natuurkalender januari 2021
Het is weliswaar al weer een poosje geleden, maar we wensen u alsnog een veel beter en florissanter jaar toe dan het in 2020 is geweest. Laten we er het beste van maken, want er is - zoals men dat zo mooi zegt - licht aan het eind van de tunnel. Het was deze maand ook qua weer nogal somber met maar weinig zonneschijn. Het was vooral wisselvallig en er viel veel regen. Na bijna een jaar sneeuwde het eindelijk ook weer eens. Dat gebeurde medio januari, maar het laagje was ook zo weer verdwenen.
Het minder goede weer heeft ons evenwel niet belet om er zo nu en dan weer lekker op uit te trekken. Dat heeft geresulteerd in redelijk wat foto’s, waarbij de vogelwereld op de meeste aandacht mocht rekenen. In deze sessie treft u dan ook opnames aan van achtereenvolgens: grote zaagbek, fuut, grauwe gans, kolgans, lepelaar, Noordse kauw, krakeend, wulpen met smienten, sperwer, fazant, holenduif, glanskop en een boom vol vinkachtigen.
Het schimmelrijk wordt dit keer vertegenwoordigd door: sneeuwwit franjekelkje, roze kaaszwam, citroenstrookzwam, gewoon elfenbankje en plooivlieswaaiertje. Verder hebben we uit de florawereld: gewone haarmuts en Italiaanse aronskelk.
Direct of indirecte associaties met de insectenwereld zijn: de grote zwartschild, de gal van de kruikgalwesp en de rhododendronknopvreter in relatie tot de rhododendroncicade. We sluiten de maand af met 2 landschapsfoto’s, gemaakt tijdens “het gouden uurtje”.
Nu echter allereerst aandacht voor onze gevleugelde vrienden.
Het minder goede weer heeft ons evenwel niet belet om er zo nu en dan weer lekker op uit te trekken. Dat heeft geresulteerd in redelijk wat foto’s, waarbij de vogelwereld op de meeste aandacht mocht rekenen. In deze sessie treft u dan ook opnames aan van achtereenvolgens: grote zaagbek, fuut, grauwe gans, kolgans, lepelaar, Noordse kauw, krakeend, wulpen met smienten, sperwer, fazant, holenduif, glanskop en een boom vol vinkachtigen.
Het schimmelrijk wordt dit keer vertegenwoordigd door: sneeuwwit franjekelkje, roze kaaszwam, citroenstrookzwam, gewoon elfenbankje en plooivlieswaaiertje. Verder hebben we uit de florawereld: gewone haarmuts en Italiaanse aronskelk.
Direct of indirecte associaties met de insectenwereld zijn: de grote zwartschild, de gal van de kruikgalwesp en de rhododendronknopvreter in relatie tot de rhododendroncicade. We sluiten de maand af met 2 landschapsfoto’s, gemaakt tijdens “het gouden uurtje”.
Nu echter allereerst aandacht voor onze gevleugelde vrienden.
In de winter komen er nogal wat vogels onze kant op om hier tijdelijk te bivakkeren. Daar zitten soms leuke soorten bij, zoals in dit geval deze overvliegende Grote Zaagbek (Mergus merganser). Deze eendensoort overwintert in ons land en is zowel te vinden in grote zoete wateren als meren en rivieren. Het mannetje van de grote zaagbek heeft (zoals te zien op de foto) een zwarte rug, een zwartgroene kop en een knalrode snavel. De buik daarentegen, is roomwit tot soms bijna geel. Daarom worden deze vogels in het vogeljargon ook wel “boterbuiken” genoemd. Grote zaagbekken vangen vooral visjes. Ontsnappen kan niet: in de buitenrand van de bek zitten zowel onder- als bovenin haakjes, die naar binnen wijzen.
