natuurkalender maart 2019
Maart 2019 gaat de boeken in als één van de natste maartmaanden sinds 1906. Veel regen viel er met name in de eerste helft van de maand. Toen was het bovendien ronduit onstuimig met veel zware windstoten. Op 10 maart gold zelfs code oranje. De temperatuur was daarentegen beduidend zachter dan normaal. In de tweede helft van maart was het beduidend droger met minder wind en meer zon.
Vanwege de slechte weersomstandigheden zijn vrijwel alle uitverkoren foto’s dan ook gemaakt in de tweede helft van maart. Extra aandacht was er dit keer weer eens voor onze gevleugelde vrienden. We hebben opnames voor u van respectievelijk: casarca, kemphaan, kraanvogel, klapekster, kleine plevier, staartmees, veldleeuwerik, wilde zwaan en wulp. Ten behoeve van de vlinderrubriek komen aan bod: voorjaarskortvleugelmot en vroege spanner. Verder hebben we uit de insectenwereld afbeeldingen van: (gewone) aardhommel, grijze zandbij, goudgestreepte kortschildkever, grauwe schildwants en meikever.
De flora is vertegenwoordigd met: gewone dotterbloem, gevlekt longkruid, muurleeuwenbek, stengelloze sleutelbloem, schijnhazelaar, wilgenkatjes, gagel en bloesem van de kersenpruim. We sluiten de maandrubriek af met de paddentrek.
Als steeds wensen wij u veel kijk- en leesplezier toe. We attenderen u verder op de overige rubriekfoto’s (klik onder aan de natuurkalender). Deze maand beginnen we voor de verandering eens met een 7-tal insecten.
Vanwege de slechte weersomstandigheden zijn vrijwel alle uitverkoren foto’s dan ook gemaakt in de tweede helft van maart. Extra aandacht was er dit keer weer eens voor onze gevleugelde vrienden. We hebben opnames voor u van respectievelijk: casarca, kemphaan, kraanvogel, klapekster, kleine plevier, staartmees, veldleeuwerik, wilde zwaan en wulp. Ten behoeve van de vlinderrubriek komen aan bod: voorjaarskortvleugelmot en vroege spanner. Verder hebben we uit de insectenwereld afbeeldingen van: (gewone) aardhommel, grijze zandbij, goudgestreepte kortschildkever, grauwe schildwants en meikever.
De flora is vertegenwoordigd met: gewone dotterbloem, gevlekt longkruid, muurleeuwenbek, stengelloze sleutelbloem, schijnhazelaar, wilgenkatjes, gagel en bloesem van de kersenpruim. We sluiten de maandrubriek af met de paddentrek.
Als steeds wensen wij u veel kijk- en leesplezier toe. We attenderen u verder op de overige rubriekfoto’s (klik onder aan de natuurkalender). Deze maand beginnen we voor de verandering eens met een 7-tal insecten.
Een stuk minder algemeen is de Vroege Spanner (Biston strataria). Deze nachtvlinder komt in ons land eigenlijk alleen voor op de hogere zandgronden en in de duinen. De vlinder kent één generatie, die vliegt van maart tot halverwege mei. De vroege spanner is te herkennen aan de twee brede bruine banden met zwarte randen over de lichte voorvleugel. Dat is goed te zien op bijgaande foto. Het bandenpatroon is eigenlijk altijd aanwezig, maar valt bij donkere vlinders minder op. Het mannetje en het vrouwtje lijken sterk op elkaar. De laatste is echter vaak iets lichter van kleur. Bovendien heeft het mannetje geveerde antennes wat bij het vrouwtje niet het geval is.
|
We kennen in ons land 3 soorten kortvleugelmotten. Afgebeeld is de Voorjaarskortvleugelmot (Diurnea fagella). De spanwijdte van dit motje bedraagt tussen de 19 en 29 millimeter. De wijfjes hebben korte vleugels en kunnen niet vliegen. Er komen zowel lichte als donkere vormen voor. Ze vliegen vanaf begin maart en zijn te zien tot en met eind mei. De rups van deze kortvleugelmot heeft een karakteristieke verdikte poot, waarmee deze over de bladeren strijkt en er een krekelachtig geluid mee maakt. Dit doen ze ter afbakening van het territorium. Deze microvlinder is in Nederland een vrij algemene soort. Ze zijn vooral te vinden op eik, meidoorn, beuk, Spaanse aak, berk, linde en wilg. De 2 andere kortvleugelmotten zijn: de wollige kortvleugelmot en de herfstkortvleugelmot.
