natuurkalender februari 2020
En weer sneuvelde er een weerrecord! Februari 2020 ging namelijk de boeken in als natste februarimaand ooit. We kregen dan ook te maken met hoog water, waarbij veel rivieren buiten hun oevers traden. Dat was ook in onze omgeving het geval (Dinkel). Februari 2020 werd tevens de op één na zachtste februarimaand sinds 1901. Er werd zelfs geen enkele ijsdag genoteerd en dat mag bijzonder heten. Verder kregen we de afgelopen maand maar liefst vier keer te maken met storm, waarvan twee keer zwaar tot zeer zwaar. Sinds 2019 worden aan dergelijke zware stormen (code rood of oranje) in ons land namen toegekend. De allereerste storm (09 februari) kreeg de naam Ciara; de tweede (een week later) Dennis. Menige dag viel voor natuurfotografiedoeleinden vanwege het slechte weer letterlijk en figuurlijk in het water. Nochtans hebben we ook deze maand meer dan voldoende fotomateriaal “bij elkaar kunnen schieten”.
Aan vogels komen deze keer voorbij: aalscholver, grote zilverreiger, ooievaar, muskuseend, kolgans, fuut (2 x), kraanvogel, wulp en grote gele kwikstaart. Het zal u niet verbazen dat er ook van alles te beleven viel in de paddenstoelen- en (korst)mossenwereld, zoals in dit geval: winterhoutzwam, berkenzwam, fopelfenbankje, rode korstkogelzwam, beukengeweizwam, beukendopvloksteeltje, rood bekertjesmos en gewoon muisjesmos.
Verder hebben we deze keer “in de aanbieding”: gewoon sneeuwklokje, tijger- of grote aardslak, de eitjes van mogelijk een lieveheersbeestje en een kleine voorjaarsspanner. De afsluiting is dit keer voorbehouden aan water, waaraan we drