natuurkalender februari 2024
En voor de zoveelste keer werd er een weerrecord verbroken. Met een gemiddelde temperatuur van 8,2°C tegen normaal 3,9°C was de kalendermaand de zachtste februarimaand sinds 1901. Bovendien werd het op drie na de somberste februari wederom sinds 1901 Die somberheid kwam voort uit gestage regenval. Vrijwel elke dag regende het. Deze kalendermaand gaat dan ook de boeken in als een maand met uitzonderlijk veel neerslag (110-140 millimeter). Bovendien kregen we op 22 februari ook nog eens te maken met storm Louis. Na de natte januarimaand volgde zelfs een nog nattere februarimaand.
We hebben desondanks ons best gedaan om weer voor de nodige natuurfoto’s te zorgen. Voor wat de vogelwereld betreft, hebben we deze maand voor u: grote bonte specht, roodborsttapuit, fuut, grote zaagbek, grote Canadese gans, wulp, witte kwikstaart, graspieper, blauwe kiekendief (2x), pimpelmees en zwarte mees.
Het schimmelrijk wordt vertegenwoordigd door: roestbruine kogelzwam, scherpe schelpzwam, troskalknetje en langstelig kroeskopje We laten u daarnaast ook opnames zien van: huismuis, ree, (boeren)krokus, springstaartje, bruingemarmerde schildwants, gewoon dikkopmos en kegelmos.
We beginnen voor de verandering eens met een varia aan soorten en onderwerpen, om daarna een reeks vogels de revue te laten passeren en af te sluiten met een landschapsfoto.
We hebben desondanks ons best gedaan om weer voor de nodige natuurfoto’s te zorgen. Voor wat de vogelwereld betreft, hebben we deze maand voor u: grote bonte specht, roodborsttapuit, fuut, grote zaagbek, grote Canadese gans, wulp, witte kwikstaart, graspieper, blauwe kiekendief (2x), pimpelmees en zwarte mees.
Het schimmelrijk wordt vertegenwoordigd door: roestbruine kogelzwam, scherpe schelpzwam, troskalknetje en langstelig kroeskopje We laten u daarnaast ook opnames zien van: huismuis, ree, (boeren)krokus, springstaartje, bruingemarmerde schildwants, gewoon dikkopmos en kegelmos.
We beginnen voor de verandering eens met een varia aan soorten en onderwerpen, om daarna een reeks vogels de revue te laten passeren en af te sluiten met een landschapsfoto.
Bij huis wordt vaak bijgevoerd om de vogels de winter door te helpen. Zo ook bij samensteller dezes. Pindaslingers oefenen niet alleen een grote aantrekkingskracht uit op mezen, spechten, gaaien en eekhoorns, maar overduidelijk ook op deze Huismuis (Mus musculus).He beestje moest veel moeite doen om bij het aanlokkelijke voedsel te komen. Via de klimop, een deel van de tussenmuur en een bloembak lukte het eindelijk om bij de begeerde pinda’s te komen. Het beestje liet zich daarna triomfantelijk fotograferen op zijn nieuw verworven voedselplekje. Van de huismuis worden - genetisch gezien - vijf ondersoorten onderscheiden. In Nederland komt de westelijke huismuis voor. Tip: mocht je uilenballen willen uitpluizen om te zien welke schedeltjes en onderkaken van vooral muizen er in te vinden zijn, maak dan gebruik van de soortzoeker, die speciaal door de Zoogdiervereniging is gemaakt voor het Naturalis Biodiversity Center. Determinatie van skeletonderdelen in braakballen is immers best lastig.
|
Dat het voorjaar er aan staat te komen is in de natuur inmiddels overal te zien. Naast de bloeiende hazelaars, de sneeuwklokjes en de enkele vlinder, zijn het vooral de krokussen, die zich na een lange troosteloze periode op een kleurrijke manier manifesteren. Dit groepje werd gefotografeerd bij de Steenhaarplassen in het Buurserzand. Waarschijnlijk hebben we hier te maken met verwilderde Boerenkrokussen (Crocus tommasinianus). Als het zonnetje er aan te pas komt, spreiden de bloembladen zich stervormig. Dan is duidelijk het verschil te zien met een andere krokussoort; de veel aangeplante Bonte krokus (Crocus vernus). Andere krokussoorten zijn veelal geel van kleur.
Bij Reeën (Capreolus capreolus) komt een groot aantal tinten voor; variërend van roodbruin tot geelbruin. Ook zie je bij reeën geregeld vormen van melanisme (bruinzwart tot geheel zwart), maar ook albinisme (witte vorm) komt zo nu en dan voor. Verder zit er een danig kleurverschil tussen de zomer- en de wintervacht. Dat laatste is te zien op bijgaande foto. Deze dieren hebben namelijk hun “winterkloffie” nog aan. De geweien van de 2 reebokken in het gezelschap zijn nog voorzien van de basthuid. Deze wordt afgeschuurd tussen maart en juni. Bijzonder is dat er zo nu en dan ook reegeiten voorkomen met een gewei! Ook al zijn reeën herkauwers, dan nog zijn het geen grazers, zoals herten. Het zijn echte knabbelaars; ze eten dan ook graag knoppen, scheuten en loten van struiken en bomen. Daar is niet iedereen even blij mee. Ook kruiden, grassen, bladeren, noten, paddenstoelen, bramen en bessen staan bij deze dieren op het menu.
|
Reeën zullen ongetwijfeld ook mos eten, zoals het Gewoon Dikkopmos (Brachythecium rutabulum). Het is een algemene, kosmopolitische soort die voorkomt in uiteenlopende biotopen en op zeer verschillende soorten ondergrond, zoals schors, steen, bodem, hout, strooisel etc. Het is een zeer algemene mossoort in ons land en behoort tot de zogeheten bladmossen. Mede vanwege de toegenomen stikstofdepositie is er nog steeds sprake van een sterke toename. Het afgelopen seizoen heeft het erg veel geregend, waardoor dit mos er nu dan ook fris en gezond uitziet. Ze zijn niet alleen in de vrije natuur te vinden, maar op heel erg veel plekken meer, zelfs in de stad. Kijk maar eens op en onder bomen, op natuur- en baksteen, in de voegen van klinkers en tussen het gras. Let bij de foto ook eens op de leuke sporenkapseltjes op de steeltjes.
|
In tegenstelling tot de vorige soort is Kegelmos (Conocephalum conicum) behoorlijk zeldzaam in ons land. Dit mosje zal je zelden buiten tuinen, parken of begraafplaatsen aantreffen. Ze worden elders gevonden op niet te zure, beschaduwde beekoevers en vochtige muren. Dat klopte volledig in de onderhavige situatie. De soort is nauw verwant aan Parapluutjesmos (Marchantia polymorpha). Kegelmos behoort tot de zogeheten levermossen en leeft vrijwel altijd zonder “parapluutjes”, maar is wel getekend met ruitjes. De “kommetjes” van Kegelmos zijn nooit rond maar half open. Zowel het gewoon dikkopmos als kegelmos werden gefotografeerd op de Lonnekerberg
|
Op een dode beukentak werd op dezelfde locatie ook de Roestbruine Kogelzwam (Hypoxylon fragiforme) aangetroffen. De schors zat er vol mee. Als het de gelijkende Kleinsporige Kogelzwam, (Hypoxylon howeanum) zou zijn geweest, dan zou deze niet op beuk hebben moeten zitten. De zakjeszwam is aanvankelijk grijsachtig van kleur en verwordt later tot roestbruin en zwart. De vruchtlichaampjes groeien in grote groepen en zijn niet veel groter dan 4 – 10 mm. Het zijn net aangebrande borrelnootjes. Ze kunnen het hele jaar door worden gevonden. Het is in ons land een zeer algemene soort. Ze hebben een groot verspreidingsgebied, ze worden namelijk ook gevonden in de rest van Europa, Noord-Amerika, Azië en de eilanden in de Indische Oceaan.
|
Bij de slijmzwammen is bij een aantal van onze fotografen het Troskalknetje (Badhamia utricularis) favoriet. Dat komt waarschijnlijk omdat ze in hangende positie veel op kleine druiventrosjes lijken. Aanvankelijk zijn ze geel, maar gaandeweg kleuren ze volledig bij tot ze het laatste donkerblauwe stadium (als op de foto) hebben bereikt. Het lijken dan ook net blauwe druiven in miniatuurvorm. In de verschillende groeistadia zijn ze erg fotogeniek. Slijmzwammen oftewel myxomyceten voeden zich met bacteriën, algen, gisten, schimmels en houtige deeltjes. Ze vormen samen een kolonie wat men een plasmodium (een soort gelei) noemt. Hierin speelt zich een ingewikkeld proces af van het zich kunnen verplaatsen tot aan sporenvorming toe. Het troskalknetje komt vooral voor op oud hout en schors van dode loofbomen.
