natuurkalender juli 2021
De maand juli werd gekenmerkt door wisselvalligheid met veel zware buien. Dat laatste zorgde met name in Limburg voor grootschalige overstromingen wat heel wat mensen medio juli niet alleen veel bange dagen, maar ook enorm veel schade opleverde. In Duitsland en België vielen door het extreme weer zelfs vele doden; kortom een watersnoodramp met grote gevolgen. In onze omgeving trad de Dinkel weliswaar buiten zijn oevers, maar door de hogere ligging in ons land bleven we van onheil verspeend.
Natuurlijk werd er in deze onstuimige maand toch weer menige natuurfoto geschoten. Wel bleven we ver weg van de getroffen gebieden. Met name de insectenwereld kreeg deze keer volop aandacht. Er werden maar liefst 10 dag- en nachtvlinders gefotografeerd, waaronder: oranje luzernevlinder, veengeeltje, scheefbloemwitje, keizersmantel, grote parelmoervlinder, dambordje, kommavlinder, boomblauwtje, Sint- Jansvlinder en gamma-uil.
Andere insecten, die werden geportretteerd, waren: grote fophommel, bastaardzandloopkever, witte reus, beekgoudoogdaas, grote groene sabelsprinkhaan, kleine roodoogjuffer en wormkruidbij.
De florawereld wordt deze maand vertegenwoordigd door: welriekende salomonszegel, parnassia en blauwe zeedistel. Met betrekking tot het vogelrijk laten we u kennis maken met de kleine bonte specht en een jonkie van de Nijlgans. De 3 slotfoto’s tenslotte zijn voorbehouden aan: kroontjesknotszwam, fopdraadwatje en een bijzonder verhaal over een witte dwergvleermuis.
Nu eerst echter de bonte wereld van de vlinders.
Natuurlijk werd er in deze onstuimige maand toch weer menige natuurfoto geschoten. Wel bleven we ver weg van de getroffen gebieden. Met name de insectenwereld kreeg deze keer volop aandacht. Er werden maar liefst 10 dag- en nachtvlinders gefotografeerd, waaronder: oranje luzernevlinder, veengeeltje, scheefbloemwitje, keizersmantel, grote parelmoervlinder, dambordje, kommavlinder, boomblauwtje, Sint- Jansvlinder en gamma-uil.
Andere insecten, die werden geportretteerd, waren: grote fophommel, bastaardzandloopkever, witte reus, beekgoudoogdaas, grote groene sabelsprinkhaan, kleine roodoogjuffer en wormkruidbij.
De florawereld wordt deze maand vertegenwoordigd door: welriekende salomonszegel, parnassia en blauwe zeedistel. Met betrekking tot het vogelrijk laten we u kennis maken met de kleine bonte specht en een jonkie van de Nijlgans. De 3 slotfoto’s tenslotte zijn voorbehouden aan: kroontjesknotszwam, fopdraadwatje en een bijzonder verhaal over een witte dwergvleermuis.
Nu eerst echter de bonte wereld van de vlinders.
In een bloemrijke omgeving in Saasveld kon de afgelopen maand eindelijk weer eens een Oranje Luzernevlinder (Colias crocea) op de gevoelige plaat worden vastgelegd. Het is een warmteminnende trekvlindersoort uit Midden- en Zuid Europa. Op de bewuste locatie vlogen er eind juli zeker vijf, waartoe tenminste twee vrouwtjes. Eén daarvan week qua kleurstelling sterk af van de andere(n). De grondkleur van dit beestje was namelijk crèmewit in plaats van oranjegeel. Op een filmonderdeeltje was te zien dat het ging om de ondersoort Helice. Slechts 5 tot 10 % van alle vrouwtjes behoort tot deze uitzonderlijke vorm. Best bijzonder dus. De vlinders werden langdurig geobserveerd. Zodoende werd waargenomen dat er op diverse plekken eieren werden afgezet op onder meer klaver en vogelwikke. Eén van de eitjes is te zien op het inzetje in de foto. Luzernevlinders behoren overigens tot de familie van de witjes en zijn vooral te vinden op klaver- of luzernevelden.
