natuurkalender maart 2018
De natuurkalendermaand begon met een zeer koude start op de eerste dag van maart. Het werd net geen record, maar wel ging 1 maart 2018 de boeken in als de eerste zogeheten ijsdag in maart sinds 1947. In Twente werd ’s nacht een temperatuur van bijna - 10° C gemeten! Logisch dat er op deze dag overal nog volop geschaatst werd. Net nadat we voorzichtig aan het voorjaar begonnen te denken, haalde koning winter op 17 maart nog één keer genadeloos uit. Het werd namelijk de koudste 17 maart ooit gemeten; wederom een koude-record, dus. De krachtige noordoostenwind zorgde op deze dag voor ijzig koude weersomstandigheden, waarbij zelfs “open veld” soorten als kievit, kramsvogel en koperwiek noodgedwongen beschutting moesten zoeken in houtwallen, bosranden en zelfs bij boerderijen. Maart 2018 werd sowieso kouder dan normaal, alhoewel we geleidelijk ook nog konden genieten van een aantal alleraardigste (voorjaars)dagen.
De ijzige omstandigheden heeft ons, natuurfotografen, op de twee koudste dagen van maart er evenwel niet van weerhouden om de buitenlucht in te gaan. Maar liefst 10 van de 25 natuurkalenderfoto’s zijn namelijk op deze twee dagen gemaakt. Best wel bikkels, toch!
Net als in februari liep het met de diversiteit aan vogels in maart niet bepaald storm. Toch zijn we in staat gebleken om het overgrote deel van deze kalendermaand op te vullen met vogelfoto’s. Dat zijn in alfabetische volgorde: boomkruiper, blauwe kiekendief, gaai, goudplevier, grote lijster, grote zilverreiger, keep, koperwiek, kramsvogel, kuifeend, meerkoet, pimpelmees, roodborsttapuit, scholekster, sijs (zowel man als vrouw), vink, watersnip, wilde eend en zwarte roodstaart.
De resterende foto’s hebben betrekking op pas geboren lammetjes, twee foto’s van een landgeit, een sneeuwklokje en een zeer opmerkelijke foto van het zandbijwaaiertje. Als steeds wensen wij u veel kijk- en leesgenot toe. Graag wijzen we u ook op de overige recente foto’s van maart. Da’s een kwestie van aanklikken.
De ijzige omstandigheden heeft ons, natuurfotografen, op de twee koudste dagen van maart er evenwel niet van weerhouden om de buitenlucht in te gaan. Maar liefst 10 van de 25 natuurkalenderfoto’s zijn namelijk op deze twee dagen gemaakt. Best wel bikkels, toch!
Net als in februari liep het met de diversiteit aan vogels in maart niet bepaald storm. Toch zijn we in staat gebleken om het overgrote deel van deze kalendermaand op te vullen met vogelfoto’s. Dat zijn in alfabetische volgorde: boomkruiper, blauwe kiekendief, gaai, goudplevier, grote lijster, grote zilverreiger, keep, koperwiek, kramsvogel, kuifeend, meerkoet, pimpelmees, roodborsttapuit, scholekster, sijs (zowel man als vrouw), vink, watersnip, wilde eend en zwarte roodstaart.
De resterende foto’s hebben betrekking op pas geboren lammetjes, twee foto’s van een landgeit, een sneeuwklokje en een zeer opmerkelijke foto van het zandbijwaaiertje. Als steeds wensen wij u veel kijk- en leesgenot toe. Graag wijzen we u ook op de overige recente foto’s van maart. Da’s een kwestie van aanklikken.
Op de eerst dag van maart kon ook deze Boomkruiper (Certhia brachydactyla) worden geportret-teerd toen de vogel een voederplek bezocht en voorzichtig aan wat pinda’s begon te pikken. Dat had ik ze nog niet eerder zien doen. Dit in tegenstelling tot z’n veel brutalere neefje, de boomklever. Alhoewel boomkruipers beslist niet zeldzaam zijn, vallen ze vrijwel niet op als ze langs stammen van volgroeide bomen omhoog klauteren. Ze zijn bovendien uitstekend gecamoufleerd. Pas als ze hun contactroep of zang laten horen verraden ze hun aanwezigheid. Met hun sikkelvormige snavel zoeken ze naar insecten(larven) in de schors. Ze beginnen altijd onderaan de boom en klauteren dan omhoog. Als ze geen geluid maken lijken ze op de veel zeldzamere taiga- en kortsnavelboomkruiper. Bij deze soorten is de wenkbrauwstreep beter zichtbaar, de ogen een stuk lichter en ze zingen anders.