|
Ook tamelijk vroeg te bewonderen zijn de Grijze Zandbijen (Andrena vaga). Een aangenaam temperatuurtje en een heerlijk zonnetje deed een groot aantal Grijze zandbijen al op 28 maart besluiten zich uit de diep in de grond gelegen nestgangen te graven en na een korte opwarmingsronde het luchtruim te kiezen. De mannetjes komen het eerst tevoorschijn. Ze worden een paar dagen voor de vrouwtjes actief. Op zoek naar vrouwtjes vliegen ze laag over de grond. Als er ook vrouwtjes boven de grond verschijnen, vliegen ze er meteen naartoe en proberen onmiddellijk te paren. Dat is ook de enige functie van de mannetjes. Nadien sterven ze. De soort is vrij zeldzaam in ons land en verzamelt in het voorjaar eigenlijk uitsluitend stuifmeel van wilgen. Als je er met je neus op de grond vlakbij ligt, is het best even kicken om een close-up van zo’n beestje te maken.
|
Als één van de eerste insecten ontwaakt de Aardhommelkoningin (Bombus terrestris) in het vroege voorjaar uit haar winterrust en gaat meteen op zoek naar voedsel. Aanvankelijk eet zij alleen de suikerrijke nectar uit bloemen. Niet lang daarna wordt het dieet aangevuld met eiwitrijk stuifmeel, waarbij haar eitjes zich kunnen ontwikkelen. Op de foto ziet u een aardhommel in de vlucht. Dit exemplaar was absoluut niet één van de eersten. Al in februari was namelijk al menige koningin te zien. De eerste mannetjes verschijnen pas in juni. Aardhommels zijn kort en gelijkmatig zwart behaard met een okergele band achter de kop en een tweede okergele band op de tweede rugplaat. De achterlijfspunt is wit. Veel mensen weten niet dat de hommel behoort tot het “bijengilde”.
|
Door de opwarming van het klimaat komen steeds meer soorten, die we hier vroeger nagenoeg niet tegenkwamen, steeds vaker voor. Dat geldt ook voor de Grauwe Schildwants (Rhaphigaster nebulosa), die tot aan de eeuwwisseling zeldzaam was in ons land. Ook deze soort is van origine afkomstig uit Midden Europa. Momenteel overspoelt deze soort ons land en wordt zo’n beetje overal aangetroffen. Zo snel kan het gaan. Veel exemplaren zoeken de bewoning op om daar te overwinteren. Ze zijn weliswaar geheel onschuldig, maar kunnen daarentegen wel behoorlijk stinken. De grauwe schildwants is een lichtbeige, fors gebouwde wants van circa anderhalve centimeter. Op de foto is dit exemplaar wat roze-achtig getint. Ze zijn onbehaard en bedekt met zwarte putjes. Het zijn vrij onbeholpen vliegers.
|
Tijdens een buitenlunch landde bij mooi zonnig weer deze kleurrijke langwerpige kever op het tafelzeil met afbeeldingen van vlinders. Na wat “spitwerk“ bleek het te gaan om de Goudgestreepte Kortschildkever (Staphylinus caesareus). Het beestje richtte geregeld het zwarte achterlijf met witte vlekjes op, alsof d’ie zich bedreigd voelde. Steken kunnen ze evenwel niet. Met het zonnetje erbij viel inderdaad de goudkleur bij deze keversoort op, alsmede de korte roodbruine dekschilden, poten en tasters. Het beestje kon goed vliegen en vouwde bij het landen z’n vleugels op onder de korte dekschilden. Ze eten aas en rottende planten. Deze soort hoort eigenlijk thuis in Midden Europa en is in ons land zeldzaam.
