natuurkalender juli 2020
Standvastig en warm zomerweer, zoals we de afgelopen zomers vaak zagen, was er in juli 2020 niet bij. Het was een beetje van alles wat. Zon, stapelwolken, buien, koel weer en redelijke temperaturen wisselden elkaar voortdurend af. Nochtans was het geregeld goed toeven buiten. Nu het er op lijkt dat het Coronavirus de kop weer gaat opsteken, is het bovendien maar wat prettig om met de camera er op uit te trekken in de vrije natuur. Dat levert geen risico’s op bij de verspreiding van het virus en heeft deze maand weer heel wat mooie natuuropnames opgeleverd.
Omdat de vogelwereld in tamelijk rustig vaarwater is verzeild geraakt, komen dit keer slechts een 4-tal vogelsoorten aan bod. Het betreft achtereenvolgens: boeren- en oeverzwaluw, ijsvogel en grauwe klauwier (2 x).
Uit de libellen- en vlinderwereld hebben we dit keer voor u: bleek blauwtje, zwart- en karmozijnrood weeskind, glasvleugelpijlstaart, pauwoogpijlstaart (rups), paardenbijter, beekoeverlibel, tengere pantserjuffer en lantaarntje. De overige insectenfoto’s, die we u willen laten zien, zijn die van: schietmot, blauwvleugelsprinkhaan, schildpadtor (larve), bijenwolf, distelbehangersbij, stekelsluipvlieg, witte reus of ivoorzweefvlieg en stadsreus ook wel hoornaarzweefvlieg genoemd.
Uit de florawereld komen aan bod: Ruw of ruig klokje en brede wespenorchis. We “sluiten niet af met een hekje”, maar met een klein paddenstoeltje, te weten het wieltje. Maar nu eerst aandacht voor onze gevleugelde vrienden.
Omdat de vogelwereld in tamelijk rustig vaarwater is verzeild geraakt, komen dit keer slechts een 4-tal vogelsoorten aan bod. Het betreft achtereenvolgens: boeren- en oeverzwaluw, ijsvogel en grauwe klauwier (2 x).
Uit de libellen- en vlinderwereld hebben we dit keer voor u: bleek blauwtje, zwart- en karmozijnrood weeskind, glasvleugelpijlstaart, pauwoogpijlstaart (rups), paardenbijter, beekoeverlibel, tengere pantserjuffer en lantaarntje. De overige insectenfoto’s, die we u willen laten zien, zijn die van: schietmot, blauwvleugelsprinkhaan, schildpadtor (larve), bijenwolf, distelbehangersbij, stekelsluipvlieg, witte reus of ivoorzweefvlieg en stadsreus ook wel hoornaarzweefvlieg genoemd.
Uit de florawereld komen aan bod: Ruw of ruig klokje en brede wespenorchis. We “sluiten niet af met een hekje”, maar met een klein paddenstoeltje, te weten het wieltje. Maar nu eerst aandacht voor onze gevleugelde vrienden.
Na het artikel op onze site over een witte (boeren)zwaluw in Gammelke, nu eerst maar eens een normale Boerenzwaluw (Hirundo rustica). Mooi is dat dit beestje in de vlucht kon worden geportretteerd. Met een contrastrijke achtergrond (grasland) is dat een hele opgave, maar zoals uzelf kunt zien is het prima gelukt. Binnen onze Vereniging wordt al vele jaren onderzoek gedaan naar het wel en wee van deze zwaluwsoort, die zijn naam alle eer aan doet. Ze zijn namelijk vrijwel altijd in de buurt van boerderijen te vinden. Van eind maart tot begin oktober kun je ze in ons land tegenkomen. Boerenzwaluwen overwinteren in midden en zuidelijk Afrika en krijgen tijdens hun trektochten op de heen- en de terugreis te maken met veel problemen.
