natuurkalender februari 2022
Februari 2022 eindigde op de 4e plaats in de lijst van warmste februarimaanden ooit. De winter bleef dan ook ver van ons vandaan. Het vroor ‘s nachts wel een aantal nachten, maar veel stelde het niet voor. Daar stond echter tegenover dat we te maken kregen met maar liefst drie stormen en zes stormdagen. Achtereenvolgens Corrie, Dudley en Eunice raasden over ons land, waarbij zelfs doden vielen en er heel wat schade werd aangericht; zo ook in de natuur. Vele dagen was het weer donker, grauw en nat; kortom niet echt fijn om er op uit te trekken. Door het zonnige slotweekend kregen we gelukkig toch nog te maken met een aantal zeer aangename dagen. De maand februari gaat al met al de boeken in als superzacht, kletsnat en erg windrijk.
De warme dagen aan het eind van de maand zorgden ervoor dat een aantal insecten vroegtijdig ontwaakten. Wat te denken van viervleklieveheersbeestje, zwart-rosse zandbij en atalanta. Ook een kelderpissebed liet zich verrassen.
De animo voor vogelfotografie leverde dit keer 15 soorten op, te weten: fuut, dodaars, aalscholver, fazant, houtduif, holenduif, meerkoet, kokmeeuw, kuifeend, mandarijneend, waterpieper, keep, groene specht, sperwer en steenuil.
Ook haas, kopjesbekermos, tonderzwammen, geweizwam en de maan ontkwamen niet aan de voortdurende zoektocht naar fotogenieke natuuronderwerpen.
We beginnen deze februarimaand merkwaardig genoeg eens met een aantal insecten.
De warme dagen aan het eind van de maand zorgden ervoor dat een aantal insecten vroegtijdig ontwaakten. Wat te denken van viervleklieveheersbeestje, zwart-rosse zandbij en atalanta. Ook een kelderpissebed liet zich verrassen.
De animo voor vogelfotografie leverde dit keer 15 soorten op, te weten: fuut, dodaars, aalscholver, fazant, houtduif, holenduif, meerkoet, kokmeeuw, kuifeend, mandarijneend, waterpieper, keep, groene specht, sperwer en steenuil.
Ook haas, kopjesbekermos, tonderzwammen, geweizwam en de maan ontkwamen niet aan de voortdurende zoektocht naar fotogenieke natuuronderwerpen.
We beginnen deze februarimaand merkwaardig genoeg eens met een aantal insecten.
In dezelfde omgeving (Lonnekerberg) kon ook deze Zwart-rosse Zandbij (Andrena clarkella) worden geportretteerd. Het is één van de vroegst vliegende soorten (zand)bijen. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes verschijnen in zachte winters soms al eind februari, zoals ook in de onderhavige situatie. Enkele mannetjes werden patrouillerend aangetroffen bij of op enkele door de zon beschenen bomen. Ze namen slechts kort plaats onder aan de stam en vlogen dan langs de stam omhoog. Kennelijk waren ze daarbij op zoek naar vrouwtjes om ermee te kunnen paren. Dat gebeurt op plekken waar feromonen worden afgezet. De soort heeft slechts één generatie per jaar en is tot begin mei te zien. Ze zijn gespecialiseerd in het verzamelen van stuifmeel van wilgen. Bijzonder is dat de nestingang wordt afgesloten als ze het nest verlaten; ze doen kortom keurig de deur dicht.