Een foto van een Gewoon Sneeuwklokje (Galanthus nivalis) begin maart misstaat ons inziens niet bij de eerste maartfoto’s; zeker niet bij al die kou van dat moment. Niet zelden zijn in januari trouwens reeds de eerste witte bloemen van deze winterbloeier te zien. Het geslacht Galanthus (narcisfamilie) - waartoe deze soort behoort - bestaat uit 20 soorten die zowel in Europa als West-Azië voorkomen. In Nederland kunnen we, naast het gewoon sneeuwklokje, nog twee soorten sneeuwklokjes (zogeheten stinzenplanten) tegenkomen. Dat zijn a. het groot of breedbladig sneeuwklokje (Galanthus elwesii) en b. het glanzend sneeuwklokje (Galanthus woronowii). De eerste komt oorspronkelijk voor in Oost-Europa. De tweede heeft als herkomst Zuidoost-Europa. Sneeuwklokjes verwilderen snel, vooral als er tuinafval op geschikte (bos)grond wordt gedumpt. Als je er op let, zie je pas op hoeveel plekken dat intussen al is gebeurd.
|
Dat het op 1 maart nog een winterse dag was, blijkt uit deze foto van een aantal Meerkoeten (Fulica atra) en Wilde Eenden (Anas platyrhynchos) in een wak van het Kanaal Almelo Nordhorn. Zomers zie je meerkoeten alleen, in paartjes of met jongen, maar in de winter vormen ze grote(re) groepen. Ze zijn op deze manier in staat - vaak samen met andere watervogels (zoals in dit geval wilde eenden) om tijdens vrieskou te zorgen dat het wak niet dichtvriest. In de wintertijd zijn ze redelijk verdraagzaam naar elkaar toe, alhoewel er ook dan al schermutselingen plaats vinden. In de broedtijd evenwel zijn het felle rakkers; vooral naar soortgenoten. Geen enkel gevecht ter afbakening of bescherming van hun territorium schuwen ze. Ze zitten elkaar dan flink achterna, waarbij ook snavels en poten als wapens worden gebruikt tijdens de gevechten.
Op dezelfde voederplek kon ook dit leuke tafereeltje van een Pimpelmees (Cyanistes caeruleus) in een pindakaaspot worden vastgelegd. Het beestje heeft z’n formaat mee, want hij past er precies in. Vanwege zijn vrijmoedigheid en zijn acrobatische toeren is de pimpelmees een geliefd tuinvogeltje. Bovendien is d’ie allesbehalve schuw, waardoor hij goed van dichtbij te bekijken en te fotograferen valt. Elk jaar staan we versteld hoe snel vogels door hebben dat de voedertafel weer “gedekt” is. Vooral kool- en pimpelmees zijn er vaak als de kippen bij als er vetbollen, pindanetjes, zonnebloempitten en pindakaaspotten en wat dies meer zij, worden geoffreerd.
|
Voor veel mensen geldt dat de aanwezigheid van bloeiende sneeuwklokjes en geboortes van Lammetjes de ultieme voortekenen zijn van de naderende lente. Wie wordt er nou niet vrolijk van die speelse diertjes in de wei, springend, rennend en roepend naar elkaar en naar hun moeder. Daar was op de dag dat deze foto gemaakt werd echter weinig van te merken. Dat was namelijk op die andere zeer koude dag met die ijzige Noordoostenwind. Deze kleintjes hadden beter nog even kunnen wachten, want ze werden meteen danig op de proef gesteld. De meeste lammetjes worden overigens rond maart en april geboren. Het gedomesticeerde schaap is een afstammeling van tenminste twee wilde schapensoorten uit het geslacht Ovis. De meest waarschijnlijke voorouders zijn de moeflon (Ovis orientalis) uit Zuidwest-Azië en waarschijnlijk ook de Argali (Ovis ammon) uit Centraal-Azië.
