natuurkalender juni 2017
De maand juni 2017 gaat de boeken in als de warmste junimaand in ruim een eeuw. Tenminste 10 dagen achtereen steeg het kwik tot boven de 25° C . In de helft van de gevallen liep de temperatuur op tot boven de 30° C. Op 22 juni werd het zelfs uitzonderlijk warm met maar liefst 36° C in de achjtertuin! Dergelijke temperaturen hebben uiteraard z’n weerslag op de natuur. Vooral de insectenwereld lijkt bij dit alles baat te hebben gehad. Al in geen jaren hebben we namelijk in de junimaand zoveel vlinders en libellen op de gevoelige plaat kunnen vastleggen als dit jaar. De camera’s hebben dan ook geregeld overuren gedraaid.
Ten behoeve van de rubriek “libellen” hebben we dit keer grote keizerlibel, bruine korenbout, beekrombout, gewone oeverlibel en weidebeekjuffer “in de aanbieding”. Aan dagvlinders tonen we u: keizersmantel, kleine ijsvogelvlinder en zwartsprietdikkopje en bij de nachtvlinders zijn present: roodbandbeer, gevlekte zomervlinder, gestippelde houtvlinder en bonte brandnetelmot.
Natuurlijk hebben we ook onze gevleugelde gevederde vrienden niet vergeten. Dit keer komen aan bod: zanglijster en jonkies van zowel heggenmus, winterkoning, meerkoet, waterhoen, kievit als Nijlgans.
Andere opnames zijn gemaakt van: roestbruine kortlijf, vliegend hert, gewoon vuurzwammetje, akkerdistel en breed wollegras. We sluiten ditmaal af met een landschapsfoto van de Cirkels van Jannink bij avondlicht.
Wij wensen u - als steeds - veel kijk- en leesplezier toe. Vergeet ook deze maand niet om alle overige recente foto’s van juni te bekijken. Er zijn in deze kalendermaand immers nog veel meer interessante en mooie foto’s gemaakt. Ook deze foto’s zijn ons inziens de moeite van het bekijken meer dan waard.
Ten behoeve van de rubriek “libellen” hebben we dit keer grote keizerlibel, bruine korenbout, beekrombout, gewone oeverlibel en weidebeekjuffer “in de aanbieding”. Aan dagvlinders tonen we u: keizersmantel, kleine ijsvogelvlinder en zwartsprietdikkopje en bij de nachtvlinders zijn present: roodbandbeer, gevlekte zomervlinder, gestippelde houtvlinder en bonte brandnetelmot.
Natuurlijk hebben we ook onze gevleugelde gevederde vrienden niet vergeten. Dit keer komen aan bod: zanglijster en jonkies van zowel heggenmus, winterkoning, meerkoet, waterhoen, kievit als Nijlgans.
Andere opnames zijn gemaakt van: roestbruine kortlijf, vliegend hert, gewoon vuurzwammetje, akkerdistel en breed wollegras. We sluiten ditmaal af met een landschapsfoto van de Cirkels van Jannink bij avondlicht.
Wij wensen u - als steeds - veel kijk- en leesplezier toe. Vergeet ook deze maand niet om alle overige recente foto’s van juni te bekijken. Er zijn in deze kalendermaand immers nog veel meer interessante en mooie foto’s gemaakt. Ook deze foto’s zijn ons inziens de moeite van het bekijken meer dan waard.
We beginnen deze keer met een aantal libellen en juffers en dan maar meteen de grootste; namelijk de Grote Keizerlibel (Anax imperator). Deze soort komt gelukkig nog in redelijk grote aantallen in allerlei stilstaande wateren in ons land voor. Het is een zogeheten glazenmaker, die zijn oorsprong kent in Afrika. Ze kunnen wel 8½ cm lang worden. Als je goed kijkt dan zie je dat de ogen elkaar voor een groot deel raken. Het borststuk van de grote keizerlibel is groen gekleurd; bij het mannetje voornamelijk blauwgroen. Bij het vrouwtje is het hele lichaam overwegend groen. Ze vliegen van half mei tot en met eind oktober. De grootste aantallen worden evenwel van half juni tot eind augustus waargenomen. De mannetjes “patrouilleren” langdurig boven het water, waarbij het achterlijf omlaag hangt. De fotograaf heeft bij deze foto heel lang moeten wachten voordat het diertje eindelijk ging zitten.