|
Het is al met al een uiterst milde winter geweest. Het lijkt er op dat het bovendien niet meer echt gaat vriezen. Gedurende de laatste dagen van februari kwam gelukkig eindelijk de zon tevoorschijn en zag je overal een beetje lente ontstaan. Dat was bijvoorbeeld te zien aan de verschijning van dit lieveheersbeestje, om precies te zijn het Viervleklieveheersbeestje (Exochomus quadripustulatus). Dit kevertje kan weliswaar het hele jaar worden aangetroffen, maar verreweg het meest laten ze zich zien in maart en april. Het is een lilliputter onder de lieveheersbeestjes en is niet veel groter dan 3 – 5 mm. Ze hebben een beetje een rond lichaam en komen wijd verspreid in ons land voor. Verwarring is mogelijk met de donkere vorm van het tweestippelig lieveheersbeestje (Adalia bipunctata )
|
Het was ook verrassend om op de laatste dag van februari deze Atalanta (Vanessa atalanta) tegen te komen. Nadat deze was gesignaleerd lukte het ook nog om het bewuste exemplaar op de gevoelige plaat vast te leggen. Het beestje vloog lekker in het zonnetje rond in een bosrijke omgeving. De atalanta is een dagvlindersoort, die tot voor kort hét schoolvoorbeeld was van een trekvlinder. We wisten niet anders dan dat ze in het voorjaar vanuit zuidelijke streken onze kant op kwamen en dat in het najaar hun nakomelingen weer terugvlogen. De laatste jaren zien we echter steeds vaker dat atalanta’s in staat zijn om hier te overwinteren, terwijl ze er geen winterslaap op na houden. Dat moet welhaast met de opwarming van de aarde te maken hebben. Leuk om te zien is dat op Waarneming.nl te lezen valt dat de soort eind februari op veel meer plekken in Nederland werd gezien.
|
Pissebedden behoren niet tot de insecten, maar tot de geleedpotigen. Ze hebben maar liefst 14 poten. Het zijn van origine schaaldieren en verwant aan krabben en kreeften. Vroeger dacht men dat pissebedden konden helpen bij problemen met plassen. Vandaar hun naam. We weten intussen dat dat klinkklare onzin is. Afgebeeld ziet u de Kelderpissebed of Gewone Glanspissebed (Oniscus asellus). Deze soort komt in ons land zeer algemeen voor. Ze hebben behoefte aan een vochtige omgeving. Iedereen zal ze in huis.wel eens opgemerkt hebben. Hun voedsel bestaat voornamelijk uit organisch materiaal; het zijn echte opruimers. Meestal tref je ze met meerdere exemplaren tegelijk aan. Het zijn vrij onschuldige diertjes.
|
Van de kleine diertjes nu naar het vogelrijk. Futen (Podiceps cristata) zijn er doorgaans ook vroeg bij. Niet zelden kun je de eerste exemplaren bij ons in de buurt in januari al weer aantreffen op het Kanaal Almelo – Nordhorn. In februari kun je al weer paartjes tegenkomen met nesteldrang. Heel erg bijzonder is dat nu ook weer niet, want er zijn zelfs december- en januarilegsels bekend en nog vreemder; jongen! Dit zijn evenwel uitzonderingen. Een fuut is en blijft een opvallende verschijning. De soort is vooral bekend vanwege zijn prachtige baltsrituelen en zijn grote aanpassingsvermogen. De jonkies hebben, zoals velen van u zullen weten, een “zebratekening”. De opname is overigens gemaakt op de Berkel bij Lochem.
We kennen in ons land meerdere soorten futen. Naast de “gewone” fuut kun je in ons land ook de geoorde fuut, de roodhalsfuut, de kuifduiker en de Dodaars (Tachybaptus ruficollis) aantreffen. De laatste is de kleinste en wellicht zelfs de luidruchtigste. Vooral in deze tijd van het jaar kun je op allerlei plassen het hinnikende geluid van deze soort horen. Dodaarzen hebben niet echt een staart. Daarom worden ze ook wel donskontjes genoemd. Het mannetje en het vrouwtje zijn in uiterlijk niet van elkaar te onderscheiden. Wel zijn ze erg trouw aan elkaar; in de regel levenslang. Het s een schuwe soort, die bij het minste of geringste onder water duikt. Zijn voedsel vangt hij ook onder water. Het exemplaar op de foto is nog niet helemaal op kleur.
|
De Aalscholver (Phalacrocorax carbo) is een viseter bij uitstek, niet zelden doen ze dat in groepen. Nu het broedseizoen evenwel voor de deur staat, vissen ze vooral solitair. Het exemplaar op de foto ziet er intussen op z’n paasbest uit met al die zilverwitte “manen”. Ze kunnen behoorlijk diep duiken, waarbij ze lang onder water kunnen blijven als ze hun prooi achterna jagen. Ze mogen geen al te groot drijfvermogen hebben. Daarom zie je ze vaak zitten met uitgespreide vleugels op een paaltje bij het water of op de grond. Dat doen ze om hun verenkleed te laten drogen. Ze bezitten namelijk geen stuitklier om zich in te vetten. Pakweg 20 – 25 jaar geleden kwamen aalscholvers niet of nauwelijks voor.in Twente. Dat is nu wel anders. De opname is trouwens gemaakt bij de UT in Enschede.
