natuurkalender juni 2020
In tegenstelling tot de andere helft van ons land bleef het deze maand in onze contreien opvallend droog. Elders was het uitzonderlijk nat en kreeg men zelfs te maken met wolkbreuken, waarbij kelders en tunnels onder liepen. Over het algemeen genomen was de maand juni evenwel erg zonnig en konden zelfs tropische dagen worden genoteerd.
De natuur liet zich, ondanks de corona-crisis, van de goede kant zien, zodat we er volop met de camera op uit konden trekken. Er was dan ook veel te zien en te fotograferen. Dit keer komen een 8-tal vogelsoorten aan bod. Het betreft: gekraagde roodstaart, grauwe klauwier, grote lijster, grutto, fitis, putter, zwartkop en Nijlgans (met jonkies).
Uit de libellen- en vlinderwereld hebben we dit keer: bruine korenbout, grote keizerlibel, grote vos en gerande spanner. De overige insectenfoto’s, die we u willen laten zien, zijn die van: hoornaar met atalanta, gewoon spitskopje, vliegend hert, penseelkever, snorzweefvlieg en tandzaadboorvlieg.
Uit de florawereld komen aan bod: Wollig vingerhoedskruid, gewoon vingerhoedskruid (met pelorische topbloem), adelaarsvaren, langbladig ereprijs, hengel, knikkend nagelkruid en bruinrode wespenorchis. Maar nu eerst aandacht voor onze gevleugelde vrienden.
De natuur liet zich, ondanks de corona-crisis, van de goede kant zien, zodat we er volop met de camera op uit konden trekken. Er was dan ook veel te zien en te fotograferen. Dit keer komen een 8-tal vogelsoorten aan bod. Het betreft: gekraagde roodstaart, grauwe klauwier, grote lijster, grutto, fitis, putter, zwartkop en Nijlgans (met jonkies).
Uit de libellen- en vlinderwereld hebben we dit keer: bruine korenbout, grote keizerlibel, grote vos en gerande spanner. De overige insectenfoto’s, die we u willen laten zien, zijn die van: hoornaar met atalanta, gewoon spitskopje, vliegend hert, penseelkever, snorzweefvlieg en tandzaadboorvlieg.
Uit de florawereld komen aan bod: Wollig vingerhoedskruid, gewoon vingerhoedskruid (met pelorische topbloem), adelaarsvaren, langbladig ereprijs, hengel, knikkend nagelkruid en bruinrode wespenorchis. Maar nu eerst aandacht voor onze gevleugelde vrienden.
Gekraagde roodstaarten (Phoenicurus phoenicurus) zijn zomergasten. Ze arriveren hier in april en beginnen in mei met broeden. Dit duurt meestal tot eind juli. In die tijd brengen ze in de regel twee nesten met jongen groot. Overwinteren doen ze ten zuiden van de Sahara. Alhoewel ze bekend staan als holenbroeders, maken ze geen overdadig gebruik van nestkasten. Niet zoals de bonte vliegenvanger in ieder geval. Het is een nogal schuwe vogelsoort. Als je de zang eenmaal kent, zijn ze evenwel gemakkelijk te traceren. Bij het wat langer observeren, is vaak het karakteristieke trillen van de staart zien. Ook de Gekraagde roodstaart is, net als vele andere soorten, lang niet meer zo algemeen als enkele 10-tallen jaren geleden. Op de foto staan de beide “echtelieden” afgebeeld. Niet vaak krijg je ze zo mooi bij elkaar voor de lens. Het mannetje is opvallend getekend met een oranjerode borst, een zwarte keel en een wit voorhoofd. Het vrouwtje is veel minder kleurrijk.
|
Net als de gekraagde roodstaart staat de Grote Lijster (Turdus viscivorus) eveneens bekend om zijn schuwheid. Het was dan ook verbazingwekkend dat het afgebeelde exemplaar juist opviel door zijn tamme gedrag. De vogel liet zich gemakkelijk benaderen en kwam al foeragerend steeds dichterbij. Daarbij viel de gevlekte lichte buik en borst nog eens extra op. De fotogenieke vogel kwam niet alleen dichtbij, maar demonstreerde ook geregeld de bekende luisterhouding. Van alle in Nederland voorkomende lijsterachtigen is de grote lijster het grootst. In tegenstelling tot andere lijstersoorten zie je ze buiten het broedseizoen praktisch nooit in gemengde groepen.