|
Van de kevers switchen we nu naar de vogels. De overgang naar een Klapekster (Lanius excubitor) is daarbij gauw gemaakt, want deze soort is, net als de steenuil, verzot op grote kevers. Ze spietsen hun prooien op stekels en prikkeldraad en leggen op deze wijze een voorraad aan. Naast kevers bestaat het voedsel ook uit woelmuizen en in de winter moet ook menig zangvogeltje er aan geloven. Helaas broeden ze niet meer in ons land. Het laatste zekere broedgeval dateert uit 1999. Gelukkig kunnen we ze in de winterperiode hier nog wel tegenkomen. De laatste jaren neemt de soort weer licht toe als overwinteraar. In deze periode zijn ze hoofdzakelijk te vinden op heideterreinen met vliegdennen of verspreid staande boompjes. Het is een typische klauwier met een lange staart, een haaksnavel en een beetje een boeventronie. Vele uren van wachten en nog eens wachten heeft het geduurd voordat deze fraaie foto kon worden gemaakt.
|
Het moet niet gekker worden met onze temperaturen. Al op 25 maart werd de eerste Meikever (Melolontha melolontha) gesignaleerd en ook nog eens op de gevoelige plaat vastgelegd. Van deze forse keversoort is bekend dat ze erg gevoelig zijn voor zachte temperaturen. Dan zitten ze vaak vlak aan de oppervlakte, klaar om uit te vliegen. Er komen niet alleen hele vroege exemplaren voor, maar ook nog heel laat in het jaar is het mogelijk om zo nu en dan tegen een meikever “aan te lopen”. Onder normale omstandigheden is de maand mei echter een absolute topmaand voor deze soort, zodat de benaming wel degelijk bij deze bladsprietkever past. De eerste twee tot drie jaar van zijn leven zit de meikever diep in de grond. Ze heten dan engerlingen. Meikevers worden ongeveer drie centimeter lang. Ze vliegen vooral tijdens de schemering. Wie dan met mooi weer buiten zit in de buurt van een lamp kan ze horen aankomen. Met een stevige bromtoon vliegen de mannetjes traag rond, op zoek naar een partner. Ze worden aangetrokken door de lokstoffen van de vrouwtjes; de zogeheten feromonen.
|
De kopstrepen van deze Staartmees (Aegithalos Caudatus) lijken met wat fantasie wel wat op de koptekening van een das. Uiteraard valt bij deze soort ook onmiddellijk de lange trapvormige staart op, waar deze soort zijn naam aan te danken heeft. Als je de staart zou “wegdenken”, blijft er maar heel weinig mees over. Buiten de broedtijd zwerven staartmezen vaak in groepjes rond en gedragen zich zeer sociaal. In februari en maart beginnen ze aan een prachtig bolvormige nest met veel korstmos. Hiervan wordt de binnenkant bekleed met veel donsveertjes. Er is wel eens berekend dat ze voor één enkel nest circa 2000 keer (!!) op en neer moeten vliegen. In het nest zijn staartmezen genoodzaakt om hun lange staart over de rug te “vouwen”. Soms steekt deze zelfs uit de nestingang. Jeneverbesstruiken en coniferen zijn geliefkoosde nestlocaties.
|
Het is een gewoon nog een kwestie van tijd, aleer er mogelijkerwijs ook Kraanvogels (Grus grus) in de Mepper Hooilanden gaan broeden. Deze foto duidt er in ieder geval wel op, waarbij het opmerkelijk is dat dit paartje kraanvogels op de huid wordt gezeten door een vos. Vanaf 2001 broedt de soort gelukkig weer in ons land. Het aantal broedparen is weliswaar nog steeds gering, maar groeit wel gestaag. De meeste broedgevallen vinden plaats in het Fochteloërveen en in het Dwingelderveld. In Twente heeft deze soort de Engbertsdijkvenen inmiddels ook al enkele jaren als broedgebied ontdekt. Steeds vaker worden ze in de broedtijd ook gezien in en bij het Haaksbergerveen. De vestiging in Nederland valt samen met de sterke groei van de Duitse broedpopulatie, die zich bovendien in westelijke richting uitbreidt. Ze houden van rust en eenzame, uitgestrekte moeras- of natte hoogveengebieden. Verder zijn ze monogaam en onderhouden sterke familiebanden.
Kleine plevieren (Charadrius dubius) houden zich graag op in een schaars begroeide omgeving, met het liefst zoet water in de buurt, zoals in dit geval bij de Oelemars in Losser. Daar broeden ze al een aantal jaren op het eilandje voor de kijkhut. Op de foto ziet u een baltsend mannetje. De kleine plevier moet je - in tegenstelling tot de bontbek- en strandplevier - vooral in het binnenland zoeken. Het gele oograndje is een bekend kenmerk. Volgens SOVON varieert het broedbiotoop van deze soort van recente natuurontwikkelingsgebieden, geplagde heide, afgravingen tot bouwterreinen en rivierstranden. Veel van dergelijke terreinen zijn maar korte tijd geschikt voor het broeden. Daardoor kunnen de aantallen jaarlijks behoorlijk verschillen.
|
Ook de Wilde Zwaan (Cygnus cygnus) broedt sinds 2005 in ons land. Weliswaar gaat het tot dusverre maar om een betrekkelijk klein aantal, maar toch. De vestiging van deze wintergast in Nederland past bij de toename van de Noord-Europese broedpopulatie in zuidwaartse richting. Op de foto ziet u een paartje met 2 jongen. De jongen, die te herkennen zijn aan de grijsbruine kleur, zullen hier vast niet geboren zijn. Wilde zwanen zijn namelijk in principe wintergasten, komende uit Scandinavië en Rusland. Deze zwanensoort is hier in de regel dan ook maar enkele maanden te zien (van november tot en met maart). Ze lijken veel op kleine zwanen. De laatste soort heeft evenwel veel minder geel op de bovensnavel en ze zijn uiteraard kleiner dan hun wat grotere familielid.
|
Als broedvogel is de Kemphaan (Philomachus pugnax) bijna uit ons land verdwenen. De laatste broedvogels houden zich op in extensief benutte graslanden; vrijwel overal met aangepast beheer. De provincies Friesland en Noord-Holland mogen zich nog verheugen in een aantal broedvogels. Nochtans staat deze kritische weidevogel dieprood op de Rode Lijst. Opmerkelijk is ook dat het aantal doortrekkers de afgelopen 20 jaar eveneens drastisch is verminderd. Kemphanen die voorheen via Nederland naar de noordoostelijke broedplaatsen trokken, blijken dit in toenemende mate te doen via pleisterplaatsen in Oost-Europa. Niet geheel duidelijk is waar dat door komt. Op de foto is een mannetje afgebeeld, die helaas nog geen mooie kraag bezit. Aan de hals is reeds te zien dat hij een witte kraag zal krijgen. Die kragen kunnen zowel zwart, wit, rossig of blond zijn.
|
Bij de Oelemars in Losser kon ook dit Casarcamannetje (Tadorna ferruginea) op de gevoelige plaat worden vastgelegd. In zomerkleed zijn de mannetjes te herkennen aan de zwarte nekband. Tot voor kort werd deze eendensoort, die ook wel roestgans en halfgans wordt genoemd, niet tot onze inheemse broedvogelfauna gerekend. De laatste jaren broeden er echter steeds vaker casarca’s in ons land. Nog steeds is niet duidelijk of dit nazaten zijn van ontsnapte of vrijgelaten exemplaren dan wel wilde exemplaren uit Midden Europa. Casarca’s trekken graag op met Nijlganzen. Bij beide soorten zijn in de vlucht grote witte vlakken op de vleugels te zien. Het vrouwtje is wat doffer oranjebruin van kleur.
|
SOVON en Vogelbescherming Nederland hebben 2019 uitgeroepen tot jaar van de Wulp (Numenius arquata). Ook deze soort is hoog op de Rode Lijst te vinden. Met deze twijfelachtige “eer” hoeft deze kust- en weidevogel niet bepaald blij te zijn, want dat betekent dat de “klad er bij deze behoorlijk in zit”. Er is gek genoeg nog veel onduidelijk over deze weidevogelsoort. Reden waarom aan deze steltloper dit jaar extra aandacht zal worden besteed. Met z’n lange gebogen snavel kan de wulp zich meten met de top 10 der langsnaveligen. De lengte van de snavel is bij de vrouwtjes maar liefst 18 cm! Bij de mannetjes is dat doorgaans 4 cm korter. Daardoor zijn ze qua voedselaanbod minder elkaars concurrenten. Het schijnt dat 25 tot 50 % van de wereldpopulatie op enig moment Nederland aan doet. Dat houdt in dat we voor de wulp internationale verantwoordelijkheid hebben te dragen.
Van de vogelwereld schakelen we nu over naar de voorjaarsflora, te beginnen met deze Stengelloze sleutelbloem (Primula vulgaris). Dit is een inheemse plant die in het wild niet vaak gevonden wordt. De soort verkiest een vochtige bos- en schaduwrijke standplaats. Dat was dan ook in de onderhavige situatie het geval. De stengelloze sleutelbloem hybridiseert vaak met de beide andere inheemse sleutelbloemen, te weten: de slanke sleutelbloem (Primula elatior) en de gulden sleutelbloem (Primula veris). De stengelloze sleutelbloem komt maar heel weinig voor in ons land en al bijna helemaal niet in Twente. Ook deze soort staat niet voor niets op de Rode lijst.
|
Ook de Velleeuwerik (Alauda arvensis); ooit een algemene broedvogel op het boerenland, is op de Rode lijst terug te vinden. De huidige populatie is maar een schim van die van weleer. Ook de Veldleeuwerik blijkt niet te zijn opgewassen tegen de moderne, intensieve landbouw. Aldus krijgen we deze leeuweriksoort niet meer zo vaak voor de lens. Van veldleeuweriken is bekend dat ze bijna het gehele jaar door zingen. Leeuweriken zijn sowieso befaamd vanwege hun zang. Geen enkele is echter zo bekend als de veldleeuwerik, die in de loop der jaren vele dichters heeft geïnspireerd.
|
Net als de muurleeuwenbek is ook Gevlekt Longkruid (Pulmonaria officinalis) een vroege bloeier. Maart en april zijn de bloeimaanden van deze medicinale plant. De naam is niet zomaar gekozen. Longkruid wordt met name gebruikt om bronchitis tegen te gaan. De bladeren lijken daarnaast op de eivorm van een long. Ook de zilveren vlekjes op het blad hebben wel iets weg van longblaasjes. Deze bladvlekken worden veroorzaakt door een luchtlaagje tussen het bladmoes en de opperhuid. Het blad blijft tot diep in het najaar mooi gevlekt. Longkruid gedijt het best in de schaduw of half schaduw. De bloemkleur is aanvankelijk roodachtig, maar verkleurt later naar paarsachtig blauw. De bloemkroon heeft de vorm van een trompet.
|
Tegen de muur van het museum Natura Docet Wonderryck Twente werd deze Muurleeuwenbek (Cymbalaria muralisis) gefotografeerd; een plant uit de weegbreefamilie. Deze soort, met zijn sierlijke lila bloemen met gele vlekken, wortelt in de specie tussen de stenen. Bekende vindplaatsen zijn oude stadsmuren en rotstuinen. Oud zacht en kalkrijke mortel zorgt voor de verspreiding en instandhouding van de soort. Het verspreidingsgebied van de muurleeuwenbek heeft zich de afgelopen eeuwen uitgebreid naar grote delen van West- en Midden-Europa; zo ook in ons land. De kelk van de bloem is vijftallig. Insecten kunnen tussen de boven- en de onderlip door de bloem bezoeken en zorgen op deze manier voor de bevruchting. Het zal u niet verbazen dat de plant vooral in stedelijk gebied te vinden is.
|
Ook tamelijk vroeg bloeiend is de Gewone Dotterbloem (Caltha palustris). Deze soort is weliswaar in ons land niet zeldzaam, maar staat wel te boek als kwetsbaar. Door ontwatering, bemesting en gebrek aan schoon zuurstofrijk water is hun aantal behoorlijk achteruit gegaan. Ook de droge zomer van het afgelopen jaar heeft de plant geen goed gedaan. Ze hebben immers een voortdurend vochtige bodem nodig voor de ontwikkeling van de knollen. Favoriete standplaatsen zijn slootranden, beken, vochtige weilanden, brongebieden en andere zompige plaatsen. Het liefst voelen ze zich thuis in of bij voedselrijk water. Normaliter bloeien ze pas in april en mei. Het afgebeelde exemplaar is dus aan de vroege kant, zoals trouwens dit jaar veel voorjaarsbloeiers. Het geel van de dotterbloem werd vroeger in de boter gedaan om er een mooie kleur aan te geven. Bijzonder is dat bij regen de gele bloemen open blijven. Ze laten zich dan bestuiven door de regen.
|
Over bestuiving gesproken. Bijgaande foto, gemaakt met tegenlicht, laat een fraaie wolk stuifmeel (links op de foto) van Wilde Gagel (Myrica gale) zien, wat door toedoen van de wind de lucht wordt ingeblazen. Het moment is mooi van afstand vastgelegd, waarbij de pluizige lisdoddes tussen de glanzende donkerbruine takken fraai afsteken. De struik heeft een typische geur en ruikt lekker. Het heeft wel wat weg van eucalyptus. Ze bloeien eveneens vroeg in het voorjaar; nog voordat er bladeren aan ontspruiten. Wilde gagel werd ook wel vlooienkruid genoemd en werd in strozakken gestopt, die mensen vroeger als matras gebruikten. Het is een kruid waar vlooien kennelijk een hekel aan hebben. Zo bleef het bed in die tijd vlovrij!