|
De februarimaand is een drukke tijd voor een Fazantenhaan (Phasianus colchicus). Dan namelijk doet hij er alles aan om zoveel mogelijk hennen aan zich te binden. Hij is wat men noemt polygaam. Van origine kwam deze hoenderachtige in ons land niet voor. Lang, lang geleden is de soort waarschijnlijk door de romeinen in Europa ingevoerd. Het oorspronkelijke verspreidingsgebied strekt zicht uit tussen Georgië, Armenië en Azerbeidjan, Korea, grote delen van China tot aan Noord-Vietnam toe. Fazanten eten vooral plantaardig materiaal (granen, maïs, zaden, bessen, knoppen), maar hazelwormen en levendbarende hagedissen worden evenmin versmaad. Een volwassen mannetje is onmiskenbaar door z’n lange, bruine, gebandeerde staart en naakte rode gezichtshuid
|
De Houtduif (Columba palumbus) is de grootste en meest voorkomende duif van Nederland. Het zijn zware duiven; een volwassen duif weegt gemiddeld 500 gram. Ondanks dat gewicht zijn het snelle vliegers. De volwassen duif heeft een witte vlek in de nek, een brede roze borst en een zeer kenmerkende witte streep op de vleugels. Deze is goed zichtbaar tijdens het vliegen. De Houtduif kan het hele jaar tot broeden overgaan.. Normaliter zijn er drie legsels met meestal twee eieren. Ze komen eigenlijk overal in het hele land voor, behalve op plekken waar geen enkele boom staat. Ze j broeden in uiteenlopende biotopen, van tuinen en parken tot bossen. In het broedseizoen leven zij solitair, maar buiten het broedseizoen tref je ze ook aan in grote groepen. Er overwinteren jaarlijks enorme groepen Houtduiven uit Noord- en Oost-Europa in ons land en andere delen van West-Europa
|
In tegenstelling tot de houtduif heeft de Holenduif (Columba oenas) geen wit in het verenkleed. Ze zijn in het voorjaar prachtig van kleur en de groene zweem aan de zijkant van de nek glanst mooi groen-metallic. Hieraan is deze duif ook herkenbaar, evenals zijn kleinere formaat en de zwarte streepjes op de vleugels. De holenduif was ruim honderd jaar geleden nog zeldzaam in ons land. Als broedvogel is er sprake geweest van een sterke toename in het agrarisch landschap. Omdat het een holenbroeder is wordt er nogal eens strijd geleverd om een nestkast met kerkuil of torenvalk. Van holenduiven is bekend dat ze erg plaatstrouw zijn. Net als de houtduif legt deze soort doorgaans ook maar 2 eieren. Ze hebben per broedsel meestal dan ook maar twee jongen.
Een maand waarin het niet altijd even gemakkelijk was om geschikte foto’s te maken, heeft ook zijn positieve kanten. Dan wordt er ook eens wat aandacht besteed aan soorten, die bij de gemiddelde vogelaar doorgaans niet zo interessant zijn. Zo ook deze Meerkoet (Fulica atra), die vredig aan de kant van de weg liep te “grazen”. De Latijnse naam atra is bij deze soort te vertalen naar de kleur zwart. Je zou derhalve verwachten dat de meerkoet een volledig zwarte watervogel zou zijn, maar dat is niet zo. Hij is meer antracietgrijs, zoals te zien op de foto. Verder heeft het beestje beigegroene poten, een witte bles op het voorhoofd en rode ogen. Opvallend zijn de gelobde tenen, die deels te zien zijn. Het zijn hele felle rakkers, die hun territorium te vuur en te zwaard verdedigen; dat geldt niet in de laatste plaats voor soortgenoten.