|
Het lijkt er op dat het een heel goed jaar is (geweest) voor de Grauwe Klauwier (Lanius collurio) Van alle kanten worden er broedgevallen gemeld en foto’s ingestuurd. Dit mannetje werd na langdurige observatie geportretteerd in het Bargerveen; het grootste bolwerk van deze soort. Zoals reeds in de maandsessie van juni is verwoord, is deze klauwiersoort overduidelijk met een comeback bezig. Waarschijnlijk heeft dit te maken met het droge, warme zomerweer van de afgelopen jaren en wellicht ook met het voedselaanbod. De soort zou zomaar eens kunnen profiteren van allerlei inspanningen, die velen zich momenteel getroosten om de biodiversiteit te vergroten. Nu maar hopen dat deze trend zich voortzet.
Ook de Oeverzwaluw (Riparia riparia) heeft het dit jaar waarschijnlijk goed gedaan. Enkele kolonies in Drenthe waren bijzonder goed bezet. Zelfs bij ons werd voor het eerst door enkele paartjes gebroed in de geplaatste oeverzwaluwwand bij het Zoekerveld. Op de foto ziet u bij de nestingang van een natuurlijke oeverzwaluwlocatie een aantal jongen, klaar om uit te vliegen en de wereld te verkennen. Van oeverzwaluwen is bekend dat hun aantallen jaarlijks behoorlijk kunnen fluctueren. Verplaatsingen van kolonies zijn verder bij deze soort aan de orde van de dag. De meeste kolonies worden in augustus weer verlaten. Tot ver in september kunnen tijdens de trek evenwel nog oeverzwaluwen in ons land worden waargenomen.
|
Ook in onze omgeving werden op een aantal (nieuwe) locaties Grauwe Klauwieren gesignaleerd (Lanius collurio), zoals in Volthe en in Saasveld. In beide gevallen kunnen we spreken van zekere broedgevallen. Bijgaand één van de twee juveniele vogels, die in Saasveld werd waargenomen en daar waarschijnlijk is geboren. Bij de rubriek “Recente foto’s” is zelfs het mannetje te zien met 2 jongen. Juveniele vogels en vrouwtjes zijn te herkennen aan de warmbruine bovendelen en vuilwitte onderdelen. De jonge vogels hebben bovendien donkere schubjes op zowel de kruin, als op de bovendelen en onderdelen van het verenkleed.
|
Van een blauwe vogel nu over naar een blauwe vlinder. In dit geval het Bleek Blauwtje (Polyommatus coridon); een soort die evenwel niet voorkomt in ons land. Ze zijn namelijk voor de voortplanting afhankelijk van een bepaalde waardplant (paardenhoefklaver), die in ons land niet gedijt. Slechts heel sporadisch is er in het verleden wel eens een zwerver naar ons land afgedwaald. De opname is dan ook niet in Nederland gemaakt, maar in de Eifel. In grote delen van Europa komt het bleek blauwtje wel voor. Meer naar het oosten en het zuiden toe kunnen er ondersoorten worden waargenomen met enkele kleine verschillen. De naamgeving verwijst naar de lichtblauwe kleur van het mannetje.
|
Een stuk kleurrijker is de IJsvogel (Alcedo atthis), die het net als de oeverzwaluw moet hebben van een waterrijke omgeving. Aan de geheel zwarte snavel is te zien dat we hier te maken hebben met een mannetje. De vrouwtjes hebben namelijk een oranjerode ondersnavel. Ze zijn weliswaar niet erg algemeen, maar ze worden wel geregeld gezien. Dat komt logischerwijs door de onmiskenbare felblauwe kleur, die vooral tijdens de vlucht opvalt. Er is eenvoudigweg geen enkele andere in het wild levende vogel in Nederland, die er een dergelijke fraaie kleur op na houdt. De zachte winters van de laatste jaren hebben ervoor gezorgd dat het de soort weer een beetje voor de wind gaat. Het is voor deze visetende soort te hopen dat strenge winters voorlopig uitblijven.
