natuurkalender juli 2017
In tegenstelling tot de maanden hiervoor, zat een lange(re) periode van zomerweer er deze maand niet in. Er viel behoorlijk wat regen, waardoor de langdurige droogte net op tijd plaats maakte voor meer groeizaam weer. Het was dan ook een beetje op en af deze maand met enkele uitschieters naar wat warmere omstandigheden, maar toch ook heel wat dagen waarop er veel water viel. Dit keer dus eens geen maand waarbij een weerrecord verbroken werd. In de natuur was er weer van alles te zien en te fotograferen, waar we dan ook dankbaar gebruik van hebben gemaakt.
Doorgaans zijn de maanden juli en augustus goede vlindermaanden. Logisch dat we aan deze categorie veel aandacht hebben besteed. We hebben dan ook veel vliegende juweeltjes op de gevoelige plaat kunnen vastleggen. Voor de natuurkalender hebben we deze keer gekozen voor dagvlinders als: boomblauwtje, heideblauwtje, kleine vuurvlinder, eikenpage, landkaartje en gele luzernevlinder. Ook een viertal nachtvlinders passeren de revue, te weten: ligusterpijlstaart, roodbont heide-uiltje, rozenblaadje en weegbreemot. Ten behoeve van de rubriek “libellen” hebben we dit keer de vuurlibel voor u in de aanbieding.
Natuurlijk zijn we deze maand ook onze gevleugelde gevederde vrienden niet vergeten, ook al is het aantal soorten beperkt gebleven. Juli is ook niet bepaald een favoriete vogelmaand. De vogels laten zich nog nauwelijks horen, zijn bezig met de rui en onttrekken zich aan het zicht. Nochtans komen deze keer toch nog aan bod: een juveniel visdiefje, enkele jonge fazanten, een krakeend met jongen, alsmede een groenpootruiter en een grauwe klauwier.
Uit het omvangrijke insectenrijk hebben we voor u soorten met aansprekende namen, als stadsreus, gewoon knuppeltje, prachtwapenvlieg en zelfs een heuse oorcicade. Andere opnames tenslotte zijn gemaakt van: ruitjesbovist, ruw beemdgras, kleine klaproos en driekleurige gilia.
Wij wensen u - als steeds - veel kijk- en leesplezier toe. Vergeet vooral deze maand niet om alle overige recente foto’s van juli ook te bekijken. Er zijn deze kalendermaand namelijk zeker nog 100 mooie en interessante foto’s meer gemaakt. Ook deze foto’s zijn ons inziens de moeite van het bekijken waard.
We beginnen deze maand met de vlinders en als eersten de blauwtjes. Verspreid over de wereld komen er ruim 5200 soorten blauwtjes voor. Europa is goed voor pakweg 120 soorten. Als we ons beperken tot ons eigen land, dan komen we met veel inspanning op 27 soorten, waarvan verschillende zeldzaam tot zeer zeldzaam. Net zoals we in de vogelwereld praten over standvogels, kennen we in de vlinderwereld “standvlinders”.
De familie blauwtjes is verdeeld in 16 soorten (echte) blauwtjes, 6 soorten kleine pages en 5 soorten vuurvlinders. Afgebeeld is het algemeen voorkomende Boomblauwtje (Celastrina argiolus), die tot de “echte” blauwtjes wordt gerekend. De zwarte tekening op de vleugels en de vorm, maakt dat dit een vrouwtje is van de 2e generatie. Goed om te vermelden is dat de meeste blauwtjes dicht bij de grond vliegen. Boomblauwtjes wijken echter duidelijk af van dit vliegpatroon, hetgeen de determinatie vergemakkelijkt. Als je op ooghoogte een blauwtje ziet fladderen met bosschage in de buurt dan kun je er vrijwel zeker vanuit gaan dat het een boomblauwtje betreft. Een ander goed veldkenmerk is de zilverkleurige tekening met zwarte stippen als deze vlindersoort de vleugels gesloten houdt.
|
Ook het Heideblauwtje (Plebejus argus) wordt tot de echte blauwtjes gerekend. Dit is een laagvliegende soort, die nogal eens verward wordt met het icarusblauwtje, maar een stuk minder algemeen voorkomt in ons land. Bij het icarusblauwtje is bij gesloten vleugels een driehoekige witte wig zichtbaar, welke bij het heideblauwtje (als op de foto) ontbreekt. Het heideblauwtje is tamelijk schaars geworden in ons land. Ze komen alleen nog maar lokaal voor op de hogere zandgronden in Noordoost-, Midden- en Zuid-Nederland, zoals in dit geval het Bargerveen. Ook op enkele Waddeneilanden kun je ze nog aantreffen. Op de foto zijn parende heideblauwtjes te zien, die hun naam alle eer aandoen omdat “de daad” op struikheide wordt uitgevoerd.