|
Nog zo’n soort waar menigeen in veel gevallen niet “warm voor loopt” is de Kokmeeuw (Chroicocephalus ridibundus). Deze meeuwensoort is in het recente verleden veel algemener geweest dan heden ten dage. Ze komen nochtans nog altijd talrijk in ons land voor. Het is een relatief gezien kleine meeuw, die in de winter is uitgerust met een “koptelefoon”. Ze zijn letterlijk en figuurlijk van alle markten thuis en zijn uiterst effectief om aan voedsel te komen. In het voorjaar en in de zomer zien kokmeeuwen er veel chiquer uit met hun chocoladebruine kop. Op de foto zie je een exemplaar in winterkleed , die nauwgezet in de gaten houdt of er niet ergens wat te halen valt. Kokmeeuwen zijn na twee jaar volwassen.
|
Op het Zoekerveld was een ander vredig tafereeltje te zien, namelijk een 11-tal kuifeendjes (Aythya fuligula) dobberend op het water. Als je goed kijkt tel je 9 mannetjes en 2 vrouwtjes. Dat “overschot” aan mannen zie je veel vaker bij kuifeenden. De beide wijfjes maakten knorrende geluiden. Met al die mannetjes om hen heen is dat natuurlijk niet zo verwonderlijk. In de winter zie je in ons land veel meer kuifeenden dan in de rest van het jaar. Het merendeel van de vogels, die nu nog even te zien zijn, hebben hier niet gebroed, maar komen uit Centraal- en Noord-Europa. Onze broedvogels overwinteren wat zuidelijker en of westelijker, zoals Frankrijk, Spanje, Portugal en Engeland.
|
In de Flevopolders kon dit fraaie eendje worden geportretteerd, te weten een mannetje Mandarijneend (Aix galericulata), Het is een exotische verschijning die je eigenlijk niet in Nederland zou verwachten. Oorspronkelijk komt hij dan ook uit Oost-Azië. Veel liefhebbers hebben deze kleurrijke soort evenwel toegevoegd aan hun watervogelcollectie. Menig exemplaar is hieruit ontsnapt of in de vrije natuur vrijgelaten. Dat heeft ertoe geleid dat je ze regelmatig in het wild kunt tegenkomen. In onze contreien hebben ze de afgelopen decennia meer dan eens gebroed. Vaak is daar de hoog opgehangen nestkast van een bosuil voor benut.
|
Na de kleurrijke mandarijneend is het soberheid troef bij het zien van deze Waterpieper (Anthus spinoletta). Het is nochtans een bijzondere soort, want de vogels die hier overwinteren trekken – in tegenstelling tot de gebruikelijke noord-zuid route – in het najaar de zuid-noord route. De waterpiepers, die we hier dan aantreffen, komen uit het Alpengebied. Het is namelijk een echte bergvogel. In de winter zoekt deze soort het laagland op. Dit exemplaar kon worden vastgelegd aan de rand van het Bargerveen. Als je ze niet vaak gezien hebt, zijn ze best lastig te determineren. Ze lijken namelijk veel op gras- en oeverpieper.
|
Eind februari / begin maart is de tijd van terugkerende wintergasten. Dan kom je in het veld niet zelden grote groepen vinkachtigen tegen. De hoofdmoot bestaat dan uit “gewone” vinken, maar hun neefje de Keep (Fringilla montifringilla), is niet zelden ook van de partij. Afgebeeld is een mooi mannetje, die nog net niet helemaal op kleur is. Wist u trouwens dat kepen niet ruien, zoals veel andere vogelsoorten dat wel doen? Bij deze soort slijten namelijk geleidelijk de veertopjes. Tegen het eind van de winter zijn ze zodanig afgesleten dat er weer een heel nieuw verenpak is ontstaan. De soort is in ons land doortrekker en wintergast in soms grote, maar jaar op jaar sterk verschillende aantallen. Zo nu en dan komen we hier overigens ook broedgevallen tegen. Het heeft er schijn van dat het aantal wintergasten de afgelopen decennia in ons land aan het afnemen is.