|
In de winter mist de Fuut (Podiceps cristatus) zijn mooie roodbruine kopveren en is dan vrij egaal grijsbruin van kleur. Aan het einde van de winter vertonen de eerste exemplaren zich alweer in pracht- of broedkleed; soms al in januari. Overwinteren doen ze zuidelijk van het broedgebied; met name in meren, kustwateren en andere geschikte watergangen. De vogels wijken vaak uit voor plaatselijke kou en wisselen - door voedselnood gedwongen - vaak snel van overwinteringsgebied. In winterkleed zijn futen vaalbruin en wit van kleur met zwarte kopveren. Meestal in maart, niet zelden eerder, vormen zich al paren. Futen hebben - net als meerkoeten - afgeplatte lobben aan de tenen, dit in tegenstelling tot eenden, die zwemvliezen hebben. Samen met de rest van het lichaam maakt dat de fuut tot een ideale duiker. Het is en blijft een opvallende verschijning op het water
|
Minstens even zoveel Kolganzen (Anser albifrons) doen in de wintermaanden ons land eveneens aan. Ze zijn duidelijk kleiner dan de grauwe ganzen en goed herkenbaar aan de witte bles op de kop; de zogeheten witte kol, waaraan ze hun naam te danken hebben. Volwassen vogels hebben op de buik bruinzwarte dwarsstrepen. Bij juveniele vogels ontbreken die doorgaans. Als ze overvliegen zijn die “strepen” met de verrekijker vaak goed te zien, zoals op bijgaande foto, die met avondlicht is gemaakt door onze jongste natuurfotograaf. De kleurtekening van de snavel en de poten van de kolgans is net andersom als bij de grauwe gans. Bij de kolgans is de snavel namelijk roze en zijn de poten oranje. Kolganzen zijn erg luidruchtig en kunnen in de vlucht moeilijk een goede “toonhoogte” aanhouden.
|
De meest algemene gans in ons land is de Grauwe Gans (Anser anser). Ze zijn hier het hele jaar door te zien. Broeden doen ze in grote aantallen, maar in de winter wordt de populatie nog omvangrijker, omdat deze dan wordt aangevuld met vogels uit andere streken. Samen verblijven er in de winterperiode dan al gauw zo’n half miljoen grauwe ganzen in Nederland. Overal waar water en eiwitrijke graslanden zijn, kom je ze tegen. Het zijn grote ganzen, die je niet gemakkelijk over het hoofd ziet. En als dat wel zo is, zijn ze vaak al van ver te horen aan hun “gegak”. In de kop van Noord Holland kon dit overvliegende exemplaar worden geportretteerd, waarbij mooi de grijze bovendelen, de oranjekleurige snavel en de roze-achtige poten te zien zijn.
|
Het voelt vreemd om in januari nog Lepelaars (Platalea leucorodia) in ons land aan te treffen. In dit geval bij de Petten op Texel. Het waren er in totaal zes met in hun kielzog ook nog eens 5 kleine zilverreigers. En toch bestaat het: lepelaars die ieder jaar in Nederland overwinteren. Het zijn weliswaar kleine aantallen, maar toch! Ze vormen in deze tijd van het jaar beslist een bezienswaardigheid. Dat “overblijven” heeft als voordeel dat ze niet zo ver hoeven te vliegen en als eerste de beste plekjes kunnen bezetten in de broedkolonie. Zachte winters hoeven in de regel dus geen problemen te zijn, maar als het echt gaat winteren zoals nu (begin februari 2021), hebben ze wel een probleem. Het overgrote deel van onze broedvogels blijft evenwel niet in Nederland en vliegt aan het eind van de zomer gewoon naar het zuiden. Lepelaars hier aantreffen in de winter is dus eigenlijk helemaal niet vreemd
|
Tijdens het wachten bij de veerhaven op Texel is het altijd goed opletten geblazen, want je kunt daar zomaar leuke vogelsoorten aantreffen, zoals in dit geval een Noordse Kauw (Corvus monedula monedula). Dit is de nominaatvorm bij de kauwen, die 3 ondersoorten kent. De Westelijke Kauw (Corvus monedula spermologus) is degene, die thuis hoort in West Europa en in ons land overal te zien is. De derde ondersoort is de Russische Kauw (Corvus monedula soemmeringii). Het voert te ver om (uitgebreid) op de marginale verschillen bij deze 3 ondersoorten in te gaan. Het meest in het oog springende kenmerk bij de Noordse Kauw is – zoals u kunt zien - de grijswitte sikkel, die van de ondernek naar het achterhoofd loopt. Dit kenmerk kan overigens nogal variabel zijn.