|
De lvolgende paddenstoelsoort, die we u deze maand willen laten zien, is de Scherpe Schelpzwam (Panellus stipticus), die eveneens op de Lonnekerberg werd aangetroffen. Deze zeer algemeen voorkomende plaatjeszwam is te vinden op dood hout; meestal op stronken van eik, zoals ook in de onderhavige situatie. De hoed van deze soort is bleekbruin tot roze-bruin. Naast de bruingele variëteit (stipticus) wordt ook een kleurloze variëteit onderscheiden (albus). De scherpe schelpzwam groeit vooral in loof- en gemengde bossen. Je vindt ze in groepen. Ze zijn goed herkenbaar aan de wat kleiachtige structuur van de hoedhuid
|
Uit de wereld van de slijmzwammen hebben we deze keer ook voor u het Langstelig Kroeskopje (Comatricha nigra). Het is een wijdverspreide soort, die op vermolmd hout groeit op de bosbodem in zowel naald- als loofbos. Ze worden 2 – 8 mm hoog en groeien - zoals u kunt zien - op “steeltjes”, die 2 tot 6 keer zo lang zijn is als de sporendoosjes, of beter gezegd: sporenbolletjes. Ze hebben wel wat weg van minuscule ballonnetjes. De lange stelen zijn zwart van kleur en harig. Dat laatste is op de foto evenwel niet te zien. Voor een zekere determinatie zou microscopische controle nodig zijn geweest. Het vastleggen van deze ieniemienies blijft altijd weer een mooie uitdaging.
Over ieniemienies gesproken. Wat te denken van dit pakweg anderhalve mm grote Springstaartje (Dicyrtomina ornata). Een beukenboom op de Lonnekerberg zat er eveneens vol mee. Dat is overigens alleen in de wintermaanden het geval. Normaliter zijn ze te vinden in de grond, onder stenen of in de blad- en strooisellaag van vochtige bossen. Zoals alle springstaarten heeft deze soort als het ware een springvork onder het uiteinde van z’n achterlijf. Bij gevaar zijn ze hiermee in staat om grote sprongen te maken. Vandaar de naamgeving. De afgebeelde soort voedt zich met afgestorven plantaardig materiaal. maar ook met schimmels, korstmossen of pollen. Het springstaartje wordt algemeen beschouwd als een belangrijke humusproducent
|
Bij het wakker worden op de laatste dag van februari viel het oog van kleinzoon Jaimey meteen op een wants die over het plafond liep. Natuurlijk moest het beestje meteen op de foto en wat bleek; het was nota bene de (nu nog) zeer zeldzame Bruingemarmerde Schildwants (Halyomorpha halys) en dat gewoon op zijn slaapkamer! Voor onze jongste fotograaf begon de dag dus uitstekend. Fruittelers zullen de loftrompet voor deze invasieve soort evenwel niet uitsteken, omdat het een schadelijke soort betreft uit Azië, die sap zuigt uit bladeren en vruchten. Ze overwinteren graag in woonhuizen; dus dat klopt. In augustus 2018 werd deze schildwants voor het eerst in ons land (Limburg) aangetroffen. Via internationaal goederentransport heeft deze schildwants zich in de afgelopen decennia vanuit Azië over grote delen van Noord-Amerika en Europa verspreid
|
In ons land wordt het geslacht Ero vertegenwoordigd door 4 soorten spinnendoders, namelijk de Gevorkte Spinneneter (Ero furcata), de Cambridges spinneneter (Ero cambridgei), de Grote Spinneneter (Ero tuberculata) en de Vierspitsspinneneter (Ero aphana). De eicocon van al deze soorten is opvallend en wordt vaker gevonden dan de spin zelf. De cocon is bol- of eivormig, circa 4 mm lang en bevestigd aan een lange, dunne steel (zoals te zien op de foto). Als je goed kijkt, zie je dat er een op koperdraad gelijkende bescherming om de cocon zit. De beide eerstgenoemde spinnendoders maken een ronde cocon. Waarschijnlijk is één van die twee de maker van het afgebeelde spinsel. Een spinnendeskundige kwam overigens met een Nederlandse benaming, voor dergelijke spinnen. namelijk Piratenspin. Die naam zal je evenwel tevergeefs op Google zoeken. Spinneneters bouwen zelf geen web, maar schakelen ander spinnen (veelal kogelspinnen) uit met gif, waarna ze een gemakkelijke prooi vormen.