|
Veel fraaier van kleur is het hier afgebeelde Karmozijnrood Weeskind (Catocala sponsa). Deze soort komt eveneens steeds vaker in ons land voor en is net als de voorgaande soort met een gestage opmars bezig. De soort heeft, zoals te zien op de foto, fraaie karmozijnkleurige achtervleugels. De naam weeskind roept geregeld vragen op. Daartoe het volgende: De naamgeving stamt uit de achttiende eeuw. De bloedrode en diepzwarte zigzagbanen op de achtervleugel van het rood weeskind deden in die tijd denken aan de kleren van de burgerweeshuiskinderen in Amsterdam. De kinderen moesten die kleuren in hun kleren dragen, omdat deze verwezen naar het wapen van Amsterdam. Van alle “weeskinderen” in ons land is het rood weeskind de meest algemene.
|
Tot de categorie nachtvlinders behoort het Zwart Weeskind (Mormo maura). Het is één van de grootste uilen die in Nederland voorkomt. Ze behoren tot de familie van de spinneruilen. Het schijnt dat deze soort de laatste jaren een steeds groter deel van het land aan het veroveren is. De opmars is pas na de eeuwwisseling begonnen. Nochtans staat het zwart weeskind nog steeds als vrij zeldzaam te boek. In ons land komen tenminste 8 soorten “weeskinderen” voor. De meesten hebben fraai gekleurde achtervleugels. Bij de afgebeelde soort is dat evenwel niet het geval. De soort staat dan ook niet bekend als één van de fraaiste weeskindsoorten.
Tijdens de Nationale tuinvlindertelling zag kleinzoon Jaimey kans om deze Glasvleugelpijlstaart (Hemaris fuciformis) bij zijn opa in de tuin op de gevoelige plaat vast te leggen. Staande op een tuinbankje kon het nectarzoekende beestje door hem op een vlinderplant worden “verschalkt”. Mooi is te zien dat beide vleugels van deze dagactieve nachtvlinder doorzichtig zijn en van een rode (spiegel)rand voorzien. In tegenstelling tot de kolibrievlinder vliegt deze soort veel dichter op de bloem en is lang niet zo beweeglijk. In Nederland komen maar liefst 18 soorten pijlstaarten voor; de meeste zijn standvlinders met daarnaast enkele trekvlinders. Van de trekvlinders, die zich hier voortplanten, zijn de meeste niet in staat om hier te overwinteren.
|
Eveneens in Weerselo kwam deze maand nog een andere pijlstaart in beeld; in dit geval de fraaie rups van de Pauwoogpijlstaart (Smerinthus ocellatus). De grote rups (circa 8 cm!) is grotendeels groen met opvallende witte flankstreken. Als je goed kijkt is ook nog een beetje blauw bij het beestje te ontdekken. De rups leeft op wilgen en populieren, maar is ook vaak op fruitbomen te vinden; vooral appel is geliefd. In de onderhavige situatie viel het beestje nauwelijks op aan de onderzijde van een wilgenscheut. Iets verderop werd nog een 2e exemplaar ontdekt. De rups van de pauwoogpijlstaart vertoont veel gelijkenis met die van de lindepijlstaart.
|
Voordat we de vlinders gedag zeggen, laten we u eerst nog kennismaken met een Schietmot, aan wie weliswaar een mooie wetenschappelijke naam (Athriprodes cinereus) is toebedeeld, maar waarvan de Nederlandse benaming nog ontbreekt. Het beestje heeft bruine vleugels met vaalgele dwarsbandjes. Schietmotten zien er doorgaans onopvallend uit en lijken qua lichaamsbouw op nachtvlinders, maar zijn het niet. De vleugels zijn namelijk niet geschubd als bij vlinders, maar behaard. Bovendien ontberen ze een roltong. De larven leven in schoon water en staan bekend als kokerjuffers. Ze bouwen mooie zandkokertjes. Er leven circa 180 soorten schietmotten in Nederland. De meesten hebben erg lange voelsprieten en zijn goede indicatoren voor een schoon milieu.