|
Een eendensoort, die het in ons land al jarenlang meer dan goed doet, is de Krakeend (Mareca strepera). Dit geldt zowel als broedvogel als wel als wintergast. Veel krakeenden doen daarnaast ook nog eens tijdens de trek ons land aan. Kortom; het hele jaar door zijn ze in behoorlijke aantallen in ons land te zien. Het mannetje (rechts op de foto) is al helemaal klaar voor “de bruiloft”, compleet met zwarte kont en witte spiegel. Zelfs de fijne tekening op de borst is al goed zichtbaar. Het vrouwtje (links op de foto) ziet er daarentegen vrij onopvallend uit. Ze lijkt zelfs sterk op het vrouwtje van de wilde eend, maar is kleiner en heeft een oranje rand langs de donkere snavel. Dat laatste ontbreekt bij het wijfje van de wilde eend. Zo te zien is er bij deze twee krakeenden reeds sprake van paarvorming.
|
Het zal duidelijk zijn dat de opname van deze groep Wulpen (Numenius arquata) met enkele Smienten (Mareca penelope) op de achtergrond niet in ons verenigingsgebied is gemaakt. Niet dat we hier geen wulpen en smienten kunnen tegenkomen, maar geenszins in de winterperiode en zeker niet in dergelijke aantallen. In het najaar raakt bij ons het binnenland leeg, terwijl de kustgebieden juist volstromen met wulpen. In de maanden augustus en september kunnen er tot wel 200.000 exemplaren in Nederland aanwezig zijn. Met name het Waddengebied en de Zeeuwse Delta herbergen in de herfst en de winterperiode veel wulpen van elders. Vanaf januari / februari nemen de aantallen toe, wat deels komt door de terugkeer van de eigen broedvogels. De foto is dan ook gemaakt op Texel waar ten tijde een groep van ruim 700 wulpen bivakkeerde.
We zijn het wellicht al lang weer vergeten, maar medio januari viel er na bijna 11 maanden eindelijk weer eens een laagje sneeuw. Dat heeft er dan wel niet lang gelegen, maar het was in ieder geval genoeg om dit winterse plaatje te maken, waarop een foeragerende Fazanthaan (Phasianus colchicus) te zien is in een witte wereld. In een dergelijk wit landschap komen de prachtige kleuren van deze voormalige Aziaat extra tot hun recht. Dat geldt - zoals iedereen weet - echter uitsluitend voor het mannetje, oftewel de haan. Aan de hen is buiten het bruin maar weinig kleur te herkennen. Naast de opvallende kleurrijke kop heeft de haan ook nog eens een lange gebandeerde staart en een bruin lichaam met donkere vlekken en schubben. Fazanten gaan niet graag op de wieken, maar rennen liever.
|
Vanuit een schuilhut maak je, als je maar lang genoeg geduld hebt, na verloop van tijd gewoon deel uit van de natuur. Wat het zo mooi maakt, is dat er op die manier van dichtbij niet zelden loepzuivere foto’s te maken zijn, zoals in dit geval van dit Sperwermannetje (Accipiter nisus). Een sperwer is in de winterperiode een schrik voor alle tuinvogels. De voedertafel betekent ook voor deze roofvogel een gedekte tafel. Daar immers zijn vele hongerige vogels bij elkaar te vinden en de minst alerte, dan wel de meest verzwakte vogels zijn “het eerste aan de beurt”. Bij het kleinere mannetje staan vooral mezen, vinken, mussen en andere kleine zangvogels op het menu. De beduidend grotere vrouwtjes hebben het vooral voorzien op merels, Turkse tortels, maar ook eksters, gaaien en kauwtjes worden niet versmaad. Eten en gegeten worden; dat is hoe de natuur zichzelf in stand houdt.
