eind te komen, dan nog hebben we onze zinnen toch weer prima kunnen verzetten in de natuur. Dat heeft uiteindelijk weer veel fotomateriaal opgeleverd met vooral veel aandacht voor onze gevleugelde vrienden. Maar liefst 16 vogelsoorten passeren de revue en niet de minste. Wat te denken van: roodhalsfuut, fuut, kokardezaagbek, nonnetje, brilduiker, steenloper, zeearend, sperwer, torenvalk, appelvink, zwarte mees, glanskop, witkoppige staartmees, klapekster, veldleeuwerik en graspieper.
Met de Pasen in zicht mocht natuurlijk de (paas) haas niet ontbreken en ook de eekhoorn ontsnapte niet aan het camerageweld. Een floristisch uitje naar onze oosterburen leverde verder leuke soorten op als lenteklokje, klimopereprijs en verspreidbladig goudveil.
Afgesloten wordt met een macrofoto van gedrongen kantmos met daarnaast opnames van ruig elfenbakje, gehoornde metselbij en als slotakkoord een fraaie wolkenpartij. Nu eerst echter een flinke portie vogels.
Ook al lijkt er aan de corona-pandemie maar geen eind te komen, dan nog hebben we onze zinnen toch weer prima kunnen verzetten in de natuur. Dat heeft uiteindelijk weer veel fotomateriaal opgeleverd met vooral veel aandacht voor onze gevleugelde vrienden. Maar liefst 16 vogelsoorten passeren de revue en niet de minste. Wat te denken van: roodhalsfuut, fuut, kokardezaagbek, nonnetje, brilduiker, steenloper, zeearend, sperwer, torenvalk, appelvink, zwarte mees, glanskop, witkoppige staartmees, klapekster, veldleeuwerik en graspieper.
Met de Pasen in zicht mocht natuurlijk de (paas) haas niet ontbreken en ook de eekhoorn ontsnapte niet aan het camerageweld. Een floristisch uitje naar onze oosterburen leverde verder leuke soorten op als lenteklokje, klimopereprijs en verspreidbladig goudveil.
Afgesloten wordt met een macrofoto van gedrongen kantmos met daarnaast opnames van ruig elfenbakje, gehoornde metselbij en als slotakkoord een fraaie wolkenpartij. Nu eerst echter een flinke portie vogels.
Er komen in Nederland vijf soorten futen voor, waaronder de Roodhalsfuut (Podiceps grisegena). In tegenstelling tot de gewone fuut zal je deze soort maar hoogst zelden in ons land als broedvogel tegen komen. Wel zijn het wintergasten, die het meest worden waargenomen in januari en februari. In de winter mist de roodhalsfuut de kenmerkende rode hals. Het afgebeelde exemplaar bezit daarentegen al bijna het volledige broedkleed. Roodhalsfuten zijn wat kleiner dan de gewone fuut. Goede kenmerken zijn (in dit geval) de rode hals, het kleinere formaat, maar ook de gele snavelbasis. Van deze fuutachtige is bekend dat ze in de winter het meest in havens langs de kust en ook wel langs de Afsluitdijk kunnen worden waargenomen, zoals in dit geval de haven van Lauwersoog.
|
De (gewone) Fuut (Podiceps cristatus) komt het vaakst voor in ons land. Ze zijn er meestal al vroeg bij; niet zelden al in februari. Vooral in deze maand, maar ook in maart kan men volop genieten van de prachtige baltsrituelen van deze soort, die dan op veel plaatsen te zien zijn. Eerst moet er uiteraard wel een geschikte partner worden gevonden. Als dat gelukt is moet het territorium worden afgebakend. Op een grote waterplas (in dit geval de Grote Rietplas in Drenthe) wil dit nog wel eens lastig worden als het territorium wordt betwist door twee stelletjes. Tijdens het gevecht tussen de beide rivaliserende mannetjes kan het er dan heftig aan toe gaan, zoals te zien op bijgaande foto. Ze vliegen elkaar dan letterlijk en figuren “in de veren” en hakken er met hun scherpe snavel danig op los.