|
Tijdens een vakantie in Karinthië (deelstaat van Oostenrijk) werd eveneens gelet op oranje luzernevlinders. Daar vlogen er heel wat meer rond dan bij ons. Hoe mooi is het om hiertussen ineens een andere luzernevlindersoort te ontdekken, namelijk het zogeheten Veengeeltje (Colias palaeno), ook wel veenluzernevlinder genoemd. Deze vlinder komt voor op hoogtes van 100 tot 2500 meter. Het mannetje is citroengeel van kleur. De vrouwtjes daarentegen zijn beduidend lichter, namelijk van lichtgeel tot bijna wit. In ons land staat het veengeeltje te boek als dwaalgast. In 1925 werden 8 exemplaren gezien en in 1945 zegge en schrijve één; telkens in Zuid Limburg. Als je de foto’s van de beide luzernevlinders met elkaar vergelijkt, zal je duidelijke verschillen zien.
Van een hele andere orde is de Grote Parelmoervlinder (Speyera aglaja), die in ons land te boek staat als ernstig bedreigd. De soort is alleen nog maar te vinden op de Hoge Veluwe en op de Waddeneilanden. De foto is dan ook niet hier, maar in Oostenrijk gemaakt, waar de vlinderdiversiteit gelukkig nog een stuk groter is dan bij ons. Daar zaten ze vooral op distels; niet zelden met velen bij elkaar. Vooral akkerdistel en kale jonker zijn bij deze soort in trek, evenals braam. Vooral hierop wordt naar nectar gezocht. Het vrouwtje legt haar eitjes bij voorkeur op viooltjes; de waardplant van deze soort. Het is lastig om een zijaanzichtfoto van de grote parelmoervlinder te maken, omdat ze zich vrijwel altijd met open vleugels laten bewonderen.
Je zou qua kleurstelling verwachten dat het Dambordje (Melanargia galathea) tot de witjes zou worden gerekend, maar ook deze dagvlinder hoort thuis in de familie van de aurelia’s. De soort is in ons land zeldzaam en wordt slechts zo af en toe in Limburg gespot. Zoals op de foto te zien, zijn de vleugels zwartwit “geblokt”. Met wat fantasie zou je er inderdaad een dambord van kunnen maken. De vlinder heeft in ieder geval zijn naam hieraan te danken. Bijzonder om te vermelden is dat deze foto tijdens een vakantie in Karinthië is gemaakt door de 8-jarige Desirée, die terecht maar wat trots is op het resultaat met haar mobieltje. Toen ze heel lief vroeg of haar foto ook een plaatsje in de natuurkalender mocht krijgen, konden we daar natuurlijk geen nee tegen zeggen. Wie de jeugd heeft, heeft immers de toekomst.
Net als het groot dikkopje komt ook het Boomblauwtje (Celastrina argiolus) algemeen voor in ons land. Zoals de naam al aangeeft, behoort deze soort tot de omvangrijke familie van de blauwtjes. Ze worden vaak gezien, omdat ze veel voorkomen in tuinen. In tegenstelling tot veel andere vlindersoorten gaat het goed met deze soort. Ze planten zich dan ook voort op allerlei bomen en struiken. Het boomblauwtje is van opzij gemakkelijk te herkennen aan de zilvergrijze ondervleugels met zwarte spikkels. Op de foto staat een vrouwtje afgebeeld, wat op dat moment bezig was met ei-afzet op struikheide.
|
Het wilde heel lang niet lukken, maar eindelijk doken ze dan toch op in de eigen tuin. We hebben het in dit geval over een tweetal Scheefbloemwitjes (Pieris mannii). Vrijwel dagelijks zijn ze nog steeds te zien op marjolein, blaassilene en scheefbloem. De soort komt pas sinds 2015 in ons land voor, maar is met een enorme opmars bezig. Inmiddels zijn ze in alle provincies opgedoken. In acht jaar tijd is het scheefbloemwitje 800 kilometer vanuit Zuidoost Europa noordwestwaarts opgeschoven. Daar zal de opwarming van de aarde ongetwijfeld mede aan ten grondslag liggen. Scheefbloemwitjes zijn hier te zien vanaf juli tot in september. Het is een lastige soort om te determineren, omdat ze heel veel lijken op kleine koolwitjes.