|
In tegenstelling tot zijn broertje, de matkop, kun je in de winterperiode de Glanskop (Poecile palustris) gewoon aantreffen in de tuin. Ze zijn een welkome gast op voederplekken. Glans- en matkoppen zou je kunnen indelen in de categorie tweelingsoorten. Dat zijn soorten, die uiterlijk heel erg veel op elkaar lijken, maar gewoon, zonder te paren, naast elkaar (kunnen) leven. Andere voorbeelden hiervan zijn tjiftjaf en fitis, visdiefje en Noordse stern, bonte- en withalsvliegenvanger, maar ook nachtegaal en Noordse nachtegaal. Het beste kenmerk van de glanskop is het lichte vlekje op de bovensnavel, wat op bijgaande foto goed te zien is. Daarmee onderscheidt hij zich van z’n “tweelingbroer”.
|
Dat het toch nog een klein beetje gewinterd heeft in januari is ook te zien aan deze foto met daarop twee foeragerende Holenduiven (Columba Oenas) in een berijpte wereld. Dit kleinere neefje van de houtduif kun je het gehele jaar door in behoorlijke aantallen in ons verenigingsgebied tegenkomen. Het agrarische platteland is dan ook z’n domicilie. Goed is de groen metallic gekleurde nekvlek bij deze vogels te zien. Met het ochtendzonnetje erbij zou deze prachtig hebben geglansd. In tegenstelling tot z’n grotere neef heeft de holenduif geen wit in het verenkleed. Een ander goed determinatiekenmerk zijn de zwarte strepen op de vleugel. De holenduif was honderd jaar geleden nog zeldzaam in ons land
|
In deze kalendermaand hebben we, naast vogels, ook weer een aantal mooie soorten uit het schimmelrijk op de gevoelige plaat weten vast te leggen, te beginnen met het Sneeuwwit Franjekelkje (Dasyscyphella nivea). Deze ascomyceet behoort tot de schijfzwammetjes en aanverwante leden en groeit vrijwel altijd op oud eikenhout. Meestal is dat in bossen, maar ook in parken op voedselrijke, vochtige grond. Ze zijn het hele jaar door te vinden. Het sneeuwwit franjekelkje komt redelijk algemeen in ons land voor, is zeer klein, heeft een wit vruchtlichaam en ziet er beker- tot schotelvormig uit. De soort lijkt veel op het gewoon franjekelkje (Lachnum virgineum), die vooral op dode takken groeit. Franjekelkjes zijn moeilijk op uiterlijke kenmerken te determineren. Om volledig zeker te zijn zou microscopisch onderzoek nodig zijn geweest
|
De slotfoto van het onderdeel vogels laat voor de verandering een boom zien met daarin 23 vinkachtigen. Als je goed kijkt zijn het (bijna) allemaal Putters (Carduelis carduelis). Het zijn er exact 21. Er zit echter ook één vink (Fringilla coelebs) en één Keep (Fringilla montifringilla) bij. Aan u allen de eer om uw vogelkennis hier eens op los te laten. Deze soorten zijn in het winterseizoen geregeld in elkaars gezelschap aan te treffen. De putter is een prachtige, bijna tropisch aandoende vogel, waarbij de kleuren beige, geel en rood overheersen. Ze worden ook wel distelvinken genoemd en met recht. Ze halen het voedsel namelijk veelal uit distels. Laten staan dus; ook in de winter!
|
Met zijn zachte roze kleur is de Roze Kaaszwam (Rhodonia placenta) onmiskenbaar; mede vanwege de opvallende poriën. Op basis van foto’s is deze zwam dan ook redelijk goed te determineren. Nochtans komt de soort zeer zeldzaam voor in ons land en zullen maar weinig mensen ‘m ooit hebben gezien. Deze mooie zwammensoort is pas vrij recentelijk in ons land ontdekt. In de vorige eeuw werd zelfs nooit melding gemaakt van deze in het oog springende paddenstoel. Het lijkt er evenwel op dat de roze kaaszwam met een opmars in Nederland bezig is. Erg algemeen zullen ze waarschijnlijk echter niet worden. Ze veroorzaken bruinrot en groeien op verteerde stronken van naaldhout, zoals ook in de onderhavige situatie. Veel mycologen zijn van mening dat deze zwam een verrijking is voor onze paddenstoelenflora.
