natuurkalender januari 2022
Sommige weersvoorspellers lieten ons in het najaar geloven dat het wel eens een horror winter zou kunnen worden. Tot dusverre is daar in december, maar ook in de afgelopen januarimaand niets van te merken geweest. De kalendermaand gaat vooral de boeken in als een donkere maand met veel te weinig zonuren en te warm voor de tijd van het jaar. Het was kortweg gezegd een bijzonder saaie maand.
Niet ieder van ons werd deze keer geïnspireerd om er op uit te trekken. Het aantal aangeleverde foto’s was dan ook minder dan normaal. Nochtans hebben we naar onze mening toch wel weer een mooie mix aan platen bij elkaar “geschoten”.
We streven bij het maken van foto’s naar een grote mate van diversiteit. Hopelijk voldoen we hieraan deze maand. We hebben dit keer 3 keversoorten en een geleedpotige weten vast te leggen, namelijk: goudglanzende schallebijter, blauwzwarte of korrelschallebijter, elzenhaantje en grote platrug.
Vogelfotografie heeft bij de meesten van ons nog altijd een speciaal plekje. Dat is te zien aan de afbeeldingen van achtereenvolgens: zwarte mees, kuifmees, houtduif, holenduif, grote bonte specht, kramsvogel, witgat met wintertalingen, grauwe gans en wilde zwaan.
Het schimmelrijk is deze keer goed voor: troskalknetje, langstelig kroeskopje (mogelijk), gele trilzwam, eikenbloedzwam, roodporiehoutzwam en echte tonderzwam, terwijl bij de mossen en de korstmossen gewoon purpersteeltje, gewoon muisjesmos, muurschotelkorst en stoeprandvingermos voorbij komen. Het geheel wordt afgesloten met een foto, getiteld “oerwoud in Enschede”.
Nu eerst de kevers:
Niet ieder van ons werd deze keer geïnspireerd om er op uit te trekken. Het aantal aangeleverde foto’s was dan ook minder dan normaal. Nochtans hebben we naar onze mening toch wel weer een mooie mix aan platen bij elkaar “geschoten”.
We streven bij het maken van foto’s naar een grote mate van diversiteit. Hopelijk voldoen we hieraan deze maand. We hebben dit keer 3 keversoorten en een geleedpotige weten vast te leggen, namelijk: goudglanzende schallebijter, blauwzwarte of korrelschallebijter, elzenhaantje en grote platrug.
Vogelfotografie heeft bij de meesten van ons nog altijd een speciaal plekje. Dat is te zien aan de afbeeldingen van achtereenvolgens: zwarte mees, kuifmees, houtduif, holenduif, grote bonte specht, kramsvogel, witgat met wintertalingen, grauwe gans en wilde zwaan.
Het schimmelrijk is deze keer goed voor: troskalknetje, langstelig kroeskopje (mogelijk), gele trilzwam, eikenbloedzwam, roodporiehoutzwam en echte tonderzwam, terwijl bij de mossen en de korstmossen gewoon purpersteeltje, gewoon muisjesmos, muurschotelkorst en stoeprandvingermos voorbij komen. Het geheel wordt afgesloten met een foto, getiteld “oerwoud in Enschede”.
Nu eerst de kevers:
We beginnen deze natuurkalender voor de verandering eens met een 3-tal kevers en een geleedpotige. Daartoe eerst deze behoorlijk zeldzame loopkeversoort; de Goudglanzende Schallebijter (Carabus auronitens), die eigenlijk alleen bekend is uit het oosten van ons land, namelijk Twente en de Achterhoek. De populatie in Twente verschilt overigens van die uit de Achterhoek. Bij het optillen van een stuk rottend hout op de Lonnekerberg kwamen deze 8 prachtige exemplaren tevoorschijn. Iets verderop zaten er nog twee. Kortom; 10 exemplaren dicht bij elkaar in winterrust! De beestjes hebben dekschilden met een mix van gouden, groene en rode tinten. Ook zijn mooi de rode dijen te zien. Ze hebben een lengte wat varieert van 18 tot 31 millimeter. Het is een echte jager, die prooien aan kan, die groter zijn dan ‘m zelf. Daarbij valt te denken aan slakken, insectenlarven en regenwormen. Ook aas versmaden ze niet. Ze leven vooral in grote, oude loofbossen.