Een soort, die veel op de vorige soort lijkt (althans het vrouwtje), is de Keizersmantel (Argynnis paphia). Deze heeft in tegenstelling tot de grote parelmoervlinder geen parelmoervlekken op de onderkant van de achtervleugels. Beide soorten behoren tot de zogeheten aurelia’s, waartoe veel dagvlinders behoren. De keizersmantel leeft in open bossen en is gelukkig weer terug van weggeweest. In 1980 verdween de soort uit Nederland en keerde als standvlinder in 2015 weer terug. Alhoewel de aantallen nog niet al te groot zijn, is de hervestiging stabiel. In het Gelderse lukte het de afgelopen maand om een mannetje te “verschalken” op grote klit.
Ook de Kommavlinder (Hesperia comma) zul je in ons land niet vaak tegen het lijf lopen. Deze vlindersoort behoort tot de zogeheten dikkopjes en staat op de Rode lijst te boek als een tamelijk zeldzame standvlinder. Door vergrassing is de soort in ons land sterk afgenomen. Ze zijn vooral te vinden in schrale graslanden en waar hebben we die nog? Ook deze opname is niet in Nederland, maar in de bergdalen van Karinthië gemaakt. Daar kon dit vlindertje, zonnend op rotsachtige ondergrond, met half open vleugels worden geportretteerd. De naamgeving duidt op de kommavormige vlek op de voorvleugel van het mannetje. De kommavlinder lijkt sterk op het groot dikkopje (Ochlodes venata). De laatste is in ons land evenwel allesbehalve zeldzaam.
|
Na acht dagvlinders, die altijd te herkennen zijn aan hun antennes met knopjes, is het nu tijd voor een tweetal nachtvlinders; beter gezegd dagactieve nachtvlinders. Eerst maar eens deze Sint Jansvlinder (Zygaena filipendulae), die we ook kennen als Bloeddrupje. Op elke voorvleugel bezit de soort namelijk 6 bloedrode vlekken. In de vlucht is goed te zien dat ook de achtervleugels rood zijn. Heel af en toe zit er tussen deze vlinders een afwijkende vorm. In dat geval zijn de vlekken op de voorvleugels geel, evenals de achtervleugels. Vlinderfotografie is niet altijd even gemakkelijk, want menige soort vliegt onmiddellijk op als je te dichtbij komt. Daar heb je bij de Sint Jansvlinder geen last van. Die blijft rustig poseren en trekt zich doorgaans van niets of niemand iets aan.
|
De Gamma-uil (Autographa gamma) is een trekvlinder uit het Middellandse Zeegebied, die zowel overdag als ’s nachts actief is. Ze kunnen afstanden overbruggen tot wel 2500 km en dat voor een vlinder! De voorvleugels hebben een variabele tekening van verschillende marmeren bruinachtige tinten tot grijs aan toe. Ze zijn zeer onrustig en lastig te fotograferen. In de onderhavige situatie is dan ook gebruik gemaakt van een 400 mm lens. Niet zelden tref je ze ook in rusthouding aan, waarbij de vleugels dakvormig worden gevouwen. Hierbij valt onmiddellijk het witte “gamma-teken” op de vleugels op. Naast de naam “gamma” is ook de toevoeging “uil” fantastisch gekozen. Kijk maar eens goed naar bijgaande foto. Zeg nou zelf: “Het beestje lijkt toch sprekend op een mini-uiltje?!”
|
De camera’s waren deze maand vooral gericht op de insectenwereld. Het vogelgilde krijgt dit keer dan ook beduidend minder aandacht. Nochtans was een Kleine Bonte Specht (Dryobates minor) deze maand zo bereidwillig om zich ook te laten vereeuwigen. Dat is doorgaans geen gemakkelijke klus, omdat ze het grootste deel van de dag doorbrengen in de bovenste boomlagen, vaak hangend onder aan takken. Het afgebeelde beestje is overduidelijk een mannetje, hetgeen direct te zien is aan het rode “petje”. Bij vrouwtjes ontbreekt deze. Het vrouwtje is niet bepaald trouw aan haar partner. Niet zelden paart ze met twee mannetjes en worden er twee legsels geproduceerd.