|
Zoals gezegd, worden tot de familie Lycaenidae (blauwtjes) in ons land ook een 6-tal kleine pages gerekend, waartoe de afgebeelde Eikenpage (Favonius quercus, ook: Neozephyrus quercus). Deze kleine pages zijn te herkennen aan de “staartjes” aan de achtervleugels. Eikenpages zijn moeilijk vindbaar, omdat ze zich veelal in de toppen van eiken ophouden. Bovendien zijn ze vrij schaars. Boven in het geboomte voeden ze zich vooral met honingdauw van blad- en schildluizen. Om ze te kunnen fotograferen heb je dan ook een behoorlijke portie geluk nodig of je moet goed kunnen klimmen. De meeste kans heb je wat later in de middag of in de vooravond, maar dan wel bij warm en droog weer. De vlinders willen dan wel eens afdalen naar bloeiende planten, zoals wilde liguster en braam, zoals op bijgaande foto. Ook het staartje is in dit geval goed zichtbaar. Zoals de naam al doet vermoeden is de eik de “waardplant” van deze pagesoort. De vliegtijd is van juni tot en met augustus.
Vuurvlinders behoren eveneens tot de blauwtjes, ook al wijkt hun oranjezwarte kleur daar volledig van af. Afgebeeld zijn een tweetal Kleine Vuurvlinders (Lycaena phlaeas), die zich samen een plaatsje hebben veroverd op boerenwormkruid. Zo te zien zijn het allebei mannetjes. Ze hebben maar weinig kans bij de vrouwtjes. Naar menselijke maatstaven zou je de dames “preuts” kunnen noemen. Ze paren in hun leven namelijk slechts één keer. Om te voorkomen dat ze worden lastig gevallen door al te opdringerige mannetjes, voorkomen ze toenadering door hun vleugels stijf gesloten te houden. Kleine vuurvlinders komen wijdverbreid en algemeen voor. Je kunt ze dan ook zowel in Noord Amerika, als in Europa, Azië en Afrika tegenkomen. Als je goed kijkt zie je ook bij deze soort iets wat lijkt op een klein “staartje”.
|
Een soort, die je zeker niet alle dagen in ons land zult aantreffen, is de Gele Luzernevlinder (Colias hyale). Dat de soort bij “waarneming.nl” qua locatie vervaagd werd weergegeven, zegt genoeg over de schaarste van deze trekvlinder uit Midden Europa. Deze dagvlinder wordt vooral gezien bij luzerne- en klavervelden en doet z’n naam aldus alle eer aan. Op trek kunnen ze evenwel overal worden waargenomen. Jaarlijks worden ze in ons land gezien, maar de aantallen zijn gering. De eerste vlinders kunnen reeds in mei en juni in ons land worden opgemerkt. De volgende generatie vliegt van begin juli tot eind oktober. Luzernevlinders, zo ook de oranje luzernevlinder, kunnen grote afstanden overbruggen. Behalve als d’ie vliegt zal je beide soorten altijd met dichtgevouwen vleugels aantreffen. Voor de juiste determinatie moet je aldus goed de ondervleugel bestuderen. Bij de oranje luzernevlinder (Colias croceus) is deze oranje en bij de gele luzernevlinder duidelijk geel, zoals ook op bijgaande foto.
|
Soms heb je wel eens het idee dat je tijdens het fotograferen de privacy schendt van diersoorten, bijvoorbeeld tijdens de paring. Dat was deze keer ook een beetje het geval bij dit Landkaartje (Araschnia levana), die bezig was met ei-afzet aan de onderzijde van het blad van de grote brandnetel. Op de buik in het zand heeft dat geleid tot bijgaande foto. Het beestje was op dat moment reeds bezig met haar vijfde rechtstandige “snoer”. Als je goed telt, zijn dat telkens aan elkaar geplakte eitjes in rijtjes van 9 tot 10. Schaduwrijke en vochtige plaatsen zijn ideaal voor de ontwikkeling van deze eitjes. Op de foto is verder goed te zien waar deze dagvlindersoort z’n naam aan te danken heeft, namelijk aan het landkaartpatroon op de onderkant van de vleugels.
|
D’r wordt wel eens beweerd dat de wereld van de nachtvlinders er lang niet zo spectaculair uitziet als van de dagvlinders, maar dat is bij de familie van de pijlstaarten (Sphingidae) geenszins het geval. In ons land komen 18 soorten pijlstaarten voor. Deze zien er vaak fraai uit met bonte kleuren. De meesten zijn grote nachtvlinders en staan als standvlinder te boek. De kleinere soorten (zoals de kolibrievlinder) vliegen meestal overdag. De meeste soorten in Nederland zijn vrij zeldzaam en de algemene soorten houden er een verborgen leefwijze op na. Velen van u zullen dan ook in hun leven nog niet al teveel pijlstaarten hebben gezien. Deze fraaie Ligusterpijlstaart (Sphinx ligustri) kwam als het ware uit de grond tevoorschijn toen er in de tuin wat onkruid uit de grond werd getrokken.
|
Vele malen kleiner, maar zeker ook qua kleur en tekening de moeite waard om bekeken te worden, is het Roodbont heide-uiltje (Anarta myrtilli). De doorgaans roodachtige voorvleugel van dit dagactieve “uiltje” heeft een kenmerkende tekening van wit- en grijs. De kleurtekening kan overigens nogal eens variabel zijn. De opname van deze soort is gemaakt op een ondergrond van natte hei. De waardplanten zijn dan ook struik- en dophei. Het is soms wel eens leuk om te kijken hoe een bepaalde soort in enkele andere talen wordt aangeduid. In het Engels heet deze soort: “Beautiful Yellow Underwing”, in het Duits: Heidekraut-Bunteule en in het Frans: la Noctuelle de la myrtille. Mooi toch!
Over namen van nachtvlinders gesproken. Wat te denken van deze nachtvlinder, die van de wetenschap als benaming Rozenblaadje (Miltochrista miniata) heeft meegekregen. Met wat fantasie zou je er inderdaad een blaadje van een roos in kunnen zien. Door de combinatie van oranje met roze tinten is het één van de prachtigste spinneruilen (Erebidae) die je in ons land kunt aantreffen. Opvallend is ook de bijzondere tekening op de vleugels, alsof iemand er een handtekening op heeft gezet. Vooral dit laatste maakt deze soort onmiskenbaar. Het rozenblaadje komt vooral voor in bosrijke gebieden en kan lokaal algemeen zijn. Ook dit is een dagactieve nachtvlinder, die je vaak kunt vinden op bloeiend koninginnenkruid.
|
De laatste (wederom een dagactieve) nachtvlindersoort, die we u willen laten zien, is de zogeheten Weegbreemot (Pyrausta despicata). Deze microvlinder behoort tot de zogeheten Grasmotten (Crambidae) en komt, net als weegbree, algemeen in ons land voor. De vliegtijd is van mei- september, waarbij de piek ligt in de maand augustus. Weegbreemotten zijn vooral te vinden op salie en hoe kan het ook anders, op weegbree. Dat zijn beide waardplanten voor deze soort. Naast de weegbreemot komt ook de Smalle Weegbreemot (Homoeosoma sinuella) in ons land voor.
|
Een uitstapje van de vlinders naar de libellen is snel gemaakt. Nog niet zo lang geleden was een waarneming van een Vuurlibel (Crocothemis erythraea) in ons land nog heel bijzonder. Met de opwarming van de aarde is deze felrode libellensoort sinds een aantal jaren echter overduidelijk bezig met een onstuitbare opmars noordwaarts. Sterker nog: de status van deze warmte-minnende libel is in ons land inmiddels veranderd van zeldzaam in vrij algemeen. Al vanaf 05 juli zijn twee uitgekleurde mannetjes van deze felrode soort te zien bij de Peddemorsplas in mijn eigen woonplaats. Alles aan deze mannetjes is rood; van het borststuk tot aan het achterlijf. Zelfs de kop en de poten zijn rood. Alleen de onderzijde van de ogen is blauw, hetgeen evenwel op bijgaande foto nauwelijks te zien is. De vrouwtjes vallen door hun bruinrode kleur veel minder op, alhoewel je zo nu en dan ook rode varianten kunt tegenkomen.
We letten doorgaans niet al teveel op de insectenwereld, eigenlijk ten onrechte, omdat dit wereldje erg fascinerend kan zijn. Neem nou deze “reusachtige” zweefvlieg van ruim 2 cm, die de prachtige naam Stadsreus (Volucella zonaria) toebedeeld heeft gekregen. Net als voorgaande soort was deze opvallende zweefvlieg tot voor kort eveneens zeldzaam in ons land. Ook de stadsreus heeft geprofiteerd van de temperatuurstijging van de laatste jaren. Ze worden tegenwoordig al op veel plekken in ons land waargenomen. Het is een opvallende, geel, roestrood en zwart gekleurde zweefvlieg, die leeft van nectar en stuifmeel. Qua uiterlijk hebben ze veel weg van een hoornaar. Het vrouwtje staat te boek als broedparasiet, omdat ze haar eieren in wespennesten legt. Zij durft! Kennelijk draagt ze een geurtje bij zich waardoor wespen haar tolereren in hun domein.
|
Wat verder te denken van deze buitengewoon vreemd uitziende vlieg, die vanwege z’n uiterlijk door het leven gaat als Gewoon Knuppeltje (Physocephala rufipes). Zoals op de foto te zien, houden deze (blaaskop)vliegen zich niet bezig met geboortebeperking. De basiskleur van het achterlijf kan bij deze soort variëren. In de onderhavige situatie is deze zwart, maar kan ook rood zijn met enkele gele bandjes. Ook het gewoon knuppeltje is een parasitoïde, die de broedzorg van de eieren en de larven over laat aan hommels. Dat kunnen zowel steen-, akker-, aard- als tuinhommels zijn. Opmerkelijk is dat ze behoorlijk in grootte kunnen variëren (tussen 8 en 18 mm). Dit is afhankelijk van de grootte van hun pleegouders. De akkerhommel levert bijvoorbeeld veel kleinere exemplaren op dan de veel grotere aardhommel.
|
Meestal een stukje kleiner is de 7 - 9 mm lange Prachtwapenvlieg (Chloromyia formosa). Deze “platte” vliegensoort is vaak heel erg mooi gekleurd. Ze showen hun glanzende metaalachtig groen en blauwe bovenlijf. Mannetjes hebben daarnaast vaak ook nog een bronskleurig achterlijf. Dat lijkt bij het afgebeelde exemplaar ook het geval, ook al is dat niet heel goed te zien. Als ze uitrusten wordt de bronskleur afgedekt, omdat ze hun vleugels over hun achterlijf vouwen. De soort komt verspreid over heel Nederland voor en is aldus zeer algemeen. In de zomermaanden zijn ze het talrijkst. Ze vertonen veel gelijkenissen met achtereenvolgens: a. de metaalwapenvliegen; b. de blauwe glimwapenvliegen en c. de stekelwapenvliegen.
Een merkwaardig gevormde soort is de zogeheten Oorcicade (Ledra aurita), die een lengte tot wel 18 mm kan bereiken. Deze cicade heeft typerende “oorvormige” uitgroeisels aan beide zijden van het halsschild. De kop lijkt vooraan wel op een plat schepje. De beide “oren” zijn bij dit exemplaar goed te zien. De kleur kan variëren van olijfgroen tot zwart grijs. Net als vele nachtvlinders worden de oorcicades door licht aan getrokken. De afgebeelde cicade is in dit geval dan ook op het licht van een vlinderval afgekomen. Alhoewel ze niet zeldzaam zijn, worden ze maar weinig gevonden. Dat is allesbehalve vreemd, omdat de volwassen cicades zich meestal hoog in de boomkruinen ophouden en in het donker vliegen. Voor de fotograaf in kwestie was het dan ook de eerste keer dat hij met deze soort geconfronteerd werd. Oorcicades kunnen goed vliegen en springen en zijn van juli tot september het talrijkst.
|
Na al dit “insectengeweld” is het tijd voor een aantal vogelsoorten, te beginnen met deze twee nieuwsgierige Fazantenjonkies (Phasianus colchicus). Fazanten hebben normaliter maar één legsel wat wel 14 eieren kan bevatten. De ei-leg vindt meestal in april of mei plaats. Als het broedsel verloren gaat, wordt later in het seizoen een tweede broedpoging ondernomen. Dat is waarschijnlijk in de onderhavige situatie ook het geval geweest, gezien de leeftijd van de jonkies op 1 3 juli j.l. Jonge fazanten kunnen, als ze bijna veertien dagen oud zijn, al vliegen. Tijdens hun eerste levensweken zijn ze aangewezen op dierlijk eiwitrijk voedsel, dat veelal nabij poelen en slootjes wordt gevonden. De fazantenhen verlaat de jongen als ze half volwassen zijn en besteed aan haar kroost vanaf dat moment geen aandacht meer.