|
In tegenstelling tot de keep kunnen we het hele jaar door genieten van de Groene specht (Picus viridis). Deze voornamelijk op de grond levende spechtensoort is onmiskenbaar door zijn knalrode kruin, het zwarte masker, het grijsgroene verenkleed en de gele stuit. Het mannetje heeft voorts een rode “snorstreep”, die bij het vrouwtje, zoals op de foto te zien, zwart is. In veel gevallen verraden ze hun aanwezigheid door een lachende roep. Als je deze soort op de gevoelige plaat wilt vastleggen, is geduld - zoals bij veel vogelfoto’s - een schone zaak. Het beste is om ze een tijdlang te observeren als er in de grond wordt gehakt. Dan namelijk zijn ze bezig zijn met foerageren. Mieren staan daarbij hoog op hun verlanglijstje. Als ze eenmaal een goede voedselplek hebben, keren ze daar telkens naar terug. Zo kwam ook deze foto tot stand.
|
Soms kunnen bijzondere foto’s je ook zo maar in de schoot worden geworpen. Zit je in een schuilhut rustig te wachten op de dingen die komen gaan, vliegt er plots een Sperwer (Accipiter nisus) het lensbeeld binnen en dat met een grote bonte specht in de klauwen! Te zien valt dat de schrik van veel vogels met zijn prooi bij de vijverrand landt en of je het geloven wilt of niet, maar ‘m gewoon in het water verdrinkt. Wreed zult u zeggen, maar kennelijk wel uiterst effectief, want direct daarna zie je de sperwer al bezig gaan met het plukken van de prooi. Zo hard kan het er soms aan toegaan in de natuur. Bij het zien van dit alles was de fotograaf in kwestie aanvankelijk te verbouwereerd om meteen te reageren. Dat duurde gelukkig maar even, zodat al snel de eerste foto’s konden worden gemaakt. Bijgaand de bewuste sperwer met z’n prooi in de klauwen. Da’s wel een echte binnenkomer!
|
Een Steenuil (Athene noctua) slaat ook geregeld vogels (musgrootte), maar is lang niet zo’n specialist als de sperwer. Het “kwikuulke”, zoals wij ’m noemen, beschikt namelijk over een veel bredere voedselkeuze. Ze eten naast vogels vooral veldmuizen, maar ook andere kleine zoogdieren en in mindere mate reptielen en amfibieën, nachtvlinders en meikevers. Zelfs regenwormen worden niet versmaad. Steenuilen, zo ook dit exemplaar, zijn niet zelden ook overdag te zien. In dit geval op het erf van onze voorzitter, waar het aanwezige paartje zich in februari met hun baltsgedrag en geroep aan het opmaken zijn voor het naderende broedseizoen. Hoog in de boom hield het afgebeelde beestje de fotograaf nauwlettend in de gaten.
|
De maand februari is de paartijd van “meester langoor”, oftewel het Haas (Lepus europaeus). Deze periode wordt ook wel de rammeltijd genoemd. Hazen rennen dan “bijna blindelings “ achter elkaar aan door velden en weilanden. Vaak wordt de moerhaas achterna gezeten door meerdere mannetjes, die allemaal met haar willen paren. Dat gaat er niet zelden fel aan toe, waarbij de dame ook behoorlijk van zich af kan “slaan” als ze er niet van gediend is om besprongen te worden. Bij dit plat in het grasland liggende exemplaar was overigens niet veel activiteit te bespeuren. Zoals mijn oudste broer wel eens opmerkt “het beessie ligt erbij met gestrekte oren”. Hazen zijn zeer waakzaam en vertrouwen volledig op hun schutkleur. Wat u waarschijnlijk niet weet, is dat hazen heel goed kunnen zwemmen. Het zou een uitdaging zijn om dat ooit eens vast te leggen met de camera. .
|
Een macrolens, al dan niet met tussenring(en) heb je doorgaans ook nodig bij het fotograferen van andere kleine organismen, zoals myxomyceten, wellicht beter bekend als slijmzwammen. Die laatste naam is overigens verwarrend, omdat het geen paddenstoelen zijn. Ook een stevig statief en een draadontspanner zijn geen overbodige luxe. Op de foto zien we het zogeheten Zwart Draadwatje (Trichia botrytis), die vooral op dood naaldhout en berken te vinden is. Pakweg 30 jaar geleden kwamen ze amper in ons land voor, alhoewel er in die tijd waarschijnlijk maar weinig aandacht was voor slijmzwammen. Met de moderne appratuur van nu leggen steeds meer mensen zich toe op deze miniwereld, waardoor er steeds meer bekend wordt over deze interessante groep in de natuur. Microscopische controle zou overigens nodig zijn geweest voor een zekere determinatie.