|
Net als de roodborsttapuit is ook de Grauwe klauwier (Lanius collurio) in Nederland overduidelijk met een come back bezig. De soort heeft zich in 2019, wederom verder uitgebreid. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het droge, warme zomerweer van de afgelopen jaren. Vorig jaar was er namelijk, net als in 2018, sprake van een hoog broedsucces. Er werden dan ook veel teruggekeerde jonge vogels getraceerd. Droog en warm zomerweer en voldoende voedsel lijken belangrijke sleutels te zijn voor het succes. De verwachting werd uitgesproken dat een verdere uitbreiding van de populatie in 2020 in het verschiet lag. Gezien de vele waarnemingen, die er intussen in de broedtijd zijn gedaan, lijkt die prognose uit te gaan komen. In de Wiekermeden (Rossum) werd onlangs ook een paartje (naar mijn weten voor het eerst) getraceerd. Het mannetje kon hierbij op de gevoelige plaat worden vastgelegd.
Ook met de Putter (Carduelis carduelis) gaat het in ons land momenteel voor de wind. Overal hoor en zie je ze, zowel in de bebouwing als in het buitengebied. Eigenlijk is het nog niet eens zo lang geleden dat deze vinkachtige zich volledig heeft weten aan te passen aan het alsmaar veranderende landschap. Boomgaarden, parken, ingezaaide bloemstroken en aangelegde tuinen zijn bij deze soort tegenwoordig favoriet. Noodzakelijk blijft evenwel geschikt voedsel, welke te vinden is in rijke vegetatie met paardenbloemen en distels. Deze planten produceren de zaden waarvan deze soort in hoge mate afhankelijk is. De jongen krijgen overigens tijdens hun groei echter ook veel insecten “opgediend”. Ze hebben nu eenmaal eiwitten nodig. De putter is een onmiskenbare soort vanwege z’n rode gezicht. Op de foto het mannetje.
|
Voor een soort als de Zwartkop (Sylvia atricapilla) hoeven we voorlopig niet te vrezen dat hij uit ons landschap zal verdwijnen. Ook met deze soort gaat het in alle opzichten voortreffelijk. Het lijkt er zelfs op dat dit in ons land één van de talrijkste zangertjes is. De naamgeving gaat eigenlijk alleen op voor het mannetje. Deze heeft inderdaad een zwart koppie. De kop van het vrouwtje is daarentegen bruin. Ze zijn dan ook gemakkelijk uit elkaar te houden. Bij jonge vogels is het geslacht aanvankelijk niet te zien. Ze zijn, net als het vrouwtje, in het begin namelijk eveneens voorzien van een bruin petje. Op de foto ziet u een jonkie, die er met z’n eerste onbeholpen vliegoefeningen in geslaagd is om een jeneverbesstruik te bereiken. In de winter trekken zwartkoppen weg naar het Middellandse Zeegebied, maar niet zelden overwinteren er ook exemplaren in ons land.
|
Fitis (Phylloscopus trochilus) en Tjiftjaf (Phylloscopus collybita) komen qua uiterlijk sterk met elkaar overeen. Het zijn wat men noemt “look a likes”. De zang is veelal het beste kenmerk om beide soorten van elkaar te onderscheiden. Het is altijd prettig dat een fitis zijn zang ten gehore brengt. Over verwarring met een tjiftjaf bestaat dan geen twijfel. Lastiger wordt het als beide soorten zich met elkaar kruisen, hetgeen in een enkel geval wel eens gebeurt. De pootkleur en de hoeveelheid geel in het verenkleed willen ook wel eens helpen. Voor alle duidelijkheid: Dit is een echte fitis!