|
Er zijn spechten en aanverwante soorten, die vaak op de grond hun voedsel bij elkaar scharrelen. Denk bijvoorbeeld aan groene specht en draaihals. De afgebeelde Grote bonte specht (Dendrocopos major) is dat in de regel niet. Die houdt zich het liefst op in bomen. Ze eten dan ook voornamelijk insecten en insectenlarven, die ze al kloppend uit boomschors proberen te peuteren. In de winterperiode bestaat het menu evenwel ook uit zaden en noten. Zaden van dennenappels en sparrenkegels worden bijvoorbeeld graag gegeten. Ook zijn ze verzot op hazel-, okker- en beukennoten. Op voederplaatsen zijn ze trouwens ook dol op aangeboden pinda’s, vogelpindakaas en zonnespitten. Het leek ons deze keer eens leuk om een exemplaar op de gevoelige plaat te zetten, die een beetje verstoppertje probeerde te spelen . Wat wellicht ook opvalt is dat de foto op ooghoogte is gemaakt.
|
Er zijn vogelsoorten, die in de winterperiode slechts even ons land verlaten en daarna al snel terugkeren. Tot deze categorie behoort ontegenzeggelijk de Roodborsttapuit (Saxicola rubicola). Zoals ook in dit geval laten de eersten zich al weer zien in februari. Bij zachte winters is het zelfs zo dat een (klein) aantal in ons land overwintert. De opname van dit mannetje is gemaakt in het Beuningerveld, waar gelukkig nog rust, ruimte en natuur te vinden is. Eén der onzen is hier dan ook geregeld te vinden voor het maken van natuurfoto’s. Roodborsttapuiten vind je op heides, in de duinen, in ruige, open moerasgebieden en in halfopen boerenland. De soort is in ons land gelukkig weer vrijwel helemaal terug van weggeweest. Nadat de populatie enkele decennia geleden een behoorlijke veer heeft moeten laten, heeft de populatie zich wonderwel hersteld
|
De Fuut (Podiceps cristata) is niet zelden in februari ook al in z’n broedgebied te vinden. Op de eerste dag van februari dobberden de eerste exemplaren alweer op het water van de Berkel in Lochem. Een deel van de Nederlandse futenpopulatie trekt in de winter weg naar Frankrijk en Zwitserland. Het merendeel zoekt evenwel de grotere wateren in ons land op, zoals het IJssel- en het Grevelingenmeer. Ook kun je in de winter op zee , maar wel dichtbij de kust, menige fuut aanschouwen. Zoals op de foto te zien, maakt het mannetje het vrouwtje reeds vroeg het hof. Ze houden er, zoals menigeen weet, een prachtige baltsritueel op na. Futen vliegen niet graag en duiken het liefst onder water. Ze kunnen dat behoorlijk lang vol houden.