|
Als je rond deze tijd een bezoek brengt aan de heemkundetuin bij de IJzeren Man in Weert heb je grote kans op de Bruine Korenbout (Libellula fulva). Ze komen namelijk voor bij langzaam stromende (heldere) wateren met hoog riet. En bij de ingang van de tuin is een dergelijk biotoop. Geregeld “schieten” ze de tuin in en laten zich soms van heel dichtbij fotograferen. Dat was ook het geval bij dit uitgekleurde mannetje, die de fotograaf letterlijk recht in de ogen keek. Goed is te zien dat het gezicht van deze middelgrote libel zwart van kleur is en de ogen blauwgrijs met gekleurde vlekjes. Het is overduidelijk een mannetje. Uitgekleurde mannetjes hebben overigens veel weg van de mannetjes van de gewone oeverlibel. De laatste soort mist evenwel het zwarte gezicht. De andere kenmerkverschillen zijn op deze vooraanzichtfoto niet te zien.
|
Als je het mannetje van de Gewone Oeverlibel (Orthetrum cancellatum) vergelijkt met de foto van het mannetje van de vorige soort, dan zal de eerste conclusie zijn dat de verschillen groot zijn. Het exemplaar op de foto is evenwel een vers mannetje, die in een dergelijk stadium veel op de vrouwtjes lijken en pas gaandeweg hun blauw berijpte lichaam krijgen. In tegenstelling tot de vorige soort komt de gewone oeverlibel algemeen voor in ons land en wordt ook wel eens “de blauwe pijl” genoemd. Geslachtsrijpe mannetjes verdedigen namelijk zeer fanatiek hun territorium vanaf hun zitplaatsen langs de waterkant. Ze “schieten” dan als het ware als een “pijl uit de boog“ op hun rivaal af. Ze zijn te zien van mei tot september.
|
Het is altijd lastig om de Beekrombout (Gomphus vulgatissimus) in het veld te onderscheiden van de Plasrombout (Gomphus pulchellus). Ook is er verwarring mogelijk met de andere romboutsoorten. Ze zijn namelijk allemaal opvallend geel met zwart getekend. Gelukkig komen er in ons land maar drie van de negen Europese soorten voor. Aan de hand van de foto is te zien dat het afgebeelde exemplaar zwarte poten heeft. Dat is één van de belangrijkste kenmerken van de beekrombout. Bij alle andere romboutsoorten is dat namelijk niet het geval. Beekrombouten kun je aantreffen langs zuurstofrijke rivieren en beken. Door waterverontreiniging - als gevolg van fosfaten en nitraten - was er tijdenlang sprake van een flinke achteruitgang. Gaandeweg wordt de populatie vanuit het oosten steeds meer aangevuld, nu het water de laatste jaren steeds schoner begint te worden. Met dank aan de Waterschappen.
|
Ook de Weidebeekjuffer (Calopteryx splendens) is de laatste jaren weer een stuk algemener geworden dankzij de verbetering van de waterkwaliteit in waterlopen. Het gaat dus goed met deze soort en met ons water. Deze behoorlijk grote juffersoort valt op door z’n vlinderachtige vlucht in de buurt van beken, maar vooral door zijn fraaie kleuren. De mannetjes hebben een prachtig blauw metaalglanzend lichaam met een dito donkerblauwe brede band in de vleugels (als op de foto). De vrouwtjes zijn metaalglanzend groen en missen de bandering in de vleugels. De hoogste dichtheden van deze soort worden bereikt op meanderende plekken met zowel snel als langzaam stromende delen. In het water moeten daarnaast voldoende geschikte planten aanwezig zijn voor ei-afzet.
|
En dan gaan we nu over naar enkele dagvlinders en daarna naar een aantal nachtvlinders. We beginnen met deze fraaie Keizersmantel (Argynnis paphia); een behoorlijke grote dagvlinder met een herkenbaar patroon op de bovenvleugel. Bij zijaanzicht zijn de kenmerkende witte dwarsstrepen op een groene achtergrond te zien. De soort komt weliswaar in ons land voor, maar slechts in zeer gering aantal. Om deze vlindersoort op de gevoelige plaat te kunnen vastleggen, werd een uitstapje gemaakt naar onze oosterburen en wel naar Schüttorf (omgeving het Samerott);, pakweg 30 km over de grens. Z’n vliegtijd begint in juni en eindigt in augustus. De soort is vrijwel steeds in de buurt van schaduwrijk bos met lichte open plekken te vinden en heeft veel nectar nodig. Distels en schermbloemigen zijn populair. De eieren worden afgezet op bosviooltje en maarts viooltje. De laatste soort komt op deze locatie massaal voor. Geteld werden tenminste 6 keizersmantels.