Van origine is de Nijlgans (Alopochen aegyptiacus) een Afrikaanse soort. Uit gevangenschap ontsnapte exemplaren dan wel vrij gelaten vogels hebben kans gezien om in relatief korte tijd geheel West Europa te veroveren. Eind zestiger jaren werden de eerste exemplaren in ons land gesignaleerd. Pakweg 30 jaar later heeft de broeddrift van deze vogels geleid tot een enorme toename in ons land. Meerdere broedsels per jaar zijn dan ook eerder regel dan uitzondering. Ook het afgebeelde jonkie komt waarschijnlijk voort uit een tweede broedsel. Nijlganzen zijn felle rakkers. Veel vogelsoorten gaan deze druktemakers dan ook het liefst uit de weg. In de vlucht vallen bij deze vogels de grote wit met zwart omrande vleugels op.
|
We gaan verder met een drietal niet alledaagse planten, alle gefotografeerd in de Kennemerduinen. Er zijn maar weinig duinplanten die zo kenmerkend zijn voor de kustvegetatie dan de Blauwe Zeedistel (Eryngium maritimum). Alhoewel de bladvorm op die van een distel lijkt, is de naamgeving van deze fraaie soort niet correct. Het is namelijk een schermbloemige, die vele jaren op de Rode Lijst van beschermde planten prijkte, maar daar sinds enkele jaren van af is. Ze komen nu vrij algemeen voor in de kuststreek. Bijen- en vlinders zijn verzot op de nectar van de blauwe bloemen, die een lust voor het oog zijn. Vaak groeien ze tussen het helmgras. Ze kunnen goed tegen extreme droogte en warmte.
|
Waar de één het hoofd kan bieden aan extreme warmte, kan de Welriekende Salomonszegel (Polygonatum odoratum) goed tegen extreme kou. Ook deze soort is in de duinen te vinden, meestal op schaduwrijke plekken. Het zal u niet vreemd in de oren klinken dat ze ook worden aangeduid als duinsalomonszegels. Het is een plant die tot de aspergefamilie behoort en tot bloei (rij met witte buisvormige bloempjes) komt in de maanden mei en juni. Als deze uitgebloeid zijn, groeien deze gaandeweg uit tot blauwzwarte giftige bessen. Zoals op de foto te zien waren deze ten tijde van de opname nog groen. De bloemen van de welriekende salomonszegel verspreiden een zachte geur, die lijkt op die van Lelietjes-van-Dalen.
|
We zijn al geruime tijd bezig om de insectenrubriek op onze website te optimaliseren. Elke maand komen er weer nieuwe en vooral leuke soorten bij. Deze maand kon in Oostenrijk o.a. deze Grote Fophommel (Arctophila bombiformis) worden vastgelegd. In Nederland zou dat een topper zijn geweest, omdat de laatste werd gezien in 1989. Voor zover bekend kennen we in ons land al met al slechts 11 waarnemingen van deze soort, alle gedaan in Zuid Limburg. Zoals de naam al doet vermoeden is de grote fophommel geen hommel, maar een harige zweefvlieg die niet alleen sprekend op een hommel lijkt, maar zich ook net zo gedraagt. Bij onze zuiderburen komen ze nog voor op enkele plekjes in de Ardennen.
|
In juli staat Parnassia (Parnassia palustris) in bloei wat overigens nog tot september kan voortduren. Als gevolg van bemesting en ontwatering is dit fraaie plantje in ons land tamelijk zeldzaam geworden. Ze zijn gelukkig nog te vinden in het Lauwersmeergebied, op de Wadden en langs de kust. De fraaie bloem is helderwit van kleur met grijze aders en ruikt zwak naar honing. Parnassia groeit vaak in de buurt van orchideeën. Ze wordt vaak bewonderd om haar schoonheid en is meer dan eens bezongen in gedichten. Vroeger werd de plant medicinaal gebruikt bij leverklachten, terwijl een aftreksel van de bladeren de spijsvertering bevorderde.