|
Nauw verwant aan het schaap is de Nederlandse Landgeit, die eeuwenlang het gezicht bepaalde van de geitenstapel in ons land. Dit langharige stevige ras met vrij korte poten is goed aangepast aan ons klimaat. De soort is nog te zien in het Haaksbergerveen, waar ook deze “portret”foto van het dier kon worden gemaakt. Door kruising met meer productieve buitenlandse rassen heeft de Nederlandse landgeit op het punt gestaan om uit te sterven. Net op tijd heeft men evenwel dit enige van oorsprong Nederlandse geitenras hiervoor weten te behoeden. Deze vaak meerkleurige geit is ook te bewonderen op schilderijen uit de 16e eeuw, op oude schoolplaten en zelfs in de boekjes van Ot en Sien.
|
De maker van deze foto zag in de koptekening van de Nederlandse Landgeit meteen de mogelijkheid om deze om te zetten in een zwartwitportret. Dat is normaliter eenvoudig te realiseren met de bediening van één simpele instelknop, maar daarmee bereik je uiteraard niet het “pen- of zo u wilt potloodtekening”- effect, zoals op bijgaande foto. Als je beide foto’s met elkaar vergelijkt, zie je meteen dat het storende oormerk is verwijderd en dat de contrastrijke achtergrond is omgezet naar een veel rustiger setting. Hierdoor komt de koptekening van deze geit naar onze mening veel beter tot z’n recht. Uiteraard is er ook geëxperimenteerd met grijsfilters en met het lagenpalet.
|
Terug nu naar de vogelwereld; in dit geval het mannetje van de Sijs (Carduelis spinus). Zoals op de foto te zien, is dit vogeltje hoofdzakelijk groen en geel gekleurd met zwarte kruin, kin en vleugelstrepen. Tijdens de winterperiode kregen we ze tot achter in maart vrijwel dagelijks te zien in de achtertuin. Als de meeste vogels even verstek lieten gaan, kwam ook deze soort even “buurten”, want een “gedekte voedertafel” oefent toch een grote aantrekkingskracht op ze uit. Sijsjes behoren tot de vinkachtigen. Broeden doen ze maar weinig in ons land. Het is vooral een broedvogel in de naaldbossen van Scandinavië. Daar is deze soort beslist talrijk.
|
Zoals te zien op bijgaande foto, is het wijfje van de Sijs (Carduelis spinus) lang niet zo opvallend gekleurd als het mannetje. Het vrouwtje is meer grijsgroen en heeft tamelijk fijn gestreepte boven- en onderdelen. Opvallend is ook het relatief lange en dunne snaveltje. In tegenstelling tot de grote barmsijs, waarvan dit jaar een invasie in ons land te zien was, bleef het aantal zich in ons land ophoudende sijsjes deze winter beperkt. Ze vallen echter ook niet meteen op; zeker niet als ze foerageren in hoge elzen en berken. Sinds drie weken zijn ze - althans uit onze omgeving - weer vertrokken. Het is wonderbaarlijk dat die kleine verenbolletjes met een gewicht van enkele grammen honderden kilometers moeten overbruggen om hun broedgebieden te kunnen bereiken.
|
Maart is de tijd van terugkerende wintergasten. Dan tref je op verschillende plekken foeragerende vinkachtigen aan. De hoofdmoot van zo’n groep bestaat dan uit gewone vink, maar hun neefje de Keep (Fringilla montifringilla) is niet zelden ook van de partij. Ze vallen, als ze opvliegen, meteen op door hun witte stuit. De soort is nauw verwant aan de vink, maar broedt in naald- en berkenwouden in het Noorden van Europa en Azië. Als er veel beukennootjes zijn, kun je ze hier in sommige jaren massaal aantreffen. Jaar op jaar zijn er echter grote aantalsverschillen. Wist u trouwens dat kepen niet ruien, zoals veel andere vogelsoorten dat wel doen! Bij deze soort slijten namelijk geleidelijk de veertopjes. Tegen het eind van de winter zijn ze zodanig afgesleten dat er weer een heel nieuw verenpak is ontstaan. Dit mannetje is al een eind op weg, alhoewel de donkere koptekening nog wel ontbreekt.