|
Op dezelfde locatie werd ook de Kleine IJsvogelvlinder (Limenitis camilla) geportretteerd, terwijl deze bezig was om mineralen uit de bodem op te nemen. Daarbij is de fraaie tekening te zien van de beide ondervleugels. Als ze hun vleugels spreiden, worden de roodbruine bovendelen zichtbaar met een brede witte band op zowel de boven- als de ondervleugel. Rond Vaderdag (medio juni) heb je de meeste kans om deze mooie dagvlindersoort tegen te komen. Ze zitten dan vaak op bloeiende bramen. Ook koninginnenkruid en valeriaan zijn favoriet. In onze omgeving (Noordoost Twente) hebben we er de afgelopen tijd tientallen gezien en gelukkig ook nog op verschillende plekken. Er moet overigens wel wilde kamperfoelie groeien, want daarop worden de eitjes afgezet.
|
Twee dikkopjes, die erg veel op elkaar lijken, zijn het Zwartsprietdikkopje (Thymelicus lineola) en het Geelsprietdikkopje (Thymelicus sylvestris). Het zwartsprietdikkopje is veruit het meest algemeen van deze twee dagvlinders. Sterker nog: het geelsprietdikkopje is de afgelopen jaren sterk in aantal afgenomen en is uiterst schaars geworden. Het liefst wil de Vlinderstichting geschikte foto’s zien als deze laatste soort gesignaleerd wordt. “De zwartspriet” heeft namelijk naast zwart ook nog wat geel onder aan de sprietknop. Bij de “geelspriet” zijn alleen geel / oranje kleuren aan de onderzijde van de sprietknoppen zichtbaar. Er zijn nog wel enkele minieme verschillen meer, maar dan moet je ze bijna in de hand hebben en daar houden we ons verre van. Nu over naar een aantal nachtvlinders.
|
Zoals al uit de naamgeving valt af te leiden, behoort de Roodbandbeer (Diacrisia sannio) tot de zogeheten beervlinders. De mannetjes zijn beduidend groter dan de vrouwtjes. In onze contreien zijn ze zowel op droge als vochtige heide, maar ook op zandgrond te vinden. In dit geval betreft het de Lemselermaten, waar nogal wat gagel groeit. Dat is één van de waardplanten van deze geelbruine tot oranjekleurige soort. Ook op grote brandnetel en smalle weegbree worden de eitjes afgezet. Ze vliegen meestal maar in één generatie per jaar. In gunstige jaren zijn dat er soms twee. Ze zijn zowel ‘s nachts als overdag actief. In onze omgeving zijn ze vrij algemeen en ook in de duinen. Elders in Nederland zijn ze schaars. De opvallende tekening (lijkt wel iets op een lieveheersbeestje) en de geelachtige kleur maken dat dit een mannetje is.
|
Bij de spanners is de Gevlekte Zomervlinder (Comibaena bajularia) één van de mooisten. In ons land komen namelijk meerdere groenkleurige spanners voor. De Gevlekte zomervlinder is echter de enige met crèmekleurige vlekjes, zowel aan de onderrand van de voor- als aan de achtervleugel. Verwarring is dan ook niet mogelijk. Deze nachtvlindersoort is in ons land zeker niet algemeen. Door zijn opvallende kleur heeft d’ie wel wat weg van een klein formaat dagvlinder. De vliegtijd is van eind mei tot begin juli. Bij deze soort doet zich iets bijzonders voor. De rups van deze zomervlinder camoufleert zich namelijk door kleine stukjes blad op of aan zijn lichaam te plakken. Ze lijken dan net op een stukje afval. Mocht je deze moeilijk op te sporen rups willen vinden, dan moet je ze zoeken in eiken.