|
Op de Lonnekerberg werd onder dezelfde omstandigheden ook de Blauwzwarte Schallebijter of Korrelschallebijter (Carabus problematicusis) aangetroffen. Beide genoemde soorten behoren tot het kevergeslacht Carabus, die men ook wel de “echte” loopkevers noemt. De “blauwzwarte” vertoont veel overeenkomsten met de violette schallebijter (Carabus violaceus purpurascens). De volwassen dieren kruipen aan het begin van de herfst uit hun pop, maar overwinteren eerst. Pas in het voorjaar komen ze tevoorschijn. Omdat ze veel op wortel knagende larven jagen, zijn schallebijters erg gewild in tuinderijen. In ons land vinden we de ondersoort (C. p. gallicus). Deze komt zowel voor in jong en droog naaldbos, eiken- en berkenbossen en heideterreinen. Ze zijn vele malen algemener dan de voorgaande soort. U zult begrijpen dat na het maken van de foto’s de opgetilde houtstronken keurig zijn terug gelegd.
|
Naar het Elzenhaantje (Agelastica alni) hoefden we deze maand niet op zoek te gaan. Deze liep gewoon in de thuissituatie aan de binnenkant van één van de ramen. Kennelijk is het beestje ontwaakt door de lekkere warme temperatuur in de woonkamer. Het beestje deed zelfs pogingen om te vliegen. Of dit bladkevertje in één van de bloempotten heeft gezeten, zal wel altijd een raadsel blijven. Het elzenhaantje is, zoals u kunt zien, een prachtig blauwzwart glanzend kevertje, die vooral voorkomt op elzen, hazelaars, populieren en wilgen. Ze overwinteren normaliter als volwassen kever onder het afgevallen blad van bomen. Ze zijn 6 à 7 mm groot. Elzenhaantjes zijn niet echt gewild en kunnen behoorlijk veel schade aanrichten aan bomen en landbouwgewassen. Daar staat tegenover dat de larven prima voedsel zijn voor mezen, merels, roodborsten, winterkoningen, zwartkoppen etc. Bijna alle bladhaantjes zijn planteneters.
|
Veel natuurliefhebbers hebben niet al teveel op met duizend- en miljoenpoten. Dat komt waarschijnlijk door hun leven in een donkere omgeving, hun onvoorspelbare gedrag, kronkelige lichaam en de vele poten. Afgebeeld is de Grote Platrug (Polydesmus angustus); een algemeen in ons land voorkomende geleedpotige. Ze noemen ‘m ook wel de miljoenpoot met de platte rug. Hij is ongeveer 25 mm lang, 4 mm breed, 2,5 mm dik en heeft 20 segmenten met aan elk segment een dubbele rij pootjes. Het is al met al een opvallend beestje met een bepantserd prehistorisch uiterlijk. Ze houden er een soort winterslaap op na en komen pas in het voorjaar tevoorschijn. Je komt ze vooral tegen in rottend materiaal, zoals dood hout, composthopen, bladstrooisel etc.
|
Natuurlijk passeren deze keer ook weer een aantal vogelsoorten de revue, te beginnen met de Zwarte Mees (Periparus ater). Deze mezensoort lijkt wel wat op de koolmees, maar is duidelijk kleiner en minder kleurrijk. De witte vlek op het achterhoofd is misschien wel het meest in het oog springend. Ze zijn niet alleen klein, maar ook weinig opvallend. Hun zang is wel bijzonder; vaak wordt deze vergeleken met een fietspompje. Het zijn echte naaldhoutbewoners, die in de winter graag zaden eten. Ze hebben een sterke voorkeur voor de zaden van de fijnspar. In het najaar komt het in sommige jaren voor dat ons land overspoeld wordt door zwarte mezen. Dan spreken we over een invasie uit Oost Europa tot aan Rusland toe. Dat zijn dan vooral jonge beestjes. De zwarte mezen, die in Nederland voorkomen, zijn jaarvogels en trekken niet.