|
In periodes van kou zie je Vinken (Fringilla coelebs) meestal groepsgewijs op de grond naar voedsel zoeken. Het bijzondere daarbij is dat de mannetjes zich meestal bij de mannetjes ophouden en de vrouwtjes bij de vrouwtjes. Dat heeft wel iets weg van de verjaardagen in onze eigen familie. Nochtans zijn de mannetjes en de vrouwtjes elkaar hun hele leven trouw. Zoals op de foto te zien, vallen vrouwtjes door hun grijsbruine uiterlijk niet bijzonder op en worden niet zelden voor huismussen “versleten”. Binnen Europa worden maar liefst 18 ondersoorten onderscheiden. Qua verenkleed en zang (dialect) zijn er evenwel verschillen.
|
De Koperwiek (Turdus iliacus) is bij ons een typische wintergast en doortrekker. Broeden doen ze in Scandinavië en Rusland. Het zijn daar karakteristieke naaldbosbewoners. De roestbruine “oksels” en roomwitte oogstreep zijn kenmerkend voor deze lijsterachtige. Tijdens de ijzige kou van 17 maart j.l. waren er grote groepen kramsvogels te zien in de weilanden rondom het Haaksbergerveen. Daartussen zaten vele koperwieken. Misschien zelfs de IJslandse ondersoort (Turdus iliacus coburni), alhoewel de kans daarop bijzonder klein is. Pas in oktober 2014 werd de (eerste) waarneming van deze ondersoort op Vlieland geaccepteerd. De verschillen tussen de nominaatvorm en deze ondersoort zijn evenwel zo marginaal dat veel van de sindsdien ingezonden waarnemingen waarschijnlijk in nevelen gehuld zullen blijven.
|
In deze kalendermaand waren, zoals hiervoor vermeld, grote aantallen Kramsvogels (Turdus pilaris) onderweg naar hun noordelijk gelegen broedplekken. Overal was het 'tsjak-tsjak-tsjak' geluid van deze vogels te horen. Ze vliegen dan over of foerageren gezamenlijk in weilanden, vaak in gezelschap van koperwieken en spreeuwen. In de broedtijd leven kramsvogels, zoals trouwens de meeste soorten, erg teruggetrokken. Het is al weer vele jaren geleden dat er behoorlijke aantallen in Nederland hebben gebroed. Ook in onze contreien kwam het menigmaal tot een geslaagd broedsel. Gek genoeg zijn ze even snel weer uit ons land verdwenen als dat ze gekomen zijn.
|
In plaats van spreeuwen zaten tussen de kramsvogels en de koperwieken nabij het Haaksbergerveen zelfs 13 Goudplevieren (Pluvialis apricaria). Dit is overigens in het voorjaar niet ongewoon, want niet zelden zijn er dan in ons land grote vluchten goudplevieren te zien. Die zijn - net als de voorgaande soorten - op weg naar hun broedgebieden. In ons land broeden ze al geruime tijd niet meer, vanwege volledig biotoopverlies. Net als kieviten (ze zijn niet voor niets aan elkaar verwant) trekken ook goudplevieren vaak met de vorstgrens mee. Dat zal ook het geval zijn geweest op die beruchte 17e maart.
Op deze bijzondere dag werd ook de afgebeelde Grote Lijster (Turdus viscivorus) geportretteerd. Deze soort staat vooral bekend om zijn schuwheid. Het was dan ook een prettige bijkomstigheid van het koude weer dat het afgebeelde exemplaar niet zo maar op de wieken ging. De vogel liet zich zelfs gemakkelijk benaderen en kwam al foeragerend steeds dichterbij. Daarbij viel zijn gevlekte lichte buik en borst nog eens extra op. Van alle in Nederland voorkomende lijsterachtigen is de grote lijster het grootst. In tegenstelling tot andere lijstersoorten zie je ze buiten het broedseizoen praktisch nooit in gemengde groepen.