Een andere fraaie nachtvlindersoort is de Gestippelde Houtvlinder (Zeuzera pyrina). Deze soort behoort tot de zogeheten houtboorders, waarvan er maar drie in ons land voorkomen. Naast de gestippelde houtvlinder zijn dat rietluipaard en wilgenhoutrups. Vanwege z’n witzwarte uiterlijk is de gestippelde houtvlinder evenmin met een andere soort te verwarren. Als je goed kijkt, kun je zien dat de antennes van dit beestje geveerd zijn; een mannetje dus. De vleugels zijn langwerpig en worden in rust schuin tegen het lichaam gehouden. Het achterlijf kan soms zeer lang zijn. Ze vliegen van eind mei tot augustus en komen redelijk algemeen in het gehele land voor.
|
Een soort, waar wel wat verwarring door kan ontstaan is de Bonte Brandnetelmot (Anania hortulata). Het is een dagactieve microvlinder uit de familie van de grasmotten. Om het nog wat ingewikkelder te maken: De mot is met z’n lengte van 2.4 tot 2.8 cm één van de grotere microvlinders in ons land. Ze zijn - zoals de naam al doet vermoeden - vooral op brandnetels te vinden. In de onderhavige situatie had het afgebeelde exemplaar zich evenwel een plekje in huis uitgezocht tussen de gordijnen. Door de combinatie van de zwart-witte vleugels met een beetje geel, is verwarring mogelijk met de bonte bessenvlinder. Deze is evenwel beduidend groter.
Van de dag- en nachtvlinders nu over naar een merkwaardig vliegje, te weten de Roestbruine Kromlijf (Sicus ferrugineus). Dit beestje behoort tot de zogeheten blaaskopvliegen en valt vooral op door zijn kromgebogen achterlijf; in dit geval twee exemplaren op elkaar. Je vraagt dan in gerede af hoe het op deze wijze tot een paring moet komen. Alhoewel ze allesbehalve schaars zijn, zal je goed je best moeten doen om ze te vinden. Ze zijn namelijk erg klein. De soort parasiteert op hommels en is dan ook te vinden op plekken waar veel hommels voorkomen. Deze “dondersteen” overvalt de hommels in de vlucht en houdt het slachtoffer vast met het legapparaat. De lange dunne legboor wordt vervolgens in de buik gestoken, waarna hierin de eitjes worden afgezet.
Heel wat groter is het Vliegend Hert (Lucanus cervus), waarvan nog een behoorlijke levensvatbare populatie aanwezig is in de buurt van Vasse en Mander. Elders in ons land zijn ze zeldzaam aan het worden. Tijdens één van onze excursies kwamen we verschillende exemplaren tegen. Op één uitzondering na, waren het allemaal mannetjes. Helaas troffen we zowel op een verharde zandweg als op een bitumen fietspad ook meerdere doodgereden exemplaren aan. Daar zou toch iets tegen te doen moeten zijn, lijkt ons. Hopelijk is dat gebeurd nadat ze voor nakomelingschap hebben gezorgd. Het zijn imposante dieren (althans de mannetjes) met hun kolossale geweivormige kaken. Ze zijn evenwel bijzonder traag. Menige slak zou qua snelheid dan ook met de grootste keversoort van ons land kunnen wedijveren. |
Uit onze jeugdjaren hebben we de afgebeelde Zanglijster (Turdus philiomelos) vooral aan zijn zang leren herkennen. Als ezelsbruggetje in het repertoire hadden we al vroeg door dat er veel ie-klanken in voorkwamen, die geregeld herhaald werden. Zoiets als: pietje, pietje, marietje, marietje. Als kind zochten we geregeld het nest van de zanglijster en wisten we al gauw dat de binnenkant van het komvormige nest met modder bekleed en glad gemaakt was. Samensteller weet nog goed dat de eieren er lichtblauw uitzagen met zo hier en daar zwarte spikkels. Ook de bekende lijstersmidse staat nog steeds in het geheugen gegrift. Voor wie het niet weet: dat is een plek met “kapot geslagen” slakkenhuisjes; meestal met een steen erbij. De zanglijster is namelijk verzot op huisjesslakken en slaat net zo lang de slak op een harde ondergrond, totdat hij / zij bij de inhoud kan.
|
Over nesten gesproken. Het paartje Winterkoninkjes (Troglodytes troglodytes) bij ons in de tuin heeft er dit jaar ruim twee maanden over gedaan voordat er uiteindelijk vijf jongen uitvlogen. En dat is voor ons nog steeds een raadsel, want de broedtijd tot aan het uitvliegen duurt normaliter de helft korter; circa een maand. Al die tijd zagen we dat er vrijwel dagelijks af en aan naar het nest in de coniferenhaag werd gevlogen. Aanvankelijk gebeurde dat met nestmateriaal en na verloop van tijd met steeds meer voedsel en het bleef maar doorgaan en doorgaan. We konden het af- en aanvliegen vanuit de woonkamer, de keuken of de serre volgen. Uiteindelijk vlogen er op Vaderdag 5 jonkies uit, waarbij dit jonkie tijdens zijn eerste korte vlucht in de bloembak belandde. Weet u trouwens dat a. het mannetje meerdere nesten bouwt, waarvan het vrouwtje er ééntje uitkiest; en b. het mannetje niet zelden een tweede vrouwtje lokt naar één van de andere nesten? Een “schuinsmarcheerder” dus.
|
Tijdens een vakantie-uitje in Zeeland was het ook genieten geblazen toen een Heggenmus (Prunella modularis), één van z’n uitgevlogen en bedelende jongen in de tuin aan het voeren was. Het is en blijft lastig om het juiste moment te kiezen bij de voedseloverdracht. Dat lijkt echter in de onderhavige situatie goed te zijn gelukt. Heggenmussen broeden van eind april tot in augustus en brengen doorgaans twee broedsels groot. Ze houden er overigens wel een bijzonder liefdesleven op na. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes “doen” het niet zelden met meerdere partners. Ook komt het geregeld voor dat meerdere mannetjes helpen om de jongen uit één nest groot te brengen.
|
Nu we toch bezig zijn met het onderwerp “oudervogels en jongen” past deze foto van een Meerkoet (Fulica atra) met enkele pasgeboren jonkies op het nest er ook goed bij. De eitand is bij de kleintjes goed te zien. Na de geboorte blijven de jongen nog een paar dagen in het nest, waar ze door beide ouders verzorgd en beschermd worden. Eén van de kuikens is, zoals op de foto te zien, al heel vroeg aan het avonturieren geslagen. Al snel zwemmen alle jongen mee met de ouders en leren ze voedsel zoeken, hoewel ze nog lange tijd hapjes krijgen toegestopt door beide ouders. Meerkoeten brengen geregeld twee keer per jaar jongen groot. Soms helpen de “vroege “ jongen bij de opvoeding van hun broertjes en zusjes uit een later nest. Overigens sterft 80 % van de kuikens reeds in het eerste jaar. Van de jongen die het wel redden, overleeft slechts de helft het daaropvolgende jaar.
|
Dit jong van de Kievit (Vanellus vanellus) is - aan de opnamedatum van 21 juni te zien - pas heel laat geboren. Het diertje is minder dan een week oud en heeft aldus pas medio juni het eerste levenslicht kunnen aanschouwen. Merkwaardig genoeg werd deze pull, zoals dat in vogeltermen heet, alleen geflankeerd door z’n vader. Het hennetje was gedurende een lange waarnemingstijd in geen velden of wegen te bekennen. Dat is beslist vreemd te noemen. Zoals bekend mag worden verondersteld, is de kievitenpopulatie in ons land al enkele jaren geweldig in elkaar geklapt, omdat ze domweg te weinig jongen groot brengen. Het is te hopen dat deze jonge kievit het zal redden en uiteindelijk het volwassenstadium zal bereiken.