|
U kent ze wel; dazen die een uitje in de natuur danig kunnen verpesten. Ze blijven je niet zelden langdurig achtervolgen om op een geschikt moment te bijten. Het zijn namelijk geen steek- , maar bijtvliegen. Toch is het hoofdzakelijk vee wat de meeste hinder van deze vliegensoort ondervindt. Het zijn bovendien alleen de vrouwtjes die bijten en bloed zuigen. Toch was de (dit keer op één na jongste) fotograaf in zijn nopjes met de daas op de foto, waarop een afbeelding prijkt van het mannetje van de Beekgoudoogdaas (Chrysops caecutiens). Het is een tamelijk zeldzame soort in ons land, die je alleen kunt tegenkomen in (Zuid) Limburg, de Achterhoek en in Twente. Dazen zijn meestal direct te herkennen aan hun prachtige gekleurde, gestreepte of gevlekte ogen.
|
We kennen waarschijnlijk allemaal de reclametekst: “Witte reus wast een berg en kost een beetje”. In het onderhavige geval gaat het evenwel niet om een wasmiddel, maar om een zweefvlieg die indertijd het predicaat Witte Reus (Volucella pellucens) heeft gekregen. Het is één van de vijf soorten “reuzen”, die in ons land voorkomen. Naast de witte reus zijn dat de stadsreus, de gele reus , de hommelreus en de wespreus. De laatste ontbreekt nog in onze “fototheek”, maar is dan ook behoorlijk zeldzaam in ons land. Je moet ‘m vooral zoeken in Zuid Limburg. De afgebeelde witte reus, ook wel ivoorzweefvlieg genoemd, kon een stuk dichter bij huis worden gefotografeerd, namelijk in de Lutte en is niet zeldzaam.
|
Als je in juli of augustus leuke wilde bijtjes aantreft op boerenwormkruid, dan kun je er niet voetstoots van uitgaan dat het zich handelt om Wormkruidbijen (Colletes daviesanus). Ze zijn in het veld namelijk nauwelijks te onderscheiden van de Zuidelijke- en de Duinzijdebij. Na inzending werd bij Waarneming.Nl om die reden al snel de soortnaam gewijzigd in Wormkruidbij Complex en kreeg dit exemplaar de gecombineerde wetenschappelijke benaming (Colletes daviesanus/fodiens/similis). De opname is evenwel gemaakt in onze eigen omgeving (oosten van het land) en daarom houden we het - eigenwijs als we zijn - toch op de eerste benaming; een Wormkruidbij dus.
|
De Bastaardzandloopkever of Bronzen Zandloopkever (Cicindela hybrida) is één van de vijf zandloopkevers die in Nederland voorkomt. Deze soort is te herkennen aan de bruingroene dekschilden met lichte grillige vlektekening. De kever verkent al lopend en vliegend de bodem en grijpt alles wat hij pakken kan. Vooral mieren en andere insecten zijn vaak de klos. Om de rijmregels af te maken: Ze zijn uitgerust met grote kaken en roven er flink op los. Bij het achtervolgen van een prooi kunnen snelheden van wel 8 tot 9 km per uur worden gehaald. In dit geval hadden ze het evenwel veel te druk met de voortplanting. Onder invloed van de zon zijn bij deze soort nog veel meer kleuren zichtbaar. Tevens is te zien hoe behaard ze zijn aan de onderkant. Vaak kom je ze tegen op zandpaden.
Enkele dagen voordat de rogge gemaaid werd, kon in de eigen omgeving op een ongebruikelijke plek een leuke foto worden gemaakt van deze Grote Groene Sabelsprinkhaan (Tettigonia viridissima). Of dit beestje nadien een kopje kleiner is gemaakt, zal wel altijd ongewis blijven. Hier is het beestje in ieder geval nog geheel in tact. Het formaat van deze sabelsprinkhaan kan dan wel fors zijn, maar in het voorbijgaan valt deze sprinkhaansoort meestal nauwelijks op. De soort is naast zijn grootte, vooral herkenbaar aan de lange vleugels, de groene kleur en het luidruchtige gesjirp wat op grote afstand hoorbaar is. Afgebeeld ziet u een vrouwtje, wat te zien is aan de lange rechte legboor.