|
Ook de Kuifmees (Lophophanus cristatus) eet in de winterperiode voornamelijk zaden. Hier zie je ‘m afgebeeld op een boomstronk, gefotografeerd vanuit een laag standpunt. In de zomer bestaat het voedsel van deze gekuifde vogel vrijwel geheel uit insecten. Op dit moment zwerven ze rond in het eigen leefgebied en sluiten zich niet zelden aan bij groepen andere mezen. Dat zijn vaak jonge vogels. Zodra een dergelijke gemengde groep zich buiten het naaldbos begeeft, haakt de kuifmees af. Het is en blijft - ook in de winter - namelijk een echte naaldhoutbewoner. De voortplanting vindt vooral plaats in april en mei. Van kuifmezen zijn geen echte trekbewegingen bekend. Ze hebben vaak last van medebosbewoners, zoals eekhoorns en spechten. Die plunderen hun nesten. In nestkasten zouden ze een stuk veiliger zijn. Maar ja; daarin treffen we ze bijna nooit aan.
|
In het laatste weekend van januari kon iedereen meedoen aan de nationale tuinvogeltelling. Ruim 2,4 miljoen vogels werden er geteld. Daartoe ook 115.000 Houtduiven (Columba palumbus). De grootste duivensoort van ons land eindigde daarmee op een keurige 7e plaats. De meeste houtduiven verblijven jaarrond in ons land. Een deel trekt echter weg naar België en Frankrijk. In de winter krijgen we gezelschap van grote groepen houtduiven uit voornamelijk Duitsland. Die zul je niet, zoals dit exemplaar, in de achtertuin aantreffen. Slapen doen dergelijke groepen ook met velen bij elkaar. Het formaat, de witte halsring en de witte vleugeldekveren zijn goede determinatiekenmerken. Wist u trouwens dat duiven hun ogen naar beide kanten hebben gericht? Ze kijken zelfs met ieder oog afzonderlijk. Een voordeel is dat ze daardoor een zicht hebben van vrijwel 360 graden. Een nadeel is echter dat ze weinig tot geen diepte kunnen schatten.
|
Zijn kleinere neef, de Holenduif (Columba oenas) hadden we bij de nationale tuinvogeltelling in de top 25 verwacht, maar dat bleek uiteindelijk niet zo te zijn. In onze contreien (op het platteland) zijn er heel wat waargenomen. Elders zal dat kennelijk duidelijk anders zijn geweest. De holenduif is herkenbaar aan zijn kleinere formaat, de groenige zweem aan de zijkant van de hals en de zwarte streepjes op de vleugels. Ze zijn het hele jaar in ons land aanwezig en krijgen in het winterhalfjaar gezelschap van doortrekkers en wintergasten uit Scandinavië en Duitsland. De soort heeft zich de afgelopen decennia opmerkelijk goed aangepast aan het intensieve agrarische cultuurlandschap.
|
De 17e plek op de tellijst was dit jaar voorbehouden aan de Grote Bonte Specht (Dendrocopos major). Er werden tussen de 22 tot 23.000 exemplaren geteld. Het is een teken aan de wand dat het goed gaat met deze spechtensoort. Zoals u kunt zien komen bij deze loepzuivere close-up de kenmerkende kleuren zwart, wit en rood goed tot hun recht. De rode vlek op het achterhoofd maakt dat het een mannetje is. Dit rode deel ontbreekt bij het vrouwtje. Grote bonte spechten kun je het hele jaar door in de buurt van het broedgebied tegenkomen. In de winter bestrijken ze een ruimer gebied en doen dan regelmatig de bekende voedertafel aan.
|
Samensteller dezes deed het afgelopen weekend op verzoek ook mee aan de tuinvogeltelling in Agelo. Daar konden op zichtafstand 96 Kramsvogels (Turdus pilaris) worden genoteerd. Het “tsjak-tsjak-tsjak” geluid van deze vogels was duidelijk te horen. Ze zaten in een weiland, samen met 135 spreeuwen. Niet zelden zitten er in dergelijke gemengde groepen ook koperwieken tussen, maar dat was nu niet het geval. Eén van de vogels kwam voldoende dichtbij om er een foto van te maken. Als je er goed naar kijkt, heeft een kramsvogel eigenlijk best wel een bont verenkleed, waarbij grijs en bruin overheersen. Zelfs zijn snavel (geel met zwart) is bont. Pakweg 20 jaar geleden hebben er diverse broedparen in ons land gebroed, zo ook in onze contreien. Dat is intussen verleden tijd.
|
Samen met de camera er op uit met de kleinzoon in de omgeving van Bree (België); hoe mooi is dat! Onze jongste fotograaf zorgde voor dit leuke tafereeltje van een Witgat (Tringa ochropus) met een viertal Wintertalingen (Anas crecca). Witgatjes zijn kleine steltlopers, die je altijd langs de waterkant zult aantreffen. Ze zijn lastig te onderscheiden van oeverlopers en bosruiters. Qua determinatie hebben we echter de nodige ervaring. Op de foto zijn ook drie mannetjes en één vrouwtje van de wintertaling te zien. De mannetjes zijn al nagenoeg in broedkleed. In het winterhalfjaar wordt de populatie wintertalingen aangevuld met grote aantallen vogels uit het noorden van Europa.
|
In hetzelfde gebied konden ook deze overvliegende Grauwe Ganzen (Anser anser) worden geportretteerd. Je hoort ze vaak al van ver aankomen, waardoor je voldoende tijd hebt om de camera in te stellen. De grauwe gans is de voorouder van de boerengans en één van de meest algemene ganzensoorten, die in ons land voorkomen. Dat was pakweg 40 – 50 jaar geleden totaal anders; zeker als broedvogel. Destijds was het zelfs een zeldzame broedvogel. Er is sindsdien echter veel veranderd; een groot deel van de populatie trekt niet of nauwelijks nog en is hier jaarrond te zien. Ze zijn altijd te vinden in de nabijheid van water en in open gebieden. Ons land is van oudsher een belangrijk overwinteringsgebied voor de grauwe gans. Net als veel andere ganzen zijn het heel sociale vogels en vormen paartjes voor het leven.
|
De Fransen betitelen de Wilde Zwaan (Cygnus cygnus) als Cygne Chanteur oftewel “zingende zwaan”. Deze naam is zo gek nog niet gekozen, omdat deze zwanensoort hele bijzondere trompetachtige geluiden (nasale drietonen) produceert. Tsjaikovski heeft zich ooit eens door deze geluiden laten inspireren tot het schrijven van “het Zwanenmeer”. Sinds 2005 broedt de vogel in zeer klein aantal in Nederland. Daarvoor was het uitsluitend een wintergast. Het aantal dat in ons land overwintert, is relatief klein (minder dan 2500 exemplaren). De wilde zwaan onderscheidt zich van de kleine zwaan (Cygnus columbianus bewickii) door zijn grotere formaat en de grotere hoeveelheid geel op de snavel. Op de foto ziet u een oudervogel met 4 juveniele exemplaren.
|
Tijd nu voor andere soorten. Een regelmatig terugkerende gast in onze natuurrubriek is de Eekhoorn (Sciurus vulgaris). Dat komt waarschijnlijk omdat ze voor veel mensen zo’n hoog aaibaarheidsgehalte hebben. Dat laatste kun je trouwens maar beter achterwege laten, want ze kunnen behoorlijk bijten. In de winterperiode is het in ieder geval een gewild fotografieonderwerp. Ze komen immers graag even buurten om te zien wat de voedertafel te bieden heeft. Ze nemen het er vaak behoorlijk van, maar leggen zowel in de herfst als in de winter voedselvoorraden aan. Dat doen ze hier ook, waarna niet zelden mezen en muizen de verstopplekken weten te vinden en er met het voedsel vandoor gaan. De afgebeelde eekhoorn maakt het ook wel eens te bont. De ene keer gaat d ‘ie er met een vetbol vandoor en de volgende keer met een volledig pindanet. Gelukkig bleef het net met de vele pinda’s onderweg achter een insectenhotel steken. Op de foto zit “knabbel” overigens lekker te peuzelen in de bloembak.
|
We zijn intussen aanbeland bij onze maandelijkse rubriek myxomyceten en paddenstoelen. Net als bij de eekhoorn is ook het Troskalknetje (Badhamia utricularis) duidelijk favoriet bij onze fotografen. Dat komt waarschijnlijk omdat ze in hangende positie veel op kleine druiventrosjes lijken. Het troskalknetje behoort tot de zogeheten slijmzwammen oftewel myxomyceten. Ze voeden zich met bacteriën, algen, gisten, schimmels en houtige deeltjes. Ze vormen samen een kolonie wat men een plasmodium (een soort gelei) noemt. Hierin speelt zich een ingewikkeld proces af van zich kunnen verplaatsen tot sporenvorming. Het troskalknetje komt vooral voor op oud hout en schors van dode loofbomen. Ze vormen “draadjes” waaraan aanvankelijk gele bolletjesgroeien, zoals te zien op de foto.
|
In de wereld van de myxomyceten is het bijzonder lastig om soorten op naam te brengen. Daarvoor is in deze minuscule wereld - waarin sprake is van een grote variëteit aan groeivormen en stadia. - veelal microscopisch onderzoek nodig. Neem nou deze fraaie kalkkopjes, die gewoon in januari bij één van de onzen in de tuin heeft gegroeid. Het zijn - zoals u zelf kunt constateren - van opzij gezien zwarte glanzende bolletjes op lange steeltjes. Ze hebben er een dag of 15 gestaan. Mogelijk hebben we hier te maken met het Langstelig Kroeskopje (Comatricha nigra), die vrij algemeen in ons land voorkomt, met name in het oosten. Ze groeien op naaldbomen en struiken.
Ook de Eikenbloedzwam (Stereum gausapatum) komt zeer algemeen in ons land voor en kan het gehele jaar door worden gevonden. Zoals de naam al aangeeft, is deze schimmel vooral op eik te vinden. Het is een zwam met leerachtig korstvormige en bruinachtige vruchtlichamen, waarvan de randen iets afstaan. Soms hebben de vruchtlichamen ook een donkerpaarse hoed met witte rand. De witte randen zijn ook op de foto te zien. De korstzwam groeit dakpansgewijs boven elkaar op dood hout. Bij vochtig weer en bij beschadiging kleuren ze rood, alsof ze bloeden. Vandaar hun naam. Ze hebben een diameter van 1 – 4 cm
|
Een stuk gemakkelijker op naam te brengen is deze Gele Trilzwam (Tremella mesenterica), die het gehele jaar door te vinden is op kwijnende takken van loofbomen en struiken. Vanwege zijn opvallende kleur en uiterlijk zijn ze doorgaans gemakkelijk op te sporen. Ze komen zeer algemeen in ons land voor. Vooral op de donkere dagen in het winterseizoen geeft deze trilzwam wat kleur in en aan het bos. De vruchtlichamen kunnen tot wel 10 cm groot worden. Ze bestaan uit geleiachtige lobben en lijken wel wat op gelatinepuddinkjes. Niet zelden zie je ook oranjekleurige exemplaren.
|
De Echte Tonderzwam (Fomes fomentarius) heeft wel wat weg van een paardenhoef. Hij groeit het hele jaar door en is in tegenstelling tot veel andere paddenstoelen meerjarig. Ook deze soort komt in ons land veel voor. Ze kunnen wel 50 centimeter breed worden en 30 centimeter dik. De echte tonderzwam, ook wel tondelzwam genoemd, heeft zijn naam te danken aan het feit dat het vruchtlichaam vroeger werd gebruikt voor het vervaardigen van tondel. Het is gedroogd licht ontvlambaar en werd vooral gebruikt voor het aanmaken en laten smeulen van vuur. Er bestaan twee keversoorten, die van de tonderzwam afhankelijk zijn..
Als je er oog voor hebt, zal je op veel plekken prachtig gevormde moskussentjes kunnen ontdekken. Wat te denken van het Gewoon Muisjesmos (Grimmia pulvinata); een veel in ons land voorkomende mossensoort. Sterker nog; ze zijn zelfs vrijwel wereldwijd verspreid. De soort is gemakkelijk te herkennen aan de kussentjes van groene blaadjes met een opvallend lange glashaar. Door hun kromme stelen zitten de sporenkapsels verborgen tussen de blaadjes. Ze groeien vaak in pollen of - zoals gezegd - kussens. Op de foto zijn ook de geelgroene sporenkapsels reeds te zien, die fier overeind staan. Over een poosje kleuren ze naar roodbruin. Gewoon muisjesmos groeit veel op muren en daken, maar komt ook voor op de schors van bomen. Alhoewel de interesse groeiende is, worden mossen en korstmossen vaak nog ondergewaardeerd.