|
De herinrichting en het beheer van het Ottershagen in Lattrop staat sinds een paar jaar geheel in het teken van weidevogels. Het gebied is voor deze soorten weer aantrekkelijk gemaakt en de broedresultaten van grutto en tureluur zijn hierdoor aanzienlijk verbeterd. Op 07 juni kon dit Gruttomannetje (Limosa limosa) worden gefotografeerd, die een waakzaam oog hield op de bijna vliegvlugge jongen. Inmiddels is het broedseizoen van de grutto afgelopen. Hopelijk zijn er voldoende jongen succesvol groot geworden en is het tijd om weer naar het zuiden te vertrekken. Vanaf nu begint de grutto met zijn tocht naar Afrika. De meeste grutto’s vliegen over Frankrijk, Spanje en Portugal richting Senegal en Guinee-Bisseau. Tijdens de trek verandert de grutto zijn dieet. In ons land eet hij insecten, maar tijdens de trek voeden ze zich voornamelijk met rijstkorrels.
|
De Nijlgans (Alopochen aegyptiacus) is welhaast niet meer weg te denken uit ons Hollandse landschap. Het is in feite een exoot, die hier niet op eigen kracht terecht is gekomen. Ze broeden overigens al ruim 50 jaar in ons land. Elk jaar produceert menig paar jonge Nijlgansjes, zoals te zien op bijgaande foto. Broeden doen ze zowel in bomen (niet zelden in nestkasten), als op de grond.
De soort wordt weliswaar als gans aangeduid, maar eigenlijk is het een gansachtige eend, verwant aan de Bergeend. In het broedseizoen verdedigt deze soort z’n territorium bijzonder agressief. Ook onderling zijn ze weinig verdraagzaam. In de vlucht vallen Nijlganzen op door de grote witte vlakken op hun vleugels. Op sommige waterrijke plekken verzamelen ze zich na het broedseizoen soms in grote aantallen. |
De determinatie van de libel op bijgaande foto heeft aanvankelijk nogal wat hoofdbrekens gekost, alvorens er een juiste naam op kon worden geplakt. Na een grondige bestudering blijkt het te gaan om een (stok)oud vrouwtje van de Bruine Korenbout (Libellula fulva). Normaliter zijn vrouwtjes goed herkenbaar aan hun opvallende oranjebruine verschijning. Bij dit exemplaar is de oranjebruine kleurtekening evenwel volledig verdwenen. De twee donkere vleugelpunten gaven uiteindelijk de doorslag. De soort was aanvankelijk in ons land vrij zeldzaam, maar neemt geleidelijk in aantal toe. In het westen en het noorden van ons land komt de bruine korenbout echter nog steeds niet of nauwelijks voor.
|
De grote keizerlibel (Anax imperator) is een libel uit de familie van de glazenmakers. Het is een zeer grote en opvallende libel, die algemeen in ons land voorkomt. Sterker nog: Het is de grootste libellensoort, die we hebben. De soort is zeer mobiel en weet nieuwe leefgebieden snel te bereiken. Deze glazenmakersoort is fotogeniek door zijn gedrag, maar ook door de prachtige details en kleuren. In tegenstelling tot de mannetjes is het vrouwtje goed te fotograferen als ze eitjes afzet in het water. Drijvende waterplanten en stengels die uit het water steken, zijn favoriet. Om ze tijdens de ei-afzet niet te storen doe je er verstandig aan ze voorzichtig, maar vooral langzaam te benaderen. Een deel van de weerspiegeling in het water is bij deze foto zichtbaar.
|
De Gerande Spanner (Lomaspilis marginata) is geen al te grote (dagactieve) nachtvlinder, die zich vooral ophoudt in wilgenstruweel en populieraanplant. Ze zijn zeer algemeen en komen verspreid over het hele land voor. In rust zie je ze altijd met volledig uitgespreide vleugels. De vlektekening op de vleugels maakt de determinatie niet al te moeilijk. Voor insecteneters echter is dat een stuk lastiger. Ze zien de camouflagevlekken namelijk aan voor vogelpoepjes. De gerande spanner komt zowel voor in parken, tuinen, als in loof- en gemengde bossen. Een vochtige schaduwrijke omgeving is favoriet. Ze zijn nog tot en met oktober aan te treffen.