|
Veel vogelaars zijn deze maand afgereisd naar Lochem om daar de Kokardezaagbek (Lophodytes cucullatus) in levende lijve te aanschouwen. Het is een soort die inheems is in Noord-Amerika en als dwaalgast zo nu en dan in West Europa opduikt. Zoals u kunt zien is het een prachtige, bonte eendensoort met een mooie kuif. Om die reden wordt d’ie ook wel kuifzaagbek genoemd. Als het beestje zich (nu al meer dan een maand) vrijwel in je eigen achtertuin ophoudt, laat je de gelegenheid natuurlijk niet voorbij gaan om ‘m te vereeuwigen. Van deze soort is bekend dat er niet zelden uit gevangenschap ontsnapte exemplaren in ons land voorkomen. De vogel bleek evenwel niet te zijn geringd, zodat de status van dwaalgast niet geheel kan worden uitgesloten. Volgens de fotograaf was het een felle rakker. Op 25 januari 2007 werd er door een andere natuurfotograaf uit onze gelederen ook een mannetje kokardezaagbek gezien en wel in Overdinkel.
|
Nog wat verder uit de koers, namelijk in de Bantpolder (Lauwersmeergebied) konden deze vier Nonnetjes (Mergellus albellus) in de vlucht worden vastgelegd. Het mannetje vliegt voorop en in z’n kielzog volgen drie vrouwtjes. Het nonnetje is de kleinste soort uit de zaagbekkenfamilie, waartoe overigens de kokardezaagbek niet behoort. De gracieuze zwartwit tekening van het mannetje is van dichtbij een lust voor het oog. Het vrouwtje is een stuk onopvallender, maar mag er zeker ook zijn. In april dan wel begin mei keren ze terug naar hun broedgebieden in het noorden van Rusland en Siberië. Ze broeden in holen, die vaak zijn gemaakt door zwarte spechten.
|
Eveneens aan water gebonden is de Steenloper (Arenaria interpres), die je in het binnenland niet zo vaak zal tegenkomen. Het is namelijk een typische kustvogel, die op bijna alle continenten voorkomt. Het is dan ook met recht een kosmopoliet. Samen met een 7-tal andere soortgenoten liet deze weinig schuwe vogel zich van nabij portretteren in de haven van Lauwersoog. Ze scharrelen daar vaak rond tussen de basaltkeien, op zoek naar strandvlooien, schelpdieren, slakken, garnalen, visjes, insecten, dode vis, planten en zeewier. Jammer genoeg had dit beestje zijn “warme zomerkledij nog niet aan”, want dat zou prima hebben gematcht met het goudgele decor van het mos op de voorgrond. Net als veel andere steltlopers broeden steenlopers in noordelijke streken, zoals Canada en Groenland, maar ook zijn ze te vinden in Scandinavië en Rusland.
Niet zelden slaat bij de dames in de thuissituatie soms ook het vogelfotografievirus toe. Wat immers als vanuit de woonkamer wordt gezien dat een Sperwer (Accipiter nisus) als een speer de bamboeplanten inschiet om direct daarna met een geslagen mus terug te keren. Nog spannender wordt het als het beestje op circa 5 meter afstand van de woning op een steen plaats neemt om zich vervolgens de verse maaltijd goed te doen smaken. Nadat manlief enthousiast was bijgepraat over deze onverwachte ervaring, liet het beestje zich tijdens de daarop volgende poetsbeurt ook nog eens mooi portretteren. En dat in de eigen achtertuin. Hoe mooi wil je het hebben!
|
Een derde eendensoort, die wat dichter in de eigen omgeving (Losser) werd waargenomen, betreft de Brilduiker (Bucephala clangula). Het is een prachtig getekend eendje, wat te boek staat als doortrekker en wintergast. Het broedgebied van deze soort is met name te vinden in bossen met naaldhout, zowel in Scandinavië als Rusland. Sedert 1985 broeden ze overigens ook in kleine aantallen in ons land. Het mannetje op de foto is goed herkenbaar aan de witte vlek op de wang - de zogeheten bril - waar de soort z’n naam aan te danken heeft. Deze witte vlek ontbreekt bij het veel minder opvallende vrouwtje. Verder heeft het mannetje een zwartwit verenkleed met een groenzwarte kop.