|
Nu er in de maand februari minder bloeit en er minder groen te zien is, is het fotograferen van mossen en korstmossen beslist een aanrader. Als je je ogen de kost geeft, zijn er (zeker van dichtbij) best wel mooie pareltjes in de natuur te ontdekken, zeker als je als 15-jarige net een nieuwe macrolens hebt gekocht en er mee wil experimenteren. Bekermossen zijn dan bijvoorbeeld interessante onderwerpen, alhoewel het op naam brengen ervan soms wel een lastige klus is. Vrijwel zeker hebben we in dit geval te maken met het bekende Kopjes-bekermos (Cladonia fimbriata); een korstmossoort, die je zowel op steen, bomen, op de grond als op rottend hout kunt aantreffen. In Nederland is het een vrij algemene soort.
|
Van het veld nu naar het bos, waar in dit geval het oog viel op deze lang geleden afgeknapte boomstam vol met Echte Tonderzwammen (Fomes fomentarius). Je vraagt je wel eens af hoe dat allemaal zo heeft kunnen groeien. Veel mensen lopen er waarschijnlijk zo aan voorbij. Bij ons roept dat vragen op, gaan even kijken en maken er wat foto’s van. De echte tonderzwam heet in de volksmond tondelzwam, omdat de gedroogde exemplaren vroeger werden gebruikt als tondel (licht ontvlambaar materiaal voor het maken van vuur). De tondel werd samen met slagmateriaal (vuursteen en marcasiet) in een speciale tondeldoos meegenomen. Dat zijn nog eens leuke weetjes! . De echte tonderzwam groeit op zieke en dode bomen en is een langzame groeier. Een exemplaar met een diameter van 20 centimeter kan wel tientallen jaren oud zijn. Als je ze aanpakt voel je pas hoe hard ze zijn.
|
Tot het kleine wereldje kan zeker ook het Geweizwammetje (Xylaria hypoxylon) worden gerekend. Deze soort hoort wel in het schimmelrijk thuis. In de nazomer en het najaar is het misschien wel de meest gemelde paddenstoelensoort. Ze zijn in die tijd grijswit van kleur en vallen met hun op een gewei lijkende “takken” direct op. Anders wordt het in de nawinterse periode, want dan zien ze er volledig zwart uit, zoals te zien op de foto. Je moet dan echt “met de neus bij de grond” om ze te kunnen vinden. Als je niet beter wist, zou je denken dat het een verbrand takje is. Ze groeien op dode takken, houtsnippers en stronken van loofbomen. De geweizwam komt zeer algemeen in ons land voor. Als je je best doet, zijn ze het hele jaar door te zien.
Nu we inmiddels aan de kleur zwart gewend zijn geraakt, lijkt het ons passend om de natuursessie van februari eens af te sluiten met een hemellichaam; in dit geval de maan. Meestal zie je foto’s, waarop de maan beeldvullend in beeld is gebracht, niet zelden zijn ze dan ook nog overbelicht. In dit geval is er bewust voor gekozen om de donkere wolkenhemel “erbij mee te nemen”. Een telelens en een statief heb je daar eigenlijk ook bij nodig. Een handmatige instelling verdient de voorkeur, omdat de maan vaak teveel licht weerkaatst. Bij avondfotografie denk je vaak aan lange sluitertijden, maar dat is bij het licht van de maan niet echt nodig; een kortere sluitertijd van rond de 1/200 of 1/100 seconde is voldoende. Hiermee sluiten we februari af en maken ons op voor hopelijk veel lente-achtige opnames.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Jaimey Wilbers.
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Jaimey Wilbers.
Natuurlijk hebben we deze maand nog meer natuurfoto’s gemaakt. Klik daarvoor op “Hier” of surf eenvoudigweg naar de rubriek: “Recente Foto’s”.