|
In de winter komen er nogal wat vogels onze kant op om hier tijdelijk te bivakkeren. Daar zitten soms leuke soorten bij, zoals in dit geval dit vrouwtje van de Grote Zaagbek (Mergus merganser). Deze eendensoort broedt niet in ons land, maar overwintert hier. Ze zijn zowel op grote zoete wateren als meren en rivieren te vinden. Op de foto ziet u een vrouwtje wat in Beuningen (ov/) de walkant heeft opgezocht. Dat zie je ze maar heel sporadisch doen. In de regel zijn ze uitsluitend op het water te vinden, met uitzondering van het broedseizoen. Het mannetje van de grote zaagbek heeft een zwarte rug, een zwartgroene kop en een knalrode snavel. De buik daarentegen is roomwit tot soms bijna geel. Daarom worden deze vogels in het vogeljargon ook wel “boterbuiken” genoemd. Grote zaagbekken vangen vooral visjes. Ontsnappen kan niet: in de buitenrand van de bek zitten zowel onder- als bovenin haakjes, die naar binnen wijzen
|
Bij de Berkel in Lochem hield zich deze Grote Canadese gans (Branta canadensis) op. Deze ganzensoort is van origine afkomstig uit Noord Amerika. Ganzen kennen in tegenstelling tot eenden geen kleurverschillen tussen mannetjes en vrouwtjes. Tussen de beide partners bestaat bovendien levenslange trouw. Dit geldt voor veel meer soorten. Eenden daarentegen kiezen elk jaar een nieuwe partner, waarbij het er tijdens de paring soms heftig aan toe gaat. Het afgebeelde exemplaar is als soort wellicht minder goed herkenbaar, maar in dit geval is de zogeheten waak/slaaphouding vastgelegd. Vogels slapen namelijk maar half: de ene helft van de hersenen slaapt en de andere helft is wakker. Eén oog is dan open, zoals ook in dit geval, zodat ze toch waakzaam kunnen blijven. Hoe bijzonder is dat
|
In het najaar raakt bij ons het binnenland leeg, althans qua Wulpen (Numenius arquata). De kustgebieden stromen tegen die tijd juist vol met deze grote steltlopers. In augustus en september kunnen er tot wel 200.000 exemplaren in Nederland aanwezig zijn. De Nederlandse broedvogelpopulatie overwintert vooral langs de kusten van Engeland en Frankrijk. Veel wulpen uit Noord-Scandinavië en Noord-West- Rusland overwinteren daarentegen juist langs de Nederlandse kust. In de koude(re) maanden zal je ze in onze contreien niet of nauwelijks tegenkomen. Nochtans worden de eerste exemplaren niet zelden al weer in februari en soms al in januari gespot. Dat zijn vogels, die vroegtijdig teruggekeerd zijn naar hun broedgebied. Zo ook het afgebeelde exemplaar wat reeds op 15 februari werd gefotografeerd op de Ageler-es.
|
Ook de Witte kwikstaart (Motacilla alba) was er dit jaar op tijd bij. Dit exemplaar werd op 24 februari in het Haaksbergerveen op de gevoelige plaat gezet. Een enkel exemplaar wil bij een zachter winter wel eens overwinteren. In maart keert de soort massaal terug uit Zuid Europa en Noord Afrika. De trek kent een hoogtepunt in de tweede helft van maart en houdt aan tot half april. Het is één van de meest algemene broedvogels van ons land. Ze zijn vooral op het platteland te vinden. Het valt me de laatste jaren echter op dat ze ook steeds meer in dorpen en steden te vinden zijn. Dat geeft wel aan dat het platteland niet meer overal zo aantrekkelijk is. De witte kwikstaart beweegt voortdurend zijn staart op en neer. In onze omgeving worden ze daarom steevast wipstaartjes genoemd.
|
Bij het fotograferen van de vorige soort gaf ook deze Graspieper (Anthus pratensis) in het Haaksbergerveen blijk van zijn aanwezigheid. Ze zijn bij ons vooral talrijk in de trektijd, maar dat is allesbehalve het geval in de broedtijd. In de winter krijgen we hier te maken met vogels uit Scandinavië. De voorjaarstrek kan eind februari al beginnen en duurt tot circa half april. De afgebeelde vogel kan daarom evenzeer een trekvogel als broedvogel zijn geweest. “Onze” graspiepers overwinteren in Zuidwest Europa tot aan de Middellandse Zee. Zij keren pas in maart en april terug naar de broedgebieden. Graspiepers gaan graag even op een molshoop staan om de omgeving te verkennen. Dat doen ze puur uit lijfsbehoud. Bij gevaar duiken ze weg in het gras of vliegen op.
|
Een roofvogelsoort die we deze maand ook hebben weten te “kieken” (om maar een woordspeling te gebruiken), is de Blauwe Kiekendief (Circus cyaneus). Net als fazanten zijn Blauwe kiekendieven polygaam. Dat wil zeggen dat het blauwgrijs gekleurde mannetje er meerdere vrouwtjes op na houdt. Ooit is er op Terschelling een mannetje gesignaleerd met maar liefst 7 vrouwtjes! Als broedvogel is deze prachtige roofvogelsoort bijna uit ons land verdwenen. De populatie is vermoedelijk gedaald tot minder dan 10 broedparen (Texel, Terschelling en Oost Groningen). In de winterperiode zijn het er enkele honderden meer, want dan mogen we hier wintergasten uit Scandinavië verwelkomen. Jagen doen ze hier voornamelijk op veldmuizen. Op de foto is een jagend mannetje te zien.