Je zult het in ons land niet vaak meemaken dat je getuige mag zijn dat twee majestueuze roofvogels elkaar verjagen van de uitkijkpost. Dit overkwam twee natuurfotografen uit de eigen gelederen op 04 maart j.l. in Drenthe. Geduldig wachten op de dingen, die wellicht gaan komen, wil namelijk nog wel eens lonen. Dit nadat een poosje eerder een volwassen zeearend op een dode boomstam werd getraceerd. Toen vanuit één van de ooghoeken werd waargenomen dat er een 2e vogel op komst was, ging meteen “de turbo” er op en kon met exact 13 opnames het hele tafereel worden vastgelegd. Meerdere foto’s zijn te zien in de rubriek “recente foto’s”, elders op de site. Op de PC werd duidelijk dat een jongere zeearend (3e of 4re kalenderjaar) zijn volwassen soortgenoot van de “troon” stootte. Het zou maar zo een paartje kunnen zijn, omdat een jaar eerder in het bewuste gebied een broedpoging werd ondernomen.
|
Een andere roofvogelsoort, die zich van heel nabij liet benaderen, was dit Torenvalkmannetje (Falco tinnunculus). Na allerlei schietgebedjes boven het veld, een prooi te hebben bemachtigd en deze te hebben verorberd was het kennelijk even bijkomen van allerlei inspanningen. Vanuit de mobiele schuilhut liet deze allerminst schuwe vogel zich tot op vijf á zes meter benaderen. Er reed zelfs een automobilist tussen de auto en de vogel door zonder dat deze opvloog. Zoiets verzin je niet; zeker niet bij roofvogels. Het beestje liet zich zelfs gewillig rondom fotograferen, waartoe deze close-up. Na “gedag te hebben gezwaaid” werd de tocht vanuit Ezumakeeg vervolgd, de torenvalk op z’n stekkie achterlatend.
|
Appelvinken (Coccothraustes coccothraustes) zie je doorgaans niet op de grond, tenzij ze dorst hebben, hetgeen bij zaadeters overigens veel vaker het geval is dan bij insecteneters. Deze vinkensoort met zijn kolossale snavel gedraagt zich hoog in de bomen doorgaans heel onopvallend. Daar doen ze zich vooral tegoed aan de “helikopterzaden” van de veldesdoorn, oftewel de Spaanse aak, maar ook de nootjes van de haagbeuk worden met graagte gegeten. Beide zijn zowel olie- als energierijk. Kersen- en pruimenpitten en andere zaden worden evenmin versmaad. Het is dan ook een pittenkraker bij uitstek. Met de zware snavel zijn ze in staat om de hardste zaden te kraken. Appelvinken zijn over het algemeen erg schuw en bijzonder waakzaam, zoals ook te zien op / aan bijgaande foto..
Zoals bekend mag worden verondersteld, lijkt de Glanskop (Poecile palustris) sprekend op de Matkop (Poecile montanus). Gelukkig is hun zang behoorlijk verschillend. De matkop houdt daarnaast van een natte omgeving. In tuinen, maar vooral bossen met rijke ondergroei, voelt de glanskop zich thuis. Ook daar zit een verschil. Qua uiterlijk heeft de matkop vergeleken met de glanskop een soort stierennek. Ook de kinvlek is meestal iets groter dan die van de matkop, maar al die verschillen zijn uiterst klein en nauwelijks waarneembaar. Het petje van de glanskop is verder glanzend zwart en dat van de matkop dof zwart. Maar ook dat verschil is bij slecht licht niet echt goed te zien. Sinds enige tijd weten we dat aan de snavel van de glanskop aan de basis van de bovensnavel een licht vlekje zit. Dat is ook bij de afgebeelde soort het geval; een Glanskop dus.