|
Van de vlinders naar de libellen en de juffers is maar een klein stapje. Bijgaand de Paardenbijter (Aeshna mixta), die even pauzeerde en hiervoor de bonte hulst in de tuin uitkoos. Voor een glazenmakersoort is deze libel wat aan de kleine kant. Het is jammer dat men ‘m zo’n vreemde, maar ook onterechte naam heeft gegeven. Ze bijten namelijk helemaal geen viervoeters; ze scheren er alleen langs om vliegende insecten te verschalken. De grootste aantallen zijn in de nazomer te zien, zeg maar in augustus en september. Dat komt dus nu nog. Het medio juli gefotografeerde individu betreft dan ook een vroeg exemplaar en kon worden gedetermineerd als een vers mannetje. Paardenbijters zijn vooral in de middag actief en op warme avonden. Dat vindt zelfs plaats tot diep in de schemering.
|
Een maatje kleiner is de Beekoeverlibel (Orthetrum coerulescens), waarvan in dit geval het vrouwtje is afgebeeld. Een niet onbelangrijk detail: Ook in dit geval stond de jongste natuurfotograaf binnen onze gelederen garant voor de opname van deze tamelijk zeldzame soort. Je kunt ze aantreffen bij schone beken en sloten. Zoals te zien op de foto, zijn de vrouwtjes geelbruin van kleur met een mooie tekening op de rug. Het mannetje van de beekoeverlibel lijkt daarentegen veel op de gewone oeverlibel. Beide mannetjes zijn voorzien van een blauwe berijping, zoals dat zo mooi in de libellenwereld wordt genoemd.
|
Ook de Tengere pantserjuffer (Lestes virens) is een tamelijk zeldzame soort in ons land. Op de bruine winterjuffer na is het de kleinste en minst algemene pantserjuffer. We kennen daarnaast nog een viertal andere pantserjuffers. Dat zijn achtereenvolgens de gewone pantserjuffer, de zwervende pantserjuffer, de tangpantserjuffer en de houtpantserjuffer. De naam van de pantserjuffers is ontleend aan de metaalachtige kleur, die de dieren hebben en ze een gepantserd uiterlijk geven. De bronsgroene kleur, het formaat en de tekening op het lichaam zijn bij de tengere pantserjuffer doorgaans goede determinatiekenmerken. Het gele achterhoofd draagt normaliter ook bij aan de herkenbaarheid. Bij het afgebeelde exemplaar is dat evenwel niet te zien.
Geregeld zien we op internet afbeeldingen voorbij komen van libellen (veelal juffers), waarbij gefocust is op het vooraanzicht en dan vooral op de “uitpuilende” ogen. Dat ziet er altijd guitig uit. Uiteraard hebben we niet achter willen blijven. In dit geval heeft het Lantaarntje (Ischnura elegans) met zijn “priemende“ ogen model willen staan. Het lantaarntje is één van de talrijkste en meest verspreide juffers in Europa en tevens de meest variabele. Zijn naam heeft d’ie te danken aan het blauw berijpte deel op S8 (Segment 8) van het lichaam, wat met de nodige fantasie voor een blauw achterlichtje zou kunnen doorgaan.
|
Een tochtje naar de Eifel leverde dit Ruw of Ruig klokje (Campanula trachelium) op. In ons land is deze klokjessoort niet bepaald algemeen. De grootste verspreiding is te vinden in Zuid Limburg. De soort heeft zijn naam te danken aan de ruige paarsblauwe bloemen, die groot en klokvormig zijn en van binnen met witte haren zijn bezet. Ze zijn te vinden langs struweelranden en in loofbossen. Groeien doen ze op kalkhoudende grond, maar wel op een vochtige bodem. Meestal groeien de klokjes in trosverband. Ze zijn bovendien niet bepaald klein; de plant kan wel een meter hoog worden. Ze bloeien vooral in juli en augustus.