Zoals ook bij diverse andere vogelsoorten ziet het vrouwtje van de Blauwe Kiekendief (Circus cyaneus) er heel anders uit dan het mannetje. Minder goede kenners zouden hier zomaar een bruine kiekendief van kunnen maken. De witte stuit verraadt evenwel dat het wel degelijk om een “blauwe” gaat. Beide exemplaren werden in hetzelfde gebied (Beuningerveld) gefotografeerd. De afgelopen maanden werden er ook in Weerselo regelmatig blauwe kiekendieven waargenomen, om precies te zijn drie; 2 vrouwtjes en 1 mannetje. De vogels jaagden veelvuldig boven een speciaal voor vogels ingezaaid veld van één van onze bestuursleden. Op dergelijke terreintjes houden zich doorgaans veel veldmuizen op; het stapelvoedsel van deze soort. Blauwe kiekendieven gebruiken gezamenlijke slaapplaatsen in hoogveen- en heidegebieden, maar ook in moerasgebieden en boerenland, waar niet zelden tot enkele tientallen vogels bijeenkomen
|
De Pimpelmees (Cyanistes caeruleus) is nu op z’n mooist. Dat heeft samensteller dezes onlangs van heel dichtbij mogen meemaken. Dit aandoenlijke beestje stond bij het afdrukken van de foto op het punt om te gaan badderen. De mannetjes van de pimpelmees zijn rond deze tijd het felst gekleurd, de borst is citroengeel en vleugels, staart, kraag en pet zijn helderblauw. Bij het vrouwtje, zoals waarschijnlijk dit exemplaar, is dat net allemaal wat minder. Zo eind februari begint ook zo’n beetje het broedseizoen voor deze mezensoort. De mannetjes hoor je nu dan ook overal druk zingen; korte riedeltjes met “rinkelende” trillers. Net als veel andere vogels is dit meesje steeds vroeger gaan broeden. Daarmee speelt de soort in op de steeds warmer wordende lentes. Pakweg 25 jaar geleden broedde de pimpelmees circa tien dagen later dan nu.
|
Naast de pimpelmees komen er nog 8 andere mezensoorten in ons land voor, waartoe de Zwarte Mees (Periparus ater). Deze soort lijkt wel wat op de koolmees, maar is duidelijk kleiner en minder kleurrijk. De witte vlek op het achterhoofd (een klein beetje zichtbaar) is misschien wel het meest in het oog springend. Ze zijn niet alleen klein, maar ook weinig opvallend. Hun zang is wel bijzonder; vaak wordt deze vergeleken met een fietspompje. Het zijn echte naaldhoutbewoners, die in de winter graag zaden eten. Ze hebben een sterke voorkeur voor zaden van de fijnspar. Het beestje werd overigens gefotografeerd in een klein beukenboompje waar het blad van vorig jaar nog aanzit. Een mooie compositie lijkt ons.
|
We zijn inmiddels aanbeland bij de laatste foto van de kalendermaand. De fotograaf in kwestie heeft met deze foto gemeend een mooi sfeerbeeld neer te zetten van de Steenhaarplassen in het Buurserzand. De berk rechts en de kuifeend op het water zorgen met name voor de sfeer en de compositie. Zo schilderden vroeger de meesterschilders ook graag hun landschappen. Dus wie zich hierop wil uitleven; ga vooral je gang. Hiermee sluiten we de februarimaand in stijl af. Hopelijk zorgt maart voor beter weer en meer variatie in het natuurleven.
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] tel. 06.46202123
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Laurents ten Voorde en Jaimey Wilbers
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Laurents ten Voorde en Jaimey Wilbers
Recente foto'sAls altijd zijn er ook deze maand weer diverse andere natuurfoto’s gemaakt. Benieuwd; klik dan op "Foto's februari 2024" of surf eenvoudigweg naar de rubriek: “Recente foto's”.