|
Bij de editie van mei hebben we u de pop van een Grote Vos (Nymphalis polychloros) laten zien met daarbij aangetekend dat de metamorfosecyclus pas voltooid is als er uit een pop ook daadwerkelijk een vlinder kruipt. Dat dit in de onderhavige situatie met zekerheid gelukt is, blijkt wel uit dit kersverse exemplaar wat op 24 juni j.l. bij de Cirkels van Jannink (Mander) kon worden vereeuwigd. Enkele dagen eerder kon ook al een exemplaar in Tubbergen (Baasdam) worden geportretteerd. Alhoewel de grote vos voor Nederlandse begrippen nog steeds tot de zeldzamere vlinders wordt gerekend, lijkt het er steeds meer op dat er ~ na vele jaren afwezigheid ~ in ons land sprake is van herkolonisatie.
|
Op bijgaande foto kon in één shot zowel een vliegende Hoornaar (Vespa crabro) als een Atalanta (Vanessa atalanta) worden vastgelegd. Deze laatste mag overigens wel oppassen, want ooit eerder zag ik hoe een hoornaar een koninginnenpage uit de lucht “plukte”, de vleugels afbeet en met de restanten wegvloog. Van hoornaren is bekend dat ze prooien vermalen en ze dan opvoeren aan hun larven. De volwassen beesten zelf voeden zich trouwens niet met dierlijk materiaal, maar met suikerrijke plantensappen. Deze grote wespachtige staat te boek als een geduchte rover, die naast vlinders en rupsen ook geregeld kleinere libellen, juffers, spinnen en honingbijen buit maakt. Het hoofdvoedsel bestaat echter vooral uit vliegen en muggen en dat is natuurlijk allesbehalve verkeerd. Een hoornaar wordt ruim twee keer zo groot als de meeste andere wespen.
|
Het Spitskopje of Gewone Spitskopje (Conocephalus dorsalis) behoort tot de zogeheten sabelsprinkhanen en heeft, zoals u kunt zien, zeer lange antennes. Zoals uit de naamgeving blijkt, is het een soort met een zeer spitse kop. Deze sprinkhaan is verder herkenbaar aan zijn groene kleur, de donkere band over de rug en de korte vleugels. Het vrouwtje heeft daarnaast een opvallend lange sabelvormige legboor. Aangezien die hier niet te zien is, hebben we in dit geval dus te maken met een mannetje. Verwarring kan optreden met het Zuidelijk spitskopje (Conocephalus discolor), waarvan de vleugels langer zijn en de legboor van het vrouwtje rechter. De geluiden, die ze maken, zijn ook verschillend. Batdetectors kunnen hierbij uitsluitsel geven.
|
We maken nu een sprongetje naar een tweetal in het oog springende kevers, te beginnen bij dit paartje Vliegende Herten (Lucanus cervus), die zich zo te zien niet bezig houden met geboortebeperking. Het is de grootste kever, die we in ons land hebben. Vooral de mannetjes spreken tot de verbeelding. Die kunnen wel 9 cm groot worden en hebben immense gewei-vormige kaken. De vrouwtjes zien er veel minder opvallend uit. Bovendien missen ze de markante kaken en zijn een stuk kleiner. De naam dankt het vliegend hert aan de imposante kaken van het mannetje, omdat die veel lijken op het gewei van een hert. De opname is gemaakt in Mander, waar in enkele bijeen staande eiken ruim twintig exemplaren te zien waren. De paring vond - zoals zo vaak - plaats bij een bloedingsplek van een eik. Goed te zien is hoeveel groter het mannetje is als het vrouwtje.
|
Een stuk minder imposant, maar toch zeker de moeite van het fotograferen waard, is de Penseelkever (Trichius fasciatus), een insect uit de familie van de bladsprietkevers. Ze zijn ongeveer 9 - 12 mm groot en hebben een behaard lichaam. De dekschilden van dit diertje zijn in de regel geel met in het midden 3 onderbroken, zwarte dwarsstrepen (zoals op de foto). Er komen echter veel variëteiten voor; zelfs geheel zwarte exemplaren. Het zijn harige kevers, die wel wat gelijkenis vertonen met hommels. Het uitsteekseltje aan één van de voorpoten (net boven de bloem) maakt dat het exemplaar op de foto als mannetje door het leven gaat.