|
De Citroenstrookzwam (Antrodia xantha) vormt evenals de kurkstrookzwam (Antrodia serialis) brede stroken op naaldhout. De zwam komt vooral voor op stronken van naaldbomen en struiken en is herkenbaar aan de citroengele kleur. De kleine, nauwelijks met het oog te onderscheiden, gaatjes in het vruchtlichaam is eveneens een goed kenmerk. Deze zwammensoort was lange tijd vrij zeldzaam, maar komt nu vrij algemeen voor op de hogere zandgronden. De soort werd voor het eerst in Nederland vastgesteld in 1966 en vormt vaak kleine, maar ook grote korstvormige vruchtlichamen. Ook deze soort veroorzaakt bruinrot. Vondsten van vruchtlichamen, die niet snel vergaan (maar wel wit worden), kunnen het gehele jaar worden gedaan.
|
Eén van de bekendste paddenstoelen van ons land is het Gewoon Elfenbankje (Trametes versicolor). Ze groeien het hele jaar door en zijn als saprofiet te vinden op stronken en takken van loofbomen en een enkele keer op sparren. De vruchtlichamen zijn vrijwel altijd aan één zijde van een stronk of een tak te vinden. Ze groeien dakpansgewijs in groepjes en er bestaan vele kleurvariaties. Zelfs bleekoranje en witte hoeden komen voor. Ze helpen bij het afbreken van de afgevallen bladeren in het bos. Daarnaast wordt het gewoon elfenbankje vaak als bleekmiddel gebruikt in de papierindustrie. Verwarring van de soort kan plaats vinden met het Gezoneerd Elfenbankje (Trametes ochracea).
Bij het Plooisvlieswaaiertje (Plicaturopsis crispa) ziet de onderzijde er meestal mooier uit dan de bovenkant. Dat is zeker het geval bij de exemplaren op de foto. Wanneer zie je nu zulke fraaie waaiertjes met in het midden een rood hart!? Deze plaatjesloze vlieszwam groeit op allerlei dode stammen en takken van onder meer berk, beuk, hazelaar, wilde kers en nog een heel assortiment aan andere loofbomen en struiken meer. Ze zijn door hun waaiervorm in het veld gemakkelijk te herkennen. Het Plooivlieswaaiertje werd pas voor het eerst in 1989 in Nederland gevonden. Sindsdien is er sprake van een enorme toename. Ze komen inmiddels zeer algemeen in ons land voor. Nog steeds is niet duidelijk hoe deze soort zo’n opmars heeft kunnen maken. Tot zover de bijdrage aan het schimmelrijk
In januari zul je niet veel opvallende planten in ons land in het wild tegenkomen. Daar is de tijd van het jaar nu eenmaal niet naar. Wat echter te denken van deze plant met z’n opvallende bladeren, die we kennen als de Italiaanse Aronskelk (Arum italicumis). Dit exemplaar werd op 2 januari j.l. aangetroffen in de Koopmanspolder bij Wervershoof. Er zaten er zeker 45. Deze giftige plant uit de aronskelkfamilie is in Nederland in het verleden vaak aangeplant en daarna verwilderd. Daarom wordt de soort als stinsenplant beschouwd. Van origine horen ze thuis in het gebied rond de Middellandse Zee. De witte nerven op het blad onderscheiden ‘m onder meer van de bij ons inheemse Gevlekte Aronskelk (Arum maculatum).
|
Mossen en bladmossen behoren tot de wereld van de flora. Het zijn kleine, kruidachtige plantjes, die meestal dicht op elkaar gepakt groeien. Ze hebben vaak zowel stengels als “bladeren”. Afgebeeld is een “polletje” van de Gewone haarmuts (Orthotrichum affine). Zoals te zien op de foto, vind je ze vooral op vrijstaande boomstammen en struiken. De schors moet dan wel voedselrijk zijn. Vooral es, wilg, eik, iep, populier en vlier zijn favoriet. Op steen, zoals beton, baksteen, basalt, dakpannen, golfplaten en natuursteen, zul je ze niet zo gauw tegenkomen. Het is een echte pioniersoort. Het huikje of zo u wilt het mutsje, is mijtervormig.