Ook redelijk fors van omvang is de Brede wespenorchis (Epipactis helleborine), die tegenwoordig geregeld op beschaduwde plaatsen in stedelijke omgeving wordt gevonden. De kleur van de bloemen is nogal variabel; van licht groengeel tot zelfs rood. Helaas zien we nog steeds geregeld dat er orchideeën uit de natuur worden weg geroofd. Vorige week nog werden uit een natuurgebied in Beuningen een tweetal moeraswespenorchissen uitgestoken. Voor dergelijke praktijken kunnen we geen enkel begrip opbrengen.
In de Eifel kon ook deze Blauwvleugelsprinkhaan (Oedipoda caerulescens) worden geportretteerd. Het is een vrij grote veldsprinkhaan, die je kunt aantreffen op droge heideterreinen, op kapvlaktes en in de duinen. Vanwege de goede camouflage is de blauwvleugelsprinkhaan bijna niet te zien als hij op de bodem zit. Ze vallen pas op als ze zich met krachtige, korte vluchten verplaatsen. Hierbij worden , de felgekleurde blauwe achtervleugels zichtbaar, waar het beestje z’n naam aan te danken heeft. Ze kunnen dan wel niet vliegen, maar wel zweefsprongen maken van soms tientallen meters. Voor Nederlandse begrippen is het een tamelijk zeldzame soort.
|
Wel eens gehoord van een Schildpadtor? Dit zijn kevers, die behoren tot de zogeheten bladhaantjes. Op de foto is op boerenwormkruid een larve van een Schildpadtor te zien, waarschijnlijk een Cassides stigmatica. Bij deze soort bestaat er tussen een larve en een imago een enorm verschil, hetgeen je ook ziet bij andere keversoorten. Denk bijvoorbeeld maar aan lieveheersbeestjes. De volwassen kevers hebben veel weg van minuscule schildpadjes; vandaar de naamgeving. De larve van de schildpadtor lijkt daarentegen wel wat op een aparte rups met een beweegbaar “afdakje”. Dat afdakje kan bestaan uit uitwerpselen of vervellingshuidjes, die aan een vorkje op het laatste lichaamssegment blijven hangen. Men spreekt daarbij in de Duitse literatuur over Kot- und Hautmasken. Het “afdakje” kan door de larve worden bewogen en dient waarschijnlijk ter camouflage en afschrikking. Hoe wonderlijk allemaal!
|
Nog zo’n rare gast is de Bijenwolf (Philanthus triangulum); een graafwesp, die solitair leeft en de larven voedt met bijen. Erg algemeen zijn ze niet in ons land en ze leven hooguit een maand, waardoor imkers zich niet bezorgd hoeven te maken. Het vrouwtje van de bijenwolf vangt in de korte tijd dat ze leeft pakweg 10 bijen per dag. De prooi wordt met steken verlamd en dient als de eitjes zijn uitgekomen, als voedsel voor de eigen larven. Bijzonder is dat de bijenwolf eerst nog de met honing gevulde maag van de bij leeg drukt en opeet. Dat is ook een manier om aan je voedsel te komen.
Eén van de grootste (sluip)vliegen van West Europa is de Stekelsluipvlieg (Tachina grossa). Het beestje valt niet alleen op door zijn formaat, maar ook door zijn stekelige uiterlijk en de geelachtige kop. Hij lijkt door de oranje vleugelbasis wel enigszins op een Schorsvlieg, maar is beduidend groter. Ze kunnen soms bijna 2 cm lang worden. De larven van deze grote vliegensoort leven parasitair in de harige rupsen van grote nachtvlinders, met name spinners. Vooral de rupsen van de veelvraat (Macrothylacia rubi) moeten het ontgelden. Hierin worden eieren gelegd wat als voedsel dient voor de eigen larven. Het is zeker geen algemene soort. Je moet ze zoeken in heideterreinen en in oude bossen.