|
Ook de foto van deze twee parende Tandzaadboorvliegen (Dioxyna bidentis) komt op naam van onze jongste telg. In ons land komen 83 soorten boorvliegen voor. Ze heten zo omdat de vrouwtjes met hun stevige legboor gaatjes boren in plantendelen. Het zijn zogeheten plantparasieten. Veelal worden de eitjes in bloemknoppen gelegd. De tandzaadboorvlieg komt algemeen in ons land voor; ook in de bebouwde omgeving. Sommige boorvliegsoorten hebben slechts één specifieke waardplant waar ze hun eitjes in leggen. Andere soorten, zoals de tandzaadboorvlieg, hebben meerdere plantensoorten als waardplant. Hiwerbij valt te denken aan: knikkend tandzaad, kaal knopkruid en diverse leden uit de composietenfamilie.
|
Onze jongste natuurfotograaf (de 14-jarige Jaimey) laat met 2 fraaie foto’s zien dat hij de macrofotografie al behoorlijk onder de knie begint te krijgen. Hij bezorgde ons deze keer onder andere deze Snorzweefvlieg (Episyrphus balteatus). Deze soort dankt zijn naam aan de smalle, zwarte bandjes tussen de oranje banden op het achterlijf, die gelijkenis vertonen met twee “Zorro-snorretjes”. Het is veruit de algemeenste zweefvlieg van ons land. De bloemen zitten rond deze tijd geregeld vol met deze soort. Berekend is dat snorzweefvliegen hun vleugels met een frequentie van 200-300 per seconde kunnen bewegen. Ga d’r maar aan staan. Bovendien is het één van de weinige zweefvliegensoorten, die winterhard is. Dat laatste geldt overigens alleen voor het vrouwtje.
De laatste reeks foto’s van deze kalendersessie is voorbehouden aan de bonte wereld van de flora. We beginnen daartoe met 2 soorten vingerhoedskruid. Allereerst laten we u Wollig Vingerhoedskruid (Digitalis lanata) zien; een soort die zeker bij velen niet bekend zal zijn. Het is dan ook een plant, die in ons land de status heeft van zeer zeldzaam. De herkomst van deze soort is (Zuid)oost Europa. Het zijn niet de allerkleinsten, omdat ze wel anderhalve meter hoog kunnen worden. De bloemkleur is bruingeel en de onderlip, zoals te zien, geheel wit. De naam is ontleend aan de wollige beharing van de bloemen en de bladeren. Wollig vingerhoedskruid bloeit vooral in juni en juli. De soort is een belangrijke leverancier van geneesmiddelen; o.a. bij hartfalen. De plant staat verder te boek als zeer giftig.
|
Minstens zo imposant is de afbeelding van (Gewoon) Vingerhoedskruid (Digitalis purpurea). En dan hebben we het niet alleen over de hoogte, maar over de Pelorische topbloem, waarover dit exemplaar beschikt. Deze groeiafwijking vindt uitsluitend plaats onder bepaalde gunstige omstandigheden. Een pelorische topbloem is in feite een genetische mutatie van de bloembladen aan de top. Het een en ander heeft wel iets weg van een bijzondere “kerstboompiek”. Heel apart, zo’n bijzondere bloemgroei, maar zeker fraai om te zien en te fotograferen. Dergelijke topbloemen komen overigens ook wel eens voor bij vlasbekjes. Akkerhommels hebben een voorliefde voor dit soort bijzondere bloemen.
|
De Adelaarsvaren (Pteridium aquilinum) is een varen met een kosmopolitische verspreiding. Ook in ons land is deze varenssoort zeer algemeen. Het is niet alleen één van de bekendste, maar ook één van de grootste varens van ons land. Ze kunnen namelijk wel 2 ½ meter hoog worden. In het voorjaar verschijnen jonge gekrulde scheuten boven de grond, die bedekt zijn met witte haren. Ze nemen in het begin hele bijzondere vormen aan, zoals ook te zien op de foto. De plant wordt soms als lastig onkruid beschouwd, omdat ze lange wortelstokken hebben. Koeien, schapen en konijnen laten ‘m bovendien als oneetbaar links liggen. Als men de bladsteel aan de voet scheef doorsnijdt, vertoont zich door de rangschikking van de vaatbundels als het ware een tweekoppige adelaar. Daar heeft de plant z’n naam aan te danken.