Veel insecten zul je in de winterperiode evenmin tegenkomen. Toch kunnen we er enkele van laten zien. Het lukte deze keer om onder meer deze Grote zwartschild (Pterostichus niger) te portretteren. Het is een keversoort uit de familie van de loopkevers, die ook wel eens wordt aangeduid als zwarte streeploopkever. Ze zijn in geheel Nederland te vinden. De indruk bestaat dat hun aantal groeiende is. Ze houden zich met name op in (loof)bossen, op kapvlaktes en hoge kruidenvegetaties. Ook in heggen, tuinen en parken kun je ze tegenkomen. Er komen in Nederland zo'n 400 soorten loopkevers voor. De naam loopkever is goed gekozen, want ze blijven maar lopen en lopen . . . . . De meeste soorten zijn carnivoor
|
De natuur kent vele geheimen, waartoe woekering van planten. Niet zelden is sprake van een gal, die meestal ontstaat door parasieten (vaak insecten), die hun eieren in de planten leggen. De gal dient als behuizing en voedsel voor de uit het ei gekropen larven. Er bestaan echter ook gallen die door schimmels worden veroorzaakt. In dit geval gaat het echter om een gal van de zogeheten Kruikgalwesp (Andricus solitarius). Het vrouwtje van deze galwesp heeft in de onderhavige situatie een groei bevorderende stof in de plant aangebracht en met een lange legboor de eitjes in de plant gelegd. Als je goed naar de vorm van de gal op de foto kijkt, heeft deze inderdaad de vorm van een klein kruikje. De naam van deze galwesp is dan ook zo gek nog niet gekozen
|
Nog zo’n geheim die nog niet zo lang geleden onthuld is en waarbij een insect betrokken is, betreft de Rhododendronknopvreter (Pycnostysanus azaleae). Dit is een minuscuul paddenstoeltje dat groeit op de dode knoppen van de alom bekende rhododendron. Dat zijn de superkleine zwarte “knopspelden” op de foto. De schade aan de knopschubben van de rhododendron wordt veroorzaakt door de fraai gekleurde Rhododendroncicade (Raphocephala fennahi). Deze maakt voor de eileg wondjes in de knopschubben. Het eindresultaat is dat de aangetaste knoppen dood gaan, waardoor de “knopvreter” zich kan ontwikkelen. Gewoon in de toekomst eens letten op dode knoppen in een haag met rhododendrons. Geheid dat je ze vindt.
|
Na een lange periode waarbij je amper de deur uit kon, was het in de eerste week van januari heerlijk uitwaaien langs de IJsselmeerkust (kop van Noord Holland). Daar zijn de laatste twee foto’s van deze natuursessie gemaakt. Op de tweede dag van het nieuwe jaar was er tijdens het zogeheten “gouden uurtje” in de namiddag sprake van prachtige lichtomstandigheden. Dat maakt bijgaande opname hopelijk duidelijk. De foto is gemaakt in het 144 ha grote recreatiegebied “De Vooroever”, gelegen tussen Medemblik en Andijk. Hoe mooi is het om op dat soort momenten samen met de kleinzoon foto’s te kunnen maken van menig wondertje van moedertje natuur. Het gouden uurtje is bij iedere natuurfotograaf inmiddels een bekend begrip.
|
Niet veel later kon ook de laatste opname van deze maand worden gemaakt, wederom tijdens “het gouden uurtje”. Dit is de korte periode voor zonsondergang waarin er veel indirect zonlicht is. Omdat de “gouden bol” in deze periode laag aan de horizon staat, legt het licht een langere afstand af door de atmosfeer en ontmoet het meer stof en vocht. Het “blauwe licht” wordt hierdoor verstrooid, waardoor het rode licht nadrukkelijker naar voren komt. Bij het fotograferen spelen bij dit alles de kleurtemperatuur, de lichtintensiteit en de lichtrichting een belangrijke rol. De grauwe ganzen op de voorgrond maken bij deze foto het geheel compleet. Al met al aardig gelukt, toch! Met deze foto besluiten we de januarikalender.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Jaimey Wilbers en Rinus Baaijens
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Jaimey Wilbers en Rinus Baaijens
Als steeds zijn er deze maand nog meer mooie natuurfoto’s (zonder toelichting) gemaakt. Wij nodigen u hiervoor ook graag uit. Dat kan eenvoudig door op “Hier” te klikken of gewoon te kijken bij de rubriek: “Recente Foto’s”