|
Het broedseizoen van de Grauwe Klauwier (Lanius collurio) zit er voor dit jaar weer op. Nog niet duidelijk is hoe het broedverloop is geweest. Feit is wel dat de “wegtrek” deze kalendermaand al weer is begonnen, alhoewel dat nog tot begin september kan voortduren. De opname van dit mannetje is begin juli gemaakt in het broedbolwerk van deze soort; het Bargerveen. De soort is overal een graag geziene gast, maar is in ons land nog steeds vrij schaars. De schattingen lopen uiteen van 400-500 broedparen. In 1985 werd het dieptepunt van pakweg 100 broedparen bereikt. Dankzij kundig beheer, herstel en ontwikkeling van natuurgebieden heeft de grauwe klauwier zich weer redelijk kunnen herstellen. Ook warmere voorjaren en zomers hebben de soort geen windeieren gelegd. Vijf jaar geleden werd de klauwier nog uitgeroepen tot “Soort van het Jaar”.
|
Ook in Drenthe kon medio juli deze juveniele Visdief (Sterna hirundo) worden geportretteerd, kort voordat deze bedelend om voedsel op een vissteiger was gaan zitten. Het jong is ongetwijfeld geboren op één van de strandjes bij de Grote Rietplas in Emmen, waar deze soort al enkele jaren in kolonieverband (klein aantal) broedt. Met zijn slanke uiterlijk, gevorkte staart en wendbaarheid zorgt het visdiefje steevast voor een mooi schouwspel als deze vogels aan het foerageren zijn. Volwassen vogels hebben een zwart eindpuntje aan de verder geheel rode snavel. Bij deze jonge vogel is dat ook al deels te zien. Jonge vogels zijn verder te herkennen aan de bruingrijze gebandeerde bovendelen en een donkergrijze streep over de voorvleugel.
Net als de ijsvogel kondigt een Groenpootruiter (Tringa nebularia) vroegtijdig zijn komst aan. Het geluid klinkt als “tjuu-tjuu-tjuu”. Het heeft wel iets weg van de “zang” van de tureluur, wat echter meer klinkt als “tjuuluu-tjuuluu-tjuuluu”. Zijn naam dankt deze grote steltloper aan de opvallende groene kleur van zijn lange poten. Eigenlijk is dat alleen in de broedtijd het geval. Buiten de broedtijd zijn de poten meer grijsgroen van kleur. De groenpootruiter is verder te herkennen aan het formaat en de enigszins opgewipte snavel. Ze zijn afkomstig uit Noord-Europa en Rusland. In ons land kun je ze tegenkomen tussen april en half november, met name in het Waddengebied en het Deltagebied. In het binnenland, zoals in dit geval de Oelemars bij Losser, foerageren ze op ondiepe plekken. Het is wat men in vogeltaal noemt een echte lange-afstandstrekker.
|
Tot en met 1998 ontbrak de Krakeend (Anas strepera) als broedvogel in Twente. Sindsdien zijn er mondjesmaat broedgevallen gemeld vanaf de grotere plassen. Voor zover bij ondergetekende bekend is er nog niet eerder een broedgeval gemeld vanaf het Kanaal Almelo Nordhorn. Eind juni werd in ieder geval door een medeverenigingslid voor het eerst een krakeendvrouwtje met pas geboren jongen gesignaleerd in het kroosrijke gedeelte van genoemd kanaal. Op 02 juli j.l. gelukte het om dit wijfje met haar 9 jongen in Agelo op de gevoelige plaat vast te leggen. Dat leverde dit aandoenlijke plaatje op. Eind juli bleken alle 9 jongen nog in leven, hetgeen zeer opmerkelijk is. Het gaat deze eenden-soort in ons land sowieso bijzonder voor de wind.
|
Alhoewel juli nu niet bepaald een paddenstoelenmaand is, kunnen er - als de ondergrond maar vochtig genoeg is - wel degelijk allerlei schimmels groeien. Na de reuzenbovist is de afgebeelde Ruitjesbovist (Calvatia utriformis ook: Lycoperdon utriforme) met zijn omvang tot wel 15 cm één van onze grootste stuifzwammen. In een extensief beheerd weiland van het Voltherbroek zaten op 09 juli zeker 10 – 15 grote vruchtlichamen. Deze bovist heeft zijn naam te danken aan het ruitjespatroon wat vooral de jonge vruchtlichamen siert. Van afstand lijken het wel supergrote golfballen. Doorgaans komen de ruitjesbovisten in mei dan wel juni tevoorschijn. Vanwege de droogte heeft het waarschijnlijk enkele weken langer geduurd voordat ze hun “witte koppies” boven de grond staken.