|
Op dezelfde locatie kon ook deze Zwarte Mees (Periparus ater) worden vereeuwigd. Ze lijken wel wat op koolmezen, maar zijn duidelijk kleiner en minder kleurrijk. Het zijn echte naaldhoutbewoners. De witte vlek op het achterhoofd is kenmerkend voor deze soort. “Onze” zwarte mezen zijn jaarvogels en trekken niet. In invasiejaren kan de populatie in ons land echter behoorlijk toenemen. Dan namelijk krijgen we bezoek van zwarte mezen uit Oost Europa. In sommige jaren blijven veel van zulke vogels in ons land overwinteren, doch in andere jaren is hiervan weinig tot niets te merken. Deze trekkers zijn vooral jonge beestjes, afkomstig tot diep uit Rusland.
|
Na lange tijd kon eindelijk ook weer eens een Klapekster (Lanius excubitor) worden gefotografeerd. Dit keer in Drenthe in de Marsen. Als broedvogel is de klapekster bij ons helaas in 2002 uitgestorven Als trekvogel of als wintergast kunnen we deze soort gelukkig nog wel in ons land aantreffen. Het aantal overwinteraars wordt jaarlijks geschat op pakweg 300 tot 400 vogels, waarvan tussen de 10 en 20 exemplaren in Twente. Deze klauwiersoort met zijn opvallende masker heeft de gewoonte een voedselvoorraad aan te leggen. Dat doet hij door prooidieren (vooral woelmuizen en kevers) op doornen of prikkeldraad vast te prikken. Ze willen in on land nog wel eens tot eind april blijven “hangen”.
|
Nu we toch aandacht hebben voor het mezengilde, past daar deze Witkoppige Staartmees (Aegithalos caudatus var.) naar onze mening ook best bij, ook al wordt hij niet tot de echte mezen gerekend. Na het beestje een tijdje van afstand te hebben gadegeslagen, bleek al snel dat deze was gepaard met een gewone Staartmees. Die laatste heeft een donkere tekening op de kop (zwarte band aan weerszijden). Beiden hadden overduidelijk nestdrang en waren op zoek naar geschikt nestmateriaal. Dat is bij de afgebeelde witkoppige variant goed te zien aan de houtduifveer in de snavel. Ook z’n partner droeg zijn / haar steentje bij met het verzamelen van nestmateriaal. Een plekje tussen de klimop gaat ongetwijfeld het liefdesnestje worden. We zijn benieuwd hoe de jonkies er over een poosje uit gaan zien.
|
In hetzelfde gebied kon ook deze Veldleeuwerik (Alauda arvensis) op de gevoelige plaat worden vastgelegd. Ze waren hier dit jaar aan de vroege kant, om precies te zijn op 02 maart of wellicht zelfs eerder. Deze opname van één van de aldaar aanwezige vijf veldleeuweriken vertoonde ten tijde overduidelijk territoriumgedrag. Met enige regelmaat liet dit exemplaar namelijk al zien dat hij zijn kenmerkende zangvlucht nog niet was verleerd. Nog geen vijftig jaar geleden was de veldleeuwerik nog één van de talrijkste en meest verspreide broedvogels van Nederland. Sindsdien is het snel bergafwaarts gegaan en is de huidige populatie nog maar een schim van die van weleer. De moderne en intensieve landbouw heeft jammer genoeg dit zangfenomeen “de das om gedaan”.
Bij het fotograferen van de vorige soort gaf ook deze Graspieper (Anthus pratensis) blijk van zijn aanwezigheid. Deze soort houdt er eveneens een zangvlucht op na, maar deze is minder spectaculair en veel minder hoog dan de veldleeuwerik. Graspiepers in de winter komen zeer waarschijnlijk uit Scandinavië en zijn vooral talrijk in de trektijd. De voorjaarstrek kan eind februari al beginnen en duurt tot circa half april. De afgebeelde vogel kan daarom evenzeer een trekvogel als broedvogel zijn geweest. Als broedvogel kunnen zij zich om dezelfde redenen al net zo moeilijk handhaven als de veldleeuwerik. “Onze” graspiepers overwinteren in Zuid-West Europa tot aan de Middellandse Zee.