|
Vaak al vanaf eind februari tot ver in maart keren Scholeksters (Haematopus ostralegus) weer terug naar hun broedgebieden. Voordat ze hun hun territorium weer op gaan zoeken verzamelen ze zich op verschillende plekken in het binnenland; vaak in de buurt van water. Deze groepsvorming kennen we in de vogelwereld als een “soos”. Deze sozen bestaan zowel uit broedvogels als uit niet-broedvogels. De broedvogels bezetten vanuit een soos hun broedgebied. Niet-broedvogels bevolken gedurende het hele broedseizoen de soos. Ze wachten af tot er een geschikte broedplek vrij komt. Op de foto zie je zo’n soos op een vlonder bij de Grote Rietplas in Emmen. De gure noordoostenwind zorgde ervoor dat “de neuzen” allemaal dezelfde kant op staan.
Een andere vroege voorjaarssoort is de Zwarte Roodstaat (Phoenicurus ochruros), die niets moet hebben van een begroeide groene omgeving. Je zult ze dan ook niet in een bos of park tegenkomen. , Havengebieden, industrieterreinen, gebouwen; kortom alles waar steen en opslagmateriaal ligt, is hun domein. Van nature komen ze niet voor niets voor in bergachtige streken met veel rotsen. Ze vallen op door hun oranjerode staart, het trillen met hun staart en het kenmerkende krassende liedje wat ze ten gehore brengen. Het overgrote deel overwintert in Zuid Europa en Noord Afrika. Een enkeling wil tijdens een zachte winter wel eens hier overwinteren. Vanaf half maart zijn de eersten er weer, zoals ook dit mannetje dat op 16 maart werd gefotografeerd, niet wetende dat het een dag later knetterkoud zou gaan worden.
|
Samen met soorten als zwartkop en tjiftjaf keert de Roodborsttapuit (Saxicola rubicola) al vroeg terug uit zijn overwinteringsgebied. Meestal is dat in maart, maar soms zijn roodborsttapuiten echter al in februari terug. Ze trekken dan ook niet al te ver weg. Veel exemplaren schuiven niet verder op dan tot Zuid Frankrijk of Spanje. De roodborsttapuit is in ons land gelukkig weer vrijwel helemaal terug van weggeweest. Nadat de populatie enkele decennia geleden een behoorlijke veer heeft moeten laten, heeft de populatie zich wonderwel de afgelopen15 – 20 jaar weer behoorlijk hersteld.
|
Gaaien (Garrulus glandarius) vallen niet alleen op door hun bijzondere kleuren, maar ook door hun geschreeuw. Het zijn niet voor niets de bewakers van het bos, alhoewel je ze ook steeds meer ziet in de buurt van menselijke bewoning. Dat was eveneens bij dit exemplaar het geval; gewoon effe poolshoogte nemen bij een voederplek. Normaliter zijn ze lastig te fotograferen vanwege hun waakzame en schuwe houding. Op de grond zijn het echte “hippers”, waaraan je kunt zien dat ze tot de kraaiachtigen behoren. Zijn voorliefde voor eieren en jongen van andere vogels maakt de gaai bij sommigen niet bijster populair, alhoewel dat ook wel eens wordt overdreven. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat het voedsel van de gaai voor ruim 90 % bestaat uit insecten. In het najaar vinden soms invasies plaats van grote aantallen broedvogels uit Noordoost-Europa
|
Als broedvogel is de Blauwe Kiekendief (Circus cyaneus) in ons land ernstig in de gevarenzone terecht gekomen. Hoe veelbelovend zag het er nog uit in de tachtiger jaren. Alleen al op de Waddeneilanden kwamen in die tijd 120 paar blauwe kiekendieven voor. Biotoopverlies en afname van prooidier-soorten hebben een belangrijke rol gespeeld bij de teloorgang. De soort dreigt in sneltreinvaart als broedvogel uit te sterven in ons land. Ook in veel andere Europese landen gaat de soort met sprongen achteruit. Gelukkig kunnen we in de winterperiode zo hier en daar nog wel van deze soort genieten. Dan namelijk hebben we Scandinavische vogels te gast, zoals dit gefotografeerde mannetje wat zich op een prooi stort.