|
Een ander opmerkelijk voorval deed zich onlangs voor in de eigen tuin. Bij het leggen van bestrating, trof samensteller dezes onder een stapel zware tegels, een naar het leek “gemummificeerde” salamander aan. De ondergrond waar het “onfortuinlijke diertje” op lag, bestond uit klinkerbestra-ting. Tot grote verbazing van mijn echtgenote en mij begon het diertje plotseling te bewegen toen er een mier over zijn rug begon te lopen. Het was net alsof het diertje uit z’n winterslaap ontwaakte, maar dat op 31 juli? Voorzichtig werd het diertje opgepakt en in een vogeldrinkbakje geplaatst, waar het niet lang duurde voordat deze alle gruis van zich af had geschud en als een razende roeland door het bakje begon te “zwemmen”. Overduidelijk bleek toen dat we met een Kleine watersalamander (Lissotriton vulgaris) van doen hadden. Omdat het beestje steeds kwieker begon te worden, hebben we ‘m voorzichtig op een waterlelieblad in de vijver gezet (zie foto). Drie foto’s later gleed het beestje - kennelijk nog kerngezond - het water in. Rijst nog steeds de vraag hoe dit diertje onder zo’n zwaar gewicht - en geen kant uit kunnend - zo lang in leven heeft kunnen blijven.
De drie resterende foto’s hebben we deze keer bewaard voor wat florabeelden. Eerst maar eens één van de mooiste grassoorten; het Ruw Beemdgras ook wel Ruwbeemd (Poa trivialis) genoemd. Het is een algemeen in ons land voorkomende grassoort, die zowel in natte als droge graslanden en langs waterkanten groeit. Het is een forse plant, die wel een meter hoog kan worden. Tijdens de bloei is er een tamelijk grote pluim te zien met veel aartjes. Hierin groeien de paars kleurende grasbloempjes, zoals op de foto te zien. De soort heeft haar naam te danken aan de ruwe stengel onder de pluim. Met goed licht en tegen een donkere achtergrond komt de graspluim naar onze mening heel mooi tot z’n recht.
|
Een vrij algemeen in ons land voorkomende plant uit de papaverfamilie is de Bleke of Kleine Klaproos (Papaver dubium). Deze eenjarige plant is - zoals u zelf kunt constateren - van opzij gefotografeerd. In de natuurfotografie noemt men het maken van foto’s vanuit een laag standpunt het fotograferen vanuit kikkerperspectief. Daar tegenover staat het fotograferen vanuit vogelperspectief, waarbij het onderwerp van bovenaf fotografisch wordt vastgelegd. Al weer iets geleerd, zullen we maar zeggen. De bleke of kleine klaproos is uiteraard kleiner dan de grote klaproos en de bloemen zijn meer oranje-achtig en roze dan rood van kleur. De plant is alleenstaand en bloeit van eind mei tot augustus. De fijne en dunne kroonbladen verschrompelen gauw en vallen snel af. Dat laatste is te zien bij het exemplaar links.
De laatste foto van de maand is voorbehouden aan een plantje dat luistert naar de mooie naam: Driekleurige Gilia (Gilia tricolor). De wilde vorm van deze oorspronkelijke Noord-Amerikaanse soort is in ons land zeer zeldzaam. De eerlijkheid gebiedt echter te zeggen dat in de onderhavige situatie geen sprake was van een “wilde soort”. Een grondeigenaar in Beckum had op één van zijn percelen een fraai bloemenmengsel ingezaaid ten faveure van vlinders en bijen. In dit mengsel zaten waarschijnlijk ook de zaden van dit fraaie plantje. Zoals al uit de naamgeving valt af te leiden, heeft dit circa 40 cm hoge plantje een driekleurige bloeiwijze, hetgeen op de foto duidelijk te zien is. Driekleurige gilia bloeit rijkelijk. Dat duurt echter meestal maar kort, zeker als het weer tegenzit. Ook deze bloem is met goed licht en tegen een donkere achtergrond gefotografeerd. Hiermee zijn we aan het eind gekomen van al weer de 7e natuursessie van dit jaar.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens, Laurents ten Voorde en Selva Wilbers - Wijering
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens, Laurents ten Voorde en Selva Wilbers - Wijering
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.