Een tweede “reus” was op dat moment ook actief op dezelfde plant. In dit geval betrof het de Stadsreus (Volucella zonaria), die zelfs nog een tikkeltje groter is dan de witte reus. De stadsreus wordt ook wel Hoornaarvlieg genoemd. Net als de stekelsluipvlieg heeft ook dit beestje een lengte van om en nabij de twee centimeter. Nog niet zo lang geleden was het een zeldzame verschijning in ons land, maar dat is inmiddels verleden tijd. Momenteel heeft deze soort in zeer korte tijd de status van redelijk algemeen gekregen. Het roestrode borststuk maakt duidelijk dat het hier een vrouwtje betreft. Bij de mannetjes neigt dat deel van het lichaam naar zwart. Het is nog steeds onduidelijk hoe het mogelijk is dat deze soort zomaar ongestoord haar eieren in een wespennest mag leggen. Ook de larven worden in een dergelijk nest met rust gelaten.
|
Ook allesbehalve algemeen (zeg maar gerust tamelijk zeldzaam) is de Distelbehangersbij (Megaehile ligniseca), die net over de grens in België kon worden gefotografeerd nabij Stramproy. Het beestje viel op, omdat deze consequent stuifmeel verzamelde op speerdistels. Voortdurend was te zien dat deze breedgebouwde bij als een soort “kopstaander” in de distelbloemen “dook”. Het schijnt dat de mannetjes veel vroeger verschijnen dan de vrouwtjes. Behangersbijen danken hun naam aan de gewoonte van het vrouwtje om hun nestcellen te “behangen” met stukjes blad. Deze stukjes knippen ze zelf met hun kaken uit de bladeren van allerlei planten. Nestelen doen ze in dood hout, met name oude gangen van kevers of die van wilgenhoutrupsen.
De Witte reus of Ivoorzweefvlieg (Volucella pellucens) doet zijn naam alle eer aan, want ook dit is een behoorlijk uit de kluiten gewassen vliegensoort. De soort is goed herkenbaar aan z’n ivoorkleurige brede rugband. Hij is niet alleen groot, maar ook nog eens breed gebouwd en behoort tot de zogeheten hommelzweefvliegen. De soort was ten tijde van de opname vooral te vinden op bloeiende venkel. De witte reus (ook wel ivoorzweefvlieg genoemd) komt vooral voor op open plekken in bossen met een bloemrijke omgeving. Mannetjes staan vaak boven bospaden stil in de lucht te zweven. In ons land komen 5 soorten “reuzen” voor. Naast de witte reus zijn dat achtereenvolgens: stadsreus, hommelreus, wespreus en gele reus. De laatste twee zijn zeldzaam.
Dan zijn we nu aanbeland bij de laatste opname van juli 2020. In de stromende regen kon dit verstilde tafereeltje worden vastgelegd met daarop een bundeltje kleine paddenstoeltjes. Deze zijn simpelweg aan te duiden als Wieltjes (Marasmius rotula). Ze zijn zowel in de zomer, de herfst als in de winter te vinden. Het hoedje is vuilwit van kleur en wordt niet veel groter dan één tot anderhalve cm. Als je goed kijkt, is te zien dat het hoedje geplooid is en in het midden ingedeukt. Het wieltje groeit op wortels en dode takjes. De soort komt niet alleen voor in Europa, maar ook in Noord-Amerika. Dat was het weer. We zijn benieuwd wat de maand augustus ons gaat brengen.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Jaimey Wilbers, Laurents ten Voorde, Rinus Baaijens, Gerard Benerink en Johan Dro
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Jaimey Wilbers, Laurents ten Voorde, Rinus Baaijens, Gerard Benerink en Johan Dro
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.