|
Een soort, die ook reageert op beschadigingen is de Roodporiehoutzwam (Daedaleopsis confragosa). De soort ontleent namelijk zijn naam aan het feit dat de poriën roodbruin verkleuren bij kneuzingen. Het is een buisjeszwam, die het gehele jaar door kan worden gevonden. Ze komen zeer algemeen in ons land voor. Het vruchtlichaam heeft een doorsnede van maximaal 15 cm en is afgeplat en schelpvormig. De hoed is beige, bruin of roodbruin Ze groeien meestal op stammen van wilgen en berken. Ook op beuk, es, populier, hazelaar, els en vogelkers worden ze wel eens aangetroffen. De soort houdt van een vochtige omgeving. In de loop der jaren is de wetenschappelijke naam meerdere keren gewijzigd.
Van de schimmelwereld nu over naar die van de mossen en korstmossen. Allereest maar eens het Gewoon Purpersteeltje (Ceratodon purpureusis); een pioniersmos wat in de winterperiode door z’n kleurstelling meteen opvalt. Op de foto zie je dat de kapselsteeltjes naar de top toe al mooi van oranje naar roodbruin verkleuren. Nog later verandert dit van wijnrood naar purper en openen de sporenkapsels zich. Mooi zijn de dauwdruppels, die her en der nog te zien zijn. Om een dergelijke foto te kunnen maken zal je toch echt naar de grond moeten. Het gewoon purpersteeltje is allesbehalve zeldzaam. Je kunt ze op heel veel plekken tegenkomen; zelfs in stedelijke omgeving. Gewoon een kwestie van je ogen goed de kost geven.
Na twee mossensoorten, nu ook nog een tweetal korstmossen. Zoals in de vorige editie aangegeven zouden we aan beide - totaal verschillende organismen - immers wat extra aandacht besteden. Deze keer komt de Muurschotelkorst (Lecanora muralis) aan bod. Deze korstmossoort is vrijwel uitsluitend op steen te vinden. Ze groeien vooral op horizontale, tijdelijke vochtige kalkrijke oppervlakken, zoals stoeptegels en bovenkanten van baksteenmuren. Het afgebeelde exemplaar groeide in dit geval op een vochtige betonnen weidepaal. Korstmossen groeien langzaam; het zijn daarentegen echte overlevingskunstenaars.
|
Van de 13 soorten vingermossen, die in ons land voorkomen zijn er 9 zeldzaam of zeer zeldzaam. De vier overige soorten komen algemeen voor. Daartoe het afgebeelde Stoeprandvingermos (Physcia caesia), waarvoor je vaak niet ver hoeft te zoeken. Ze groeien namelijk op heel veel plekken, zoals muurtjes, betonnen klinkers, cement, bak- en kalksteen, asfalt, maar ook op de schors van bomen en bewerkt hout. Door het ontbreken van ciliën (trilharen) is Stoeprandvingermos niet te verwarren met 2 andere algemene soorten, te weten: Kapjesvingermos (Physcia adscendens) en Heksenvingermos (Physcia tenella). De naamgeving heeft vast en zeker iets te maken met de veelvuldige groei op stoepranden.
|
De titel, die de laatste foto van deze natuursessie van één van onze natuurfotografen meekreeg, was: “Oerwoud in Enschede”. Als je deze titel leest en de foto nog niet hebt gezien, denk je algauw: “Wat is dat voor onzin”, maar als je de foto erbij ziet, dan is die titel zo verkeerd nog niet. De kromgegroeide bemoste stammen, de humusrijke bodem en het dichte takkendek maken dit stukje bos tot iets ondoordringbaars en dat op het Hoge Boekel! Struinen in de natuur levert niet zelden verrassende beelden op. Met deze junglefoto beëindigen we de eerste maand van het nieuwe jaar. We zijn benieuwd wat februari ons gaat brengen. Hopelijk kunnen we ons nog uitleven bij wat winterse momenten.
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Jaimey Wilbers.
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Jaimey Wilbers.
Natuurlijk hebben we deze maand nog meer natuurfoto’s gemaakt. Klik daarvoor op “Hier” of surf eenvoudigweg naar de rubriek: “Recente foto's”.