natuurkalender maart 2020
Klimaatverandering, zorg om de biodiversiteit en dan nu alle ellende vanwege het coronavirus. Vanuit verschillende delen van de wereld hebben wetenschappers al jarenlang gewaarschuwd dat we niet goed omgaan met “moeder aarde”. Het lijkt er op dat we hiervoor steeds vaker de tol moeten betalen. Hopelijk komen we wereldwijd tot inzicht en doen we er ook daadwerkelijk iets aan.
In deze vreemde tijd, waarin velen van ons aan huis gekluisterd zijn, willen we natuurlijk het liefst zoveel mogelijk de natuur in. En dat hebben we - zij het mondjesmaat - uiteraard ook gedaan, maar wel steevast alleen. Het echte lentegevoel wat er nu eigenlijk zou moeten zijn is er nu even niet. Hopelijk kunnen we u nochtans met ons fotomateriaal verblijden.
Uit de vogelwereld laten we u in alfabetische volgorde kennis maken met: boomleeuwerik, Chileense flamingo, klapekster, kokmeeuw, patrijs, scholekster, spreeuw, tjiftjaf, wilde zwaan en veldleeuwerik. De insectenwereld wordt vertegenwoordigt door leuke soorten als: hommelwoudzwever, rosse metselbij en weidehommel. Mede dankzij een nieuwe natuurfotograaf in onze gelederen, die erg gecharmeerd is van de nog resterende botanische rijkdom, kunnen we u de volgende voorjaarsbloemen laten zien: leverbloempje, klimop-ereprijs, bosgeelster, rankende helmbloem en slanke sleutelbloem.
Een kijkje in de wereld van de microwereld levert dit keer soorten op als: echt zandhaarmos (2x), een mollisia spec., de rhododendronknopvreter met rhododendroncicade (inzetje) en het donkerbruin kelkpluisje. We sluiten af met een franjevlekplaat en het dril van de bruine kikker. Wij wensen u ondanks alle misère nochtans veel lees- en kijkplezier toe.
De eerste 10 foto’s hebben betrekking op onze gevleugelde vrienden; de vogels.
In deze vreemde tijd, waarin velen van ons aan huis gekluisterd zijn, willen we natuurlijk het liefst zoveel mogelijk de natuur in. En dat hebben we - zij het mondjesmaat - uiteraard ook gedaan, maar wel steevast alleen. Het echte lentegevoel wat er nu eigenlijk zou moeten zijn is er nu even niet. Hopelijk kunnen we u nochtans met ons fotomateriaal verblijden.
Uit de vogelwereld laten we u in alfabetische volgorde kennis maken met: boomleeuwerik, Chileense flamingo, klapekster, kokmeeuw, patrijs, scholekster, spreeuw, tjiftjaf, wilde zwaan en veldleeuwerik. De insectenwereld wordt vertegenwoordigt door leuke soorten als: hommelwoudzwever, rosse metselbij en weidehommel. Mede dankzij een nieuwe natuurfotograaf in onze gelederen, die erg gecharmeerd is van de nog resterende botanische rijkdom, kunnen we u de volgende voorjaarsbloemen laten zien: leverbloempje, klimop-ereprijs, bosgeelster, rankende helmbloem en slanke sleutelbloem.
Een kijkje in de wereld van de microwereld levert dit keer soorten op als: echt zandhaarmos (2x), een mollisia spec., de rhododendronknopvreter met rhododendroncicade (inzetje) en het donkerbruin kelkpluisje. We sluiten af met een franjevlekplaat en het dril van de bruine kikker. Wij wensen u ondanks alle misère nochtans veel lees- en kijkplezier toe.
De eerste 10 foto’s hebben betrekking op onze gevleugelde vrienden; de vogels.
Een soort, die je zo één twee drie niet in Twente verwacht, is de Chileense flamingo (Phoenicopterus chilensis). En toch zat er één op 16 maart bij de Oelemars in Losser. De vogel bleek te zijn geringd en aan de hand van het opschrift werd al snel duidelijk dat deze (als broedvogel) thuis hoort in het Zwillbröcker Venn in Duitsland, net over de grens met Eibergen en Groenlo. Daar broeden ze al sinds 1982, samen met de gewone flamingo en de rode flamingo. De kolonie aldaar - met pakweg 40 tot 50 vogels - is indertijd ontstaan uit verwilderde vogels, die zijn ontsnapt uit gevangenschap. Vorig jaar is het broedseizoen van de flamingo’s, vanwege de droogte op niets uitgelopen. De vogels hebben de broedplek dan ook vroegtijdig verlaten. Een goed kenmerk bij de Chileense flamingo is het rode kniegewricht wat overigens op de foto niet zichtbaar is. De vogel staat te diep in het water.
|
Wilde zwanen (Cygnus cygnus) zijn in ons land in de regel maar enkele maanden te zien; vrijwel steeds van november tot en met maart. Het zijn namelijk wintergasten, afkomstig uit Scandinavië en Rusland. Nochtans broedt deze zwanensoort echter al sinds 2005 in ons land. Het gaat evenwel om een betrekkelijk klein aantal. De vestiging van deze wintergast in Nederland past bij de toename van de Noord-Europese broedpopulatie in zuidwaartse richting. Op de foto ziet u 3 volwassen vogels en één jong. Deze is te herkennen aan de grijsbruine kleur en zal hier vast niet geboren zijn. Wilde zwanen lijken veel op kleine zwanen. De laatste soort heeft evenwel veel minder geel op de bovensnavel en ze zijn uiteraard kleiner dan hun wat grotere familielid.
|
Een andere wintergast, die we in maart nog kunnen tegen komen, is de Klapekster (Lanius excubitor). Helaas broeden ze al ruim twintig jaar niet meer in ons land. Het laatste zekere broedgeval dateert namelijk van 1999. Deze klauwiersoort is verzot op kevers, zoals te zien op bijgaande foto. Als er voldoende prooien zijn, spietsen ze ze op stekels en prikkeldraad en leggen op deze wijze een voorraad aan. Zeg maar een voorraadkast. Naast kevers bestaat het voedsel ook uit woelmuizen en in de winter moet ook menig zangvogeltje er aan geloven. De laatste jaren neemt de soort weer licht toe als overwinteraar. Ze zijn dan hoofdzakelijk te vinden op heideterreinen met vliegdennen of verspreid staande boompjes.
|
Het is al weer een hele tijd geleden dat we één of meerdere Patrijzen (Perdix perdix) hebben kunnen vereeuwigen. Op de foto een exemplaar, die zich in Fleringen haastig “uit de voeten”maakte. We waren hard op weg om deze akkervogel bij uitstek kwijt te raken. Vanwege biotoopvernietiging zag deze soort nauwelijks nog kans om jongen groot te brengen. Binnen onze Vereniging wordt er alles aan gedaan om deze soort voor de toekomst te behouden, net zoals elders in ons land. Met de aanleg van kruidenakkertjes, bloemrijke akkerranden en wintervoedselakkers wordt de afgelopen jaren extra aandacht aan deze - ooit zo algemene - soort besteed. Met subsidies van de Provincie, medewerking van enkele wildbeheereenheden, alsmede het Gebiedscollectief Noordoost Twente lijkt dit z’n vruchten af te werpen. Er werden in 2019 zeker 16 kluchten met een behoorlijk aantal jongen waargenomen. Het aantal broedparen in ons verenigingsgebied wordt momenteel geschat op 20 – 25 broedparen.
|
Konden we diezelfde aanpak ook maar toepassen voor de Veldleeuwerik (Alauda arvensis), die net als de patrijs ook al geruime tijd op de Rode lijst terug te vinden is. Ooit was dit een algemene broedvogel van het boerenland! De huidige populatie is maar een schim van die van weleer. Er zijn nog wel enkele broedparen in ons Verenigingsgebied te vinden, maar ze zijn waarschijnlijk op de vingers van twee handen te tellen. De veldleeuwerik blijkt helaas niet te zijn opgewassen tegen de moderne, intensieve landbouw. Van deze soort is bekend dat ze bijna het gehele jaar door zingen. Leeuweriken zijn sowieso befaamd vanwege hun zang. Geen enkele is echter zo bekend als de veldleeuwerik, die in de loop der jaren vele dichters heeft geïnspireerd.
|
Als je in een heideveld een leeuwerik ziet met een kort staartje, dan is dat vrijwel zeker een Boomleeuwerik (Lullula arborea). Deze leeuweriksoort laat zich echter veel vaker horen dan dat je ‘m ziet. De meeste kans heb je in maart, zoals in dit geval een zingende vogel op de resten van een boom. Ze zijn vroeg terug op de broedplek van een jaar eerder. Dat is - wat men noemt - een specifiek geval van plaatstrouw. De eerste exemplaren zijn vaak al in februari terug; met recht een vroege vogel dus! In onze omgeving zijn ze vaak in hetzelfde biotoop (heide en zand) te vinden dan de nachtzwaluw. Beide soorten zijn schaarse broedvogels in ons land. De geslachtsnaam van de boomleeuwerik (Lullula) is afgeleid van z’n melodieuze zang. Als je ze in de natuur naast elkaar zou zien, zou opvallen dat de boomleeuwerik net een tikkeltje kleiner is dan zijn neef, de veldleeuwerik.
|
In de winter heeft de Kokmeeuw (Chroicocephalus ridibundus) een witte kop met alleen wat donkere “oorvlekken”. Al vroeg in het voorjaar ontstaat bij deze meeuwensoort het broedkleed, waarbij de koptekening een chocoladebruine kleur aanneemt. De koptekening heeft in dit kleed veel weg van een kap, reden waarom deze soort vroeger ook wel kapmeeuw werd genoemd. De poten en de snavel zijn donkerrood. Als hij / zij de snavel openspert (zoals op de foto), is ook mooi de helderrode binnenkant van de snavel te zien. In de vlucht hebben ze een witte vleugelboeg, waardoor ze gemakkelijk van andere meeuwen zijn te onderscheiden. De voorjaarstrek vindt plaats vanaf februari tot in april. Ze trekken in een breed front, zowel overdag als 's nachts, over land en over zee.
Vaak al vanaf eind februari tot ver in maart keren Scholeksters (Haematopus ostralegus) terug naar hun broedgebieden. Voordat ze echter hun territorium weer op gaan zoeken, verzamelen ze zich op verschillende plekken in het binnenland; vaak in de buurt van water. Deze groepsvorming kennen we in de vogelwereld als een “soos”. Deze sozen bestaan zowel uit broedvogels als uit niet-broedvogels. De broedvogels bezetten gaandeweg vanuit een soos hun broedgebied. Niet-broedvogels bevolken gedurende het hele broedseizoen de soos. Ze wachten af tot er een geschikte broedplek vrij komt. Op de foto zie je zo’n soos op een vlonder bij de Grote Rietplas in Emmen, op twee exemplaren na “met de neus” in dezelfde richting.
|
Een zwerm Spreeuwen (Sturnus vulgaris) is altijd het bekijken meer dan waard. En niet alleen als het grote zwermen zijn, die prachtige vormen aan het firmament kunnen aannemen. In de onderhavige situatie werd een groep van pakweg 150 vogels ontdekt, die aan het foerageren waren in een weiland bij de Rossummermeden. Wat altijd meteen opvalt is de bedrijvigheid die deze beestjes aan de dag leggen als ze gezamenlijk op zoek zijn naar voedsel. Door ze langdurig te observeren hoor je ze vrijwel aan een stuk met elkaar “converseren”. Zonder enige aantoonbare reden vloog het gezelschap geregeld op, om na een korte rondvlucht terug te keren naar de voedselplek. Na dit enkele keren te hebben aangezien, kon na een poosje bijgaande opname worden gemaakt van een aantal voorbijvliegende vogels. Het tegenlicht laat mooi zien hoe synchroon er gevlogen wordt.
|
Bij zogeheten “tweelingsoorten”, zoals de Tjiftjaf (Phylloscopus collybita) en de Fitis (Phylloscopus trochilus) zijn de uiterlijke verschillen dusdanig klein dat de zang in de regel de bepalende factor is. Als je de vogel echter van nabij in de kijker ~ of in dit geval voor de lens ~ krijgt, dan zijn er toch wel een aantal uiterlijke verschillen waarneembaar. Tjiftjafs hebben over het algemeen vrijwel zwarte poten, een grijsbruin verenkleed en een onduidelijke wenkbrauwstreep. Bij de afgebeelde soort is deze nauwelijks aanwezig. Fitissen hebben meestal bruinachtige poten, een gele zweemkleur in het verenkleed en een duidelijke wenkbrauwstreep. Beide soorten verorberen jaarlijks tonnen aan muggen en vliegen; iets waarvoor we ze eigenlijk best een beetje dankbaar mogen zijn.
|
Als je denkt dat op bijgaande foto een hommel staat afgebeeld, dan heb je het mis. Het is een zweefvlieg, die sterk lijkt op een hommel en als naam Hommelwoudzwever (Criorhina ranunculi) heeft meegekregen. De volwassen dieren vliegen bijna uitsluitend in de toppen van bomen, maar dalen soms af om holtes in stammen en stronken te inspecteren. Waarschijnlijk was het beestje net wakker geworden en toe aan wat nectar; in dit geval raapzaad. Normaliter moet je in het bos zijn als je ‘m wilt zien. Deze zweefvliegsoort is vrij onbekend en wordt vaak over het hoofd gezien vanwege de vroege vliegtijd en de verborgen leefwijze. Ze beginnen reeds vanaf half maart te vliegen. Na half mei is de vliegtijd weer voorbij. Deze woudzwever staat er om bekend dat ze zeer snel zigzaggend tussen de bomen kunnen vliegen, waarbij ze een karakteristiek zoemend geluid laten horen.
De Rosse Metselbij (Osmia bicornis) heeft zijn naam te danken aan de rode lichaamsbeharing en de gewoonte om z’n nestholte dicht te metselen. Door de beharing op de kop, het borststuk als ook op het achterlijf heeft deze bijensoort, net als de hommelwoudzwever, ook wel iets weg van een hommel. De kop en poten van het diertje zijn zwart. Als je de rode beharing wegdenkt, lijken ze evenwel ook op honingbijen. De rosse metselbij is geregeld te zien in grindstroken, langs bosranden, in tuinen en relatief vaak bij menselijke behuizing. Net als andere metselbijen leeft ook deze soort solitair en vormt geen kolonies. Ze worden in de tuinbouw gebruikt voor bestuiving van planten.
Een uitstapje naar onze oosterburen leverde deze maand enkele leuke voorjaarbloeiers op, zoals dit Leverbloempje (Anemone hepatica), wat in wilde vorm niet in ons land voorkomt en in de rest van West Europa tamelijk zeldzaam is. De bloeimaanden van het Leberblümchen, zoals de Duitsers ‘m noemen, zijn maart en april. De naam van dit ranonkelachtige plantje is afgeleid van de bladeren. Deze hebben de vorm van een lever en hebben drie lobben. De (licht) leerachtige bladeren zijn aan de bovenzijde groen en aan de onderzijde bruin tot paars. De bloeivorm is paars, zoals op bijgaande foto is te zien. De bloemstelen zijn behaard. Leverbloempjes houden van een schaduwrijke omgeving en groeien op kalkrijke, matig voedselrijke grond. Met name gemengde bossen en rotsachtige plaatsen zijn favoriet.
De hier afgebeelde Bosgeelster (Gagea lutea), behoort tot de leliefamilie. Ze zijn in ons land tamelijk zeldzaam. Ze zijn te vinden langs beekdalbossen in het oosten van Nederland. Bij onze oosterburen zijn ze evenwel een stuk algemener. Het is een bolgewas met een voorkeur voor een beschaduwde omgeving. Ze groeien op voedselrijke, matig vochthoudende zandgrond. Door de vlakke, matte grijsgroene, tot één cm brede grondbladeren, is de bosgeelster in bloei goed te onderscheiden van alle andere geelsterren. Ze planten zich niet alleen voort door middel van bollen, maar ook via zaad. Daarmee verschillen ze van de andere geelstersoorten in ons land.
|
Een soort, die wel tot de echte hommels behoort, is de Weidehommel (Bombus pratorum). Ze zijn van de zeer algemene Gewone Aardhommel (Bombus terrestris) te onderscheiden aan het kleinere formaat en het oranjekleurige achterlijf. Bij de gewone aardhommel is deze wit van kleur. Beide soorten zijn er vroeg bij en kunnen al in februari worden waargenomen. De weidehommel komt algemeen in ons land voor en kan dus vrijwel overal worden aangetroffen. Ze nestelen meestal bovengronds tussen overstaande kruiden, maar niet zelden ook in oude vogelnesten en schuurtjes. Het afgebeelde exemplaar (een vrouwtje) was al vroeg in de weer met het snoepen van nectar uit een paardenbloem.