In het arboretum Poortbulten in de Lutte werd ook deze foto gemaakt van de bloeivorm van de Schijnhazelaar (Corylopsis spicata). Deze uit Japan afkomstige struik steelt in de lente (maart / april) de show met zijn mooie citroengele bloemen, die in trossen van zeven tot twaalf aan de twijgen hangen. Ook de mooie geelrode helmknoppen mogen gezien worden. Bijgaande afbeelding is dan wel geen echte macrofoto, maar wel eentje, die van heel nabij is genomen. De bloemen worden daardoor net wat anders in beeld gebracht. De fotograaf in deze heeft zo zijn eigen kijk op bloemen. Niet alleen de bloeivorm is bij het maken van een dergelijke foto van belang, maar ook de kleurstelling, de vorm en niet te vergeten de achtergrond.
|
Dezelfde achterliggende gedachte is zeker ook van toepassing bij de opname van de bloesem van deze Kerspruim (Prunus cerasifera). Bijgaande foto zou in een trouwalbum niet hebben misstaan. Het geslacht Prunus is overigens de voorouder van allerlei gekweekte pruimenrassen en behoort tot de zogeheten rozenfamilie. Het geslacht omvat maar liefst 400 soorten, waartoe in ons land ook bekende soorten behoren, als laurierkers (Prunus laurocerasus), Amerikaanse vogelkers of "bospest" (Prunus serotina), gewone vogelkers (Prunus padus) en sleedoorn (Prunus spinosa). De “prunus” wordt veel gebruikt als onderstam in laagstamfruitgaarden.
In onze gelederen hebben we nog een tweede fotograaf, die bij tijd en wijle de vrije natuur uitkiest als bron van kunst. Wat te denken van deze fraaie opname van Wilgenkatjes (Salix ssp), waar veel mensen vaak zo maar aan voorbij lopen, zonder de schoonheid ervan te zien of te beseffen dat dit het symbool is van nieuw leven. Zo’n foto als decoratie aan de muur; het kan er zo maar voor zorgen dat het echte lentegevoel ontwaakt. De katjes verschijnen al vroeg in het voorjaar aan de wilg. De vorm en kleur van de katjes varieert per soort en kan wit, grijs, groen, zwart of zelfs roze zijn. Wat je er ook van mag vinden: “Net als bij eekhoorns is het knuffelgehalte bij deze poezelige wilgenkatjes hoog”. |
Het onderlinge knuffelgehalte van deze twee padden tijdens de traditionele paddentrek lijkt ook bij deze twee Gewone Padden (Bufo bufo) zo te zien hoog. Goed is te zien dat het mannetje een stuk kleiner is dan het vrouwtje. In de voortplantingstijd omklemmen de mannetjes met hun verdikte voorpoten de vrouwtjes en krijgen aldus “een lift” tot in het water. Deze omklemming noemt men de amplexhouding. Pas als het vrouwtje de eitjes in slierten in het water heeft afgezet, laat het mannetje los en bevrucht de eitjes. Net als vrijwel alle kikkers en padden is ook bij de gewone pad geen sprake van uitwendige bevruchting. Er vindt dus ook geen paring plaats. Dat wil overigens niet zeggen dat de mannetjes niet paarlustig zijn. De hormonen spelen in die fase dusdanig op dat ze zich niet zelden vergissen in de partnerkeuzen. Vastgesteld is dat ook vissen, salamanders, andere kikkers, dode dieren en zelfs modderkluiten worden omklemd.
|
Hiermee zijn we gekomen aan het eind van deze maandsessie, die door omstandigheden wat later op onze site is geplaatst. Ook de aprilmaand zal zeer waarschijnlijk wat laten dan gebruikelijk verschijnen.
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens, Laurents ten Voorde en Selva Wilbers - Wijering
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens, Laurents ten Voorde en Selva Wilbers - Wijering
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.