|
Het beeld van de Kuifeend (Aythya fuligula) ziet er een stuk rooskleuriger uit. Voor zover bekend heeft deze soort tot 1967 nooit in Twente gebroed. Het aantal broedgevallen is in de loop der jaren echter behoorlijk gestegen, mede door de aanleg van diverse grote zandwinplassen. Op de foto ziet u een klapwiekend mannetje. Dat is zeker geen ongewoon verschijnsel bij watervogels; vooral niet bij duikeenden. Na het vele duikwerk drogen watervogels zich zelf door met hun vleugels te gaan klapperen. Dat doen ze zeer frequent om vooral het water van zich af te schudden en de veren te ordenen. Op de foto is verder mooi de afhangende kuif van deze eendensoort te zien en het opvallende gele oog.
|
In ons land doortrekkende Watersnippen (Gallinago gallinago) zijn niet zelden afkomstig uit gebieden, die tot diep in Rusland zijn gelegen. Een deel van de trekkers overwintert bij ons, maar de meesten trekken door naar de Britse Eilanden en Zuidwest-Europa. Zoals op de foto te zien, moeten watersnippen het hebben van vochtige open terreinen met een weke bodem, zoals in dit geval de Oelemars bij Losser, waar ze op trek geregeld te zien zijn. Met hun lange en uiterst gevoelige snavel speuren ze op en in de bodem naar allerlei kleine prooidieren. De watersnippen trokken zich in maart overigens niets aan van het koude weer. Als broedvogel staan ze evenwel door biotoopverlies in ons land inmiddels te boek als ernstig bedreigd.
|
Ook de Houtduif (Columba palumbus) heeft opvallende (licht) gele ogen; maar de zwarte pupil is heel anders gevormd dan bij de kuifeend. Zoals uzelf kunt zien, kijkt deze duivensoort de fotograaf heel indringend aan. Wist u trouwens dat duiven hun ogen naar beide kanten hebben gericht? Ze kunnen zelfs met ieder oog afzonderlijk kijken. Het voordeel wat ze daarbij hebben is dat ze daardoor een zicht hebben van vrijwel 360 graden. Nadelig is echter dat ze weinig tot geen diepte kunnen schatten. Vandaar wellicht die bijzondere houding, zoals op de foto te zien.
|
De twee laatste foto’s laten we beide zien in een meerluik. Allereerst tonen we u in enkele kleine beelden de jachttechniek en buit van bijgaande Grote Zilverreiger (Casmerodius albus). De vogel stond in dit geval langdurig roerloos stil in het water totdat er een prooidier binnen het gezichtsveld kwam. In dit geval betrof het de zoveelste kleine watersalamander van de dag. Eenmaal dichtbij spietste hij of zij in een razendsnelle beweging de prooi aan de dolkvormige snavel. Dagelijks heeft deze grote reigersoort immers nogal wat voedsel nodig. Begin maart werd langs het Kanaal Almelo Nordhornkanaal nog een doodgevroren exemplaar aangetroffen, die kennelijk begin maart de barre omstandigheden niet heeft overleefd, simpelweg omdat d’ie onvoldoende voedsel heeft kunnen bemachtigen.
We sluiten deze kalendersessie af met een drieluik van een wel heel bijzonder beestje, namelijk het mannetje van het Zandbijwaaiertje (Stylops melittae). Dit gevleugelde beestje is amper 3 mm groot en leeft slechts enkele uren. Deze tijd schijnt net genoeg te zijn voor dit mysterieuze insect om een vrouwtje te zoeken wat haar hele leven in het lichaam van een zandbij doorbrengt. Dat kan overigens ook een cicade of een plooivleugelwesp zijn. Met een bepaalde onweerstaanbare lokstof weet het ongevleugelde vrouwtje vanuit de gastheer het mannetje naar zich toe te lokken. Op de foto ziet u dat het mannetje op de rug van deze zandbij het vrouwtje bevrucht. Paren doen deze kleine insecten vaak al rond eind februari / begin maart. Met deze fraaie setting sluiten we deze natuurkalender ons inziens in stijl af.
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering en Laurents ten Voorde
Foto’s: Leo en Wim Wijering en Laurents ten Voorde
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.