Ook een ander alleraardigst bloempje, genaamd: Klimopereprijs (Veronica hederifolia) kon in de afgelopen maand in Duitsland worden vereeuwigd. Daar noemen ze dit plantje met z’n lilakleurige bloempjes: Efeu-Ehrenpreis. De vorm van de bladeren lijkt veel op het gelobde blad van klimop. De hele plant is zacht behaard. In ons land komt deze soort wijd verspreid voor. Er bestaan twee ondersoorten, namelijk de akkerklimop-ereprijs en de bosklimop-ereprijs. Tot het geslacht Veronica worden in Nederland maar liefst 23 wilde soorten gerekend. Ereprijs wordt tegenwoordig gerekend tot de weegbreefamilie. Het is een omvangrijke familie waarvan wereldwijd meer dan 500 soorten bestaan. De bloeitijd is van maart tot en met mei.
Daar waar de vorige 3 opnames zijn gemaakt in het Teutoburgerwoud, is bijgaan foto vervaardigd in het Samerott. Het zijn in beide gevallen Duitse gebieden, die niet ver van de Nederlandse grens zijn gelegen. Tot de vroege voorjaarsbloeiers behoort ook zeker de Slanke sleutelbloem (Primula elatior). De gekartelde en gerimpelde bladeren van deze plantensoort zijn eirond tot langwerpig van vorm. Aan de onderkant zijn ze grijsgroen van kleur. Naar de behaarde steel toe versmallen de bladeren zich aanzienlijk. Zoals te zien op de foto zijn de vijftallige bloemen lichtgeel van kleur. Bloeien doen ze tot in mei. Soms zelfs opnieuw in september en oktober.
|
De Rankende Helmbloem (Ceratocapnos claviculata) is wel op Nederlands grondgebied (Bergvennen in Lattrop) gefotografeerd. Dit tere plantje met zijn witte trosvormige bloempjes behoort tot de papaverfamilie. De soort ontleent de naam aan de eigenschap om langs andere planten te ranken. Ze komen vrij algemeen voor op de zandgronden in het noordoosten, oosten en midden van ons land. Aan de zwarte zaden van deze helmbloem bevindt zich een zogeheten mierenbroodje. Het is een week aanhangsel dat mieren tot voeding dient. De mieren slepen de zaden mee naar hun nest en verspreiden op deze manier de soort over een groter gebied. Voor nog meer voorjaarsbloeiers verwijzen we u graag naar de overige foto’s van maart (onderaan bij hier).
Haarmossen danken hun naam aan de harige huikjes. Het zijn de sporofyten; die als een bruine stekelpunt boven het mos uitsteken. Ze kleuren gaandeweg van lichtbruin naar oranje en rood. Van dichtbij is te zien dat ze een prachtige geeloranje slanke vorm hebben, gecombineerd met een harig mutsje. De fotograaf in deze is de uitdaging aangegaan om één steeltje van het Echt Zandhaarmos (Polytrichum juniperinum) op de gevoelige plaat vast te leggen. De fleurige, jonge kapselsteeltjes kun je al vanaf half december vinden. De “rozetjes” zijn in de regel pas in maart te zien. Met een macrolens zijn de haarmossen, die in ons land voorkomen, meestal goed op naam te brengen. Naast echt- en ruig haarmos komen in Nederland ook nog gewoon-, gerand- en fraai haarmos voor.
Ook het minuscule Donkerbruin Kelkpluisje (Metatrichia floriformis) werd de afgelopen maand gefotografeerd; nota bene in de tuin van één van de natuurfotografen. Dit slijmzwammetje groeide aan de onderkant van dood dennenhout, dus met het pluizen bolletje naar beneden! Ze zijn ongeveer 3 mm groot en staan in een groep bij elkaar. Aanvankelijk zijn het donkerbruine bolletjes op steeltjes. Tijdens het groeiproces knappen de bolletjes open, waarna er een pluizig geheel zichtbaar wordt. Vanwege de kleine afmeting zijn ze moeilijk te vinden. Ze komen bovendien maar weinig voor. Wel dient te worden opgemerkt dat er geen microscopische controle heeft plaats gevonden voor een zekere determinatie.