De andere zoogdiersoort betreft een dier met een hoog aaibaarheidsgehalte, namelijk de Eekhoorn (Sciurus vulgaris), die ook wel gewone- of rode eekhoorn wordt genoemd. Het zijn echter wel rakkers, die regelmatig kans zien om menig vogelnest te plunderen. Het is dan ook een echte boombewoner, die als een acrobaat door de bomen rent en geweldig kan springen. Hun vachtkleur varieert van rood(oranje) tot kastanje- of donkerbruin. Ze vallen op door hun grote pluimstaart, gepluimde oren, grote ogen en lange tenen met lange, scherpe nagels. Ze leggen in de herfst voedselvoorraden aan. Deze bestaan uit dennenappels, noten en zaden. Bij voorkeur verstoppen ze dit voedsel op meerdere plaatsen.
|
Na deze reeks vogelopnames is het tijd voor een tweetal zoogdieren. Met de Pasen in het verschiet eerst maar eens aandacht voor Heer Langoor, oftewel het Haas (Lepus europaeus), waarbij het kinderliedje van weleer “Heer langoor zou op reis gaan.. . .”je zo maar weer te binnen schiet. En lange oren hebben ze, zoals op bijgaande foto goed te zien is van een exemplaar in z’n karakteristieke zit- dan wel luisterhouding. Qua oorlengte kan Broer Konijn hier bij lange na niet aan tippen. Hazen zitten vaak rechtop en zijn bij het minste of geringste alert. De beste tijd om hazen te observeren is ‘s morgens vroeg of ‘s avonds bij het invallen van de schemering. Hazen zijn bij uitstek lange afstandslopers. Ze kunnen 's nachts vele kilometers afleggen. Snel zijn ze ook. Wegvluchtende hazen kunnen snelheden bereiken tot wel 65 km per uur.
Nu de lente op komst is, is er van onze kant ook weer aandacht voor de (bloeiende) flora. De eerste bloeiers zijn doorgaans de gewone sneeuwklokjes (Galanthus nivalis). Wat velen waarschijnlijk niet weten is dat er evenwel ook een Lenteklokje (Leucojum vernum) bestaat. Ze zijn goed van de vorige soort te onderscheiden door hun lantaarnvormige witte bloemkronen. Verder bloeien ze minstens twee weken later en groeien op wat drogere plaatsen. Ook het lenteklokje is één van de vroegst bloeiende plantensoorten. In ons land betreft het meestal verwilderde exemplaren; ze staan niet voor niets te boek als stinzenplant. Bijgaande close-up van het lenteklokje is gemaakt tijdens een floristisch bezoekje bij onze oosterburen.
|
Een close-up kon er tijdens dat floristische bezoekje ook worden gemaakt van Klimopereprijs (Veronica hederifolia). De wetenschappelijke naam alleen al klinkt je als muziek in de oren. Het is een eenjarige plantje met lichtblauwe tot lilakleurige bloempjes. Deze zijn maar enkele millimeters groot. Zoals u op de foto kunt zien lopen er over de kroonblaadjes donkere streepjes. De klimopereprijs valt echter vooral op door de vorm van de bladeren, die erg veel lijken op die van de klimop. De naam van deze ereprijssoort is dan ook goed gekozen. Ook dit plantje is er al vroeg in het seizoen bij; zo om en nabij maart en april.