Dankzij extensieve begrazing is Langbladig Ereprijs (Veronica longifolia) de afgelopen jaren redelijk toegenomen. Het is dan ook een plant van oeverruigten en ruige graslanden. Van nature groeit ereprijs op vochtige plaatsen. Het is een echte zomerplant, die met name bloeit in de maanden juli en augustus. De beide afgebeelde exemplaren stonden overigens reeds op 21 juni in bloei. De bloeivorm in de vrije natuur zijn aarvormige lichtblauwe trossen. Ze worden ook gehouden als sierplant, maar dan variëren de kleuren. Ze kunnen wel een meter hoog worden en zijn een belangrijke nectarbron voor tal van insecten. Grote grazers hebben het niet zo op deze plant; ze vinden ze niet bepaald smakelijk.
|
Van een geheel andere orde is Hengel (Melampyrum pratense); een plant uit de bremraapfamilie. Zijn naam is afgeleid van de gekromde, overhangende stengel, welke doet denken aan een vishengel. De planten groeien naar het licht toe, zo ook de bloemen. Het is een eenjarige plant, wat betekent dat hij elke jaar vanuit zaad moet opgroeien tot een volwassen plant, die op zijn beurt weer zaad vormt en dan afsterft. Ze hebben bij de verspreiding van de zaden de hulp nodig van mieren. De zaden, die sprekend lijken op mierenpoppen, worden namelijk als broed naar het mierennest vervoerd en later weer uit het nest gekieperd. Zo krijgt de plant op een andere plek de kans om te ontkiemen. Hengel is een zogeheten halfparasiet, die zijn voedsel haalt uit de wortels van eik, berk, bosbes of vossenbes.
Knikkend nagelkruid (Geum rivale) is een vaste plant, welke behoort tot de rozenfamilie. De plant dankt zijn Nederlandse naam aan z’n knikkende bloemen. De soort staat op de Rode Lijst van planten, die in ons land zeer zeldzaam zijn en zeer sterk afgenomen. De soort wordt nog wel geregeld gemeld, maar meestal betreft het stinsenplanten. Stinsenplanten zijn in de regel voorjaarsbloeiers met opvallende bloemen, die lang geleden van buiten ons land zijn aangevoerd, aangeplant en in de loop van de tijd verwilderd. Een bekend voorbeeld is het sneeuwklokje. Op de foto is niet de bloeivorm, maar de zaaddoos van knikkend nagelkruid te zien. Met wat fantasie doet het een beetje denken aan onze jeugd tijdens oud en nieuw, als we sterrenflikkers mochten aansteken. De kinderhand was in die tijd veel sneller gevuld als nu.
|
Ondanks hun wettelijke bescherming gaat het met veel wilde orchideeën in Nederland niet goed. Door met name vermesting en grondwateronttrekking (kortom vernietiging van hun leefomgeving) zijn ze op veel plaatsen verdwenen. Dat is sinds kort ook het geval bij de afgebeelde Bruinrode Wespenorchis (Epipactis atrorubens) waarvoor we de grens over moesten om ‘m te vinden. Het is een tamelijk forse plant, die bloeit in de maanden juni en juli . De naar vanille geurende bruin-rode bloemen zijn klein. De naam wespenorchis dankt de soort aan het feit dat wespen de belangrijkste bestuivers zijn. De bloembouw is dan ook specifiek gericht op insectenbezoek. Met deze opname beëindigen we de kalendersessie van juni.
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] TEl. 06-4620 2123
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Jaimey Wilbers, Laurents ten Voorde, Rinus Baaijens, Gerard Benerink en Johan Drop Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.
|