De voorlaatste opname is er ook één uit het schimmelrijk, namelijk de Franjevlekplaat (Panaeolus papilionaceus). Ze zijn te vinden op verteerde mest van runderen; een enkeling ook op schralere plaatsen. Vlekplaten danken hun naam aan hun gevlekte lamellen, waaraan ze in het veld gemakkelijk te herkennen zijn. De vlekken ontstaan doordat de sporen op de plaatjes niet overal tegelijk rijpen. Kenmerkend bij deze soort zijn de gekartelde en gerafelde velumresten aan de hoedrand. Ze zijn verder tamelijk gevarieerd van kleur en vallen niet bijzonder op. De roodbruine, donkerbruine, olijfbruine of grijsbruine tot zelfs zwarte tinten overheersen. De franjevlekplaat kent wereldwijd een bijzonder groot verspreidingsgebied.
|
Menig natuurfotograaf is gaandeweg verknocht geraakt aan macrofotografie. Je moet het zelf leren ervaren. Je zult zien dat er een hele nieuwe wereld voor je open gaat. Bijgaand bijvoorbeeld de “kleine, rode rozetjes of achterlichtjes” van Echt Zandhaarmos of Zandhaarmos (Polytrichum juniperinum). In de wetenschappelijke wereld worden deze antheridiënbekers genoemd. Deze verkleuren bij deze mossoort van geelgroen naar flets rood. De “rozetjes” van gelijkend Ruig Haarmos (Polytrichum piliferum) zijn daarentegen veelal felrood. Niet zelden staan beide haarmossen bij of door elkaar. Echt zandhaarmos is allesbehalve zeldzaam en komt wereldwijd voor. Ze zijn zelfs in Antarctica te vinden. Hun biotoop is doorgaans: droge heide, schrale bermen, zandige bospaden, brandplaatsen en zandverstuivingen.
Hert maken van macrofoto’s levert voortdurend nieuwe verrassingen op, zoals deze Mollisiasoort, die in groepsverband op een dood stuk dennenhout in het natuurreservaat “de Borkeld” in Markelo werd aangetroffen. Van dit geslacht komen in ons land ruim 40 soorten voor. Ze zijn helaas lastig op naam te brengen. Het is een ascomyceet, die ook wel zakjeszwam wordt genoemd; een soort dus uit het rijk van de schimmels. De afgebeelde mollissiasoort is, zoals u zelf kunt zien, grijsblauw van kleur en plusminus 3 mm groot. Geen van ons heeft deze soort ooit eerder gezien. Zakjeszwammen schijnen een belangrijke rol te spelen bij de bereiding van levensmiddelen als kaas, brood, bier en wijn. Ze zijn bovendien van grote waarde voor de productie van medicijnen, zoals het antibioticum penicilline.
Voor het vastleggen van de Rhododendronknopvreter (Seifertia azaleae) heb je eveneens een macrolens nodig. Het is een schimmel, die de bloemknoppen van de rhododendromn aantast. Pas van dichtbij kun je zien dat het net kleine zwarte knopspelden zijn. Deze knopvreter is de laatste jaren aan een behoorlijke opmars bezig. Door op dode of aangetaste bloemknoppen te letten, zijn ze in het voorjaar gemakkelijk te vinden. De “knopvreter en de Rhododendroncicade (inzetje) zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Beide zijn exoten”, die met plantmateriaal in Nederland terecht zijn gekomen. Naar verluidt worden de bloemknoppen tijdens het leggen van de eitjes besmet met de schimmel, die de cicade bij zich draagt.
|
De Bruine Kikker (Rana temporaria) is samen met de heikikker de eerste kikker die in het voorjaar aan de voortplanting begint. Ze komen overal in Nederland voor. Ze voelen zich thuis op vochtige plaatsen, onder struiken, in weilanden, naast sloten, in bossen en heidevelden. In de lente komen ze voor de voortplanting naar het water. Daar zorgen ze voor het bekende kikkerdril (zoals te zien op de foto). Het is niet meer en minder dan een grote verzameling eitjes, die omhuld zijn door een glazige laag gelei waarvan de kern vrijwel zwart is. Groene kikkers zorgen weliswaar ook voor kikkerdril, maar dat gebeurt later in het seizoen. De ontwikkeling van de eitjes gaat vrij snel. Na enkele dagen zijn de ei-kernen al niet rond meer en nog wat later zijn de embryo’s reeds herkenbaar. Met deze opname sluiten we de maartsessie af en hopen we samen met u dat het corona-virus snel kan worden bedwongen.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Rinus Baaijens en Gerard Benerink
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Rinus Baaijens en Gerard Benerink
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.