Mossen zijn belangrijke schakels in ons ecosysteem. Ze produceren zuurstof, dragen bij tot bescherming van erosie en scheppen een gunstig microklimaat voor ontkieming van allerlei soorten zaden en vruchten. Ze komen bijna overal voor en zijn het hele jaar door te vinden. Een zeer algemene soort is het Gedrongen Kantmos (Lophocolea heterophylla). Het is het meest algemene bebladerde levermos in ons land. In vrijwel elk bosje zijn ze te vinden. Groeien doen ze vooral op dood en rottend hout en op strooisel. Kapselen doen ze vroeg in het voorjaar. Het sporenkapsel bestaat uit een minuscuul bolletje, zoals te zien op bijgaande foto. Als de kapseltjes opengaan wordt er een fraai 4-lippig sterretje zichtbaar, waaraan de soort goed is te herkennen.
|
Een bijzondere plant is Verspreidbladig Goudveil (Chrysosplenium alternifolium), die weliswaar maar zeer beperkt in ons land voorkomt, maar zich desalniettemin goed weet te handhaven. De vindplaatsen bevinden zich namelijk allemaal in beschermde natuurgebieden, zo ook in Twente. Het is een karakteristieke soort van bronmilieus en groeit op vochtige beschaduwde gronden nabij oevers van beken. De bloeitijd ligt tussen april en juni. Het afgebeelde exemplaar is gefotografeerd op 31 maart j.l. en was dus mooi op tijd. Verspreidbladig goudveil behoort tot de steenbreekfamilie. De plantjes worden 15 tot 20 cm hoog.
De twee voorlaatste opnames zijn gemaakt door onze jongste natuurfotograaf, die met z’n 14 jaar inmiddels ook behept is met het fotografievirus. Allereerst maar eens van zijn hand dit Ruig Elfenbankje (Trametes hirsuta), die zich van andere elfenbankjes onderscheidt door z’n ruige beharing, zoals te zien op de foto. Het is een buisjeszwam die als saprofiet leeft op vooral dood loofhout. De paddenstoel komt algemeen in groepsvorm in ons land voor. Het vruchtlichaam is éénjarig en ziet er waaier- tot rozetvormig uit met wittige, crèmekleurige, okergele en geelbruine zones. Vaak groeien er algen op waardoor ze er wat groenig uit kunnen zien.
Zijn 2e bijdrage is die van een Gehoornde Metselbij (Osmia cornuta), een echte voorjaarssoort, die meestal al in maart te zien is. Ze kunnen wel tegen een beetje kou. Zoals bij veel solitair levende bijen komen eerst de mannetjes uit en een tijdje later de vrouwtjes. Deze bijensoort verzamelt bij voorkeur stuifmeel uit bloemen van fruitbomen, zoals kers, appel en peer. Hierdoor zijn ze bij uitstek geschikt voor de bestuiving van fruitbloesems. Anders dan bij verschillende soorten bijen en hommels hebben gehoornde metselbijen geen stuifmeelkorfjes aan de achterpoten. Op de buikzijde van het vrouwtje bevinden zich rijen met lange haren. Dit wordt in de volksmond buikschuier genoemd. Hierin wordt het verzamelde stuifmeel naar het nest vervoerd.
|
De laatste foto van deze maand is voorbehouden aan deze fraaie wolkenpartij, gemaakt in het Buurserzand. Voor landschapsfotografie zijn wolkenluchten erg belangrijk. Bovendien zijn ze nooit hetzelfde en veranderen voortdurend. De zon, verborgen achter de wolken, leverde in dit geval niet alleen een extra dimensie op, maar uiteindelijk ook deze fraaie landschapsfoto. Hierbij is bewust rekening gehouden met de verhoudingsuitsnede, waarbij de wolkenpartij meer aandacht heeft gekregen dan het water op de voorgrond en de bomenrij op de achtergrond. Hiermee sluiten we de maartsessie van 2021 af en hopen in april op veel interessant lentemateriaal.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens, Gerard Benerink en Jaimey Wilbers.
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens, Gerard Benerink en Jaimey Wilbers.
Als steeds zijn er deze maand nog veel meer mooie natuurfoto’s (zonder toelichting) gemaakt. Wij nodigen u hiervoor ook graag uit. Dat kan eenvoudig door op “Hier” te klikken of gewoon te kijken bij de rubriek: “Recente Foto’s”.