|
Net als pasgeboren meerkoetkuikens zijn de kuikens van het Waterhoen (Gallinula chloropus) evenmin moeders mooiste. Ook waterhoentjes brengen niet zelden twee legsels per jaar groot. In een enkele geval is dat zelfs wel eens drie keer. Ook bij deze soort helpen de jongen uit een eerder broedsel mee met de verzorging van de kuikens uit een later nest. Hele jonge waterhoentjes volgen hun moeder door te letten op de wippende staart met de witte onderstaartdekveren. Na pakweg twee weken kunnen ze al aardig voor zichzelf zorgen. Dat is bij dit kleine jong absoluut nog niet het geval. |
Alhoewel maar weinig vogelaars iets op hebben met Nijlganzen (Alopochen aegyptiaca) kun je aan deze twee drinkende jonkies toch moeilijk een hekel hebben. De kuikens worden direct na het uitkomen naar het water geleid en hebben wel iets weg van jonge bergeenden. De naam gans is in dit verband niet goed gekozen. Ze zijn namelijk veel meer verwant aan eenden. Ze waggelen dan ook veel minder dan echte ganzen. Zoals al uit hun wetenschappelijke naam blijkt, horen Nijlganzen van origine thuis in Afrika. Toch komen ze al vanaf de jaren zeventig in ons land voor en weten zich hier uitstekend te handhaven. Door hun agressieve gedrag en omdat ze door veel mensen als faunavervalser worden gezien, is deze soort niet bepaald populair. |
Juni is, mede vanwege de droogte, nu niet bepaald een maand waar je als natuurfotograaf intensief op zoek gaat naar paddenstoelen. Maar als je er één tegenkomt en dan ook nog een prachtige gekleurde plaatjeszwam, kun en wil je er niet omheen. Zeer waarschijnlijk hebben we hier te maken met het vrij algemeen voorkomende Gewone vuurzwammetje (Hygrocybe miniata), waarvan de hoed aanvankelijk bolvormig is en zich later uitspreidt. De steel heeft, zoals op de foto te zien, dezelfde roodoranje kleur als de hoed en is glad. Kenmerkend is verder de fijn geschubde hoed. |
Akkerdistels (Cirsium arvense) staan bij menigeen (vooral de agrarische sector) in het verdomboekje. Dat komt niet alleen door hun stekeligheid, maar vooral omdat ze lastig te bestrijden zijn en zich gemakkelijk verspreiden. Eigenlijk is de hekel aan deze soort erg jammer, want akkerdistels zijn voor heel veel insecten (vooral bijen en vlinders) een hele belangrijke voedselbron. De bloemen zijn, zoals dat zo mooi heet, welriekend en op de aromatische geur komen dan ook veel soorten af. Genoemd worden onder meer: behangerbij, pluimvoetbij, kortsprietwespbij, tronkenbij, maskerbij, groefbij, zandbij, honingbij, gewone koekoekshommel, aardhommel, dagpauwoog, oranje zandoogje, landkaartje, distelvlinder en kleine vos. Ook vogels (vooral putters) eten graag de rijpe vruchtjes van de akkerdistel. De bloemen zijn, van dichtbij, heel fraai en hebben een lichtpaarse kleur. Zo nu en dan kom je ook de witte bloeivorm tegen.
|
In tegenstelling tot de akkerdistel is het Breed Wollegras (Eriophorum latifolium) in ons land vrij zeldzaam en staat niet voor niets op de Rode lijst. In onze omgeving hebben we gelukkig nog enkele plekken waar deze breedbladige soort jaarlijks tot wasdom komt. Ze staan op natte, voedselarme, zwak zure en ijzerrijke grond, maar ook in zogeheten blauwe graslanden. Ze zijn ook te vinden op venige en leemhoudende grond. De aren zijn tweeslachtig en hebben een wollige pluis. Ze zijn kleiner dan die van veenpluis, waar ze veel op lijken. Beide soorten behoren tot de zogeheten cypergrassenfamilie.
|
Mooi laat licht, een bewolkte achtergrond en een blik op een deel van de Cirkels van Jannink leverde in deze maand bijgaand plaatje op. Dat was het geval tijdens een avondbezoek aan de bekende cirkelvormige terreinen in de buurt van Mander. Het was ons hier niet zo zeer te doen om de cirkels als wel om vliegend hert, nachtzwaluw, houtsnip en enkele vleermuissoorten. Deze werden tijdens de excursie alle gezien. De Cirkels van Jannink is een begrip in Twente. Ze zijn gelegen op de Noordelijke Manderheide. In de jaren dertig van de vorige eeuw werden hier twee cirkelvormige delen van de heide ontgonnen om als landbouwakker dienst te doen. Gerhard Jannink, textielfabrikant en grootgrondbezitter uit Enschede had namelijk in Noord-Amerika gezien dat ronde akkers bij het oogsten voordelen hadden boven rechthoekige. Het grootste landschapskunstproject van Nederland bestaat nog altijd, maar het zijn nu wel cirkels met als ondergrond heide. De naam Jannink zal hieraan wel altijd verbonden blijven. Hiermee sluiten we de natuurkalender van juni af.
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Selva Wilbers - Wijering
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Selva Wilbers - Wijering