|
Ook de Kleine Roodoogjuffer (Erythromma viridulum) was ten tijde van deze opname bezig met de zorg voor nakomelingen. Net als z’n grotere broer - de grote roodoogjuffer - (Erythromma najas) komt de kleine voor bij zowel stilstaand als stromend water. De grote vliegt meestal al in mei en juni en wordt in juli en augustus afgelost door z’n kleinere broertje. Beide juffersoorten hebben opvallende rode ogen, een blauw borststuk en blauwe segmenten aan het einde van hun achterlijf. Bij de grote roodoogjuffer zijn de twee laatste segmenten volledig blauw en bij de kleine roodoogjuffer is het voorlaatste segment slechts voor de helft blauw gekleurd. Eenvoudig te zien dus.
|
Slijmzwammen (myxomyceten) zijn interessant om te fotograferen, alhoewel je er wel de nodige moeite voor moet doen. Van deze groep komen er ongeveer 300 in Nederland voor. Elk jaar worden er wel een paar nieuwe soorten in ons land ontdekt. De meeste soorten zijn uiterst klein, maar als je je erin verdiept, gaat er een nieuwe wereld voor je open. Afgebeeld is vrijwel zeker het zogeheten Fopdraadwatje (Trichia varia). Microscopische controle zou evenwel nodig zijn geweest voor een zekere determinatie. Zoals zoveel slijmzwammen staan ze meestal in groepen bij elkaar en lijken kleine witte bolletjes van nog geen mm groot. Ze komen vrij algemeen in ons land voor en kunnen het gehele jaar door op dood hout van loof- en naaldbomen worden aangetroffen. Afhankelijk van het groeistadium kunnen ze wit, okergeel, geelbruin of olijfkleurig zijn.
|
De voorlaatste opname betreft de Kroontjesknotszwam (Artomyces pyxidatus), die pas in 2004 voor het eerst in Nederland werd ontdekt. Sindsdien is het hard gegaan met deze op een koraalzwam gelijkende soort, die inmiddels is “opgeklommen in de rangorde” en nu te boek staat als vrij algemeen. Ze groeien vaak op liggende, ontschorste stammen van vooral (ratel)populieren. Erg groot zijn ze niet (meestal niet veel groter dan 5 tot 10 cm). De groeivorm is die van een kandelaar met rechtopstaande dicht bij elkaar staande takken. De naam dankt deze schimmel aan de “kroontjes” bovenaan de toppen. Verwarring kan voorkomen met de rechte koraalzwam (Ramaria stricta).
We sluiten deze natuurkalender af met een bijzonder verhaal over een witte vleermuis. Vermoedelijk reeds in 2016 vloog er een witte vleermuis rond in Deurningen. Een jaar later vloog waarschijnlijk hetzelfde beestje gedesoriënteerd een babykamer binnen. Het beestje werd destijds met een schepnet gevangen en daarna door schrijver dezes gecontroleerd. Het diertje bleek gezond en werd in overleg met de betrokkenen vrij gelaten op een rustig plekje in de buurt. Het bleek te gaan om een Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus). Alhoewel het beestje nagenoeg alle kenmerken had van albinisme, wezen de zwarte kraaloogjes evenwel op leucisme. Wat schetst ieders verbazing: “Hing op 20 juli j.l. vrijwel zeker hetzelfde diertje vers dood aan de gevel van de woning waar deze indertijd levend werd gevangen”. Heel bijzonder toch en dat na 4 tot 5 jaar! Eind goed, al goed zullen we maar zeggen. Het beestje gaat namelijk aan een tweede leven beginnen, want deze is dezelfde dag nog geschonken aan museum Natura Docet in Denekamp. Ter verduidelijking zijn de foto’s van 2017 en 2021 naast elkaar geplaatst. Hiermee zijn we aangekomen aan wederom een intrigerende natuurkalendermaand.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, , Gerard Benerink, Jaimey Wilbers en Desirée Wilbers.
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, , Gerard Benerink, Jaimey Wilbers en Desirée Wilbers.
Zoals eerder verwoord zijn er deze maand nog aanzienlijk meer mooie natuurfoto’s (zonder toelichting) gemaakt, die eveneens het bekijken meer dan waard zijn. Klik op “Hier” of kijk hiervoor eenvoudigweg bij de rubriek: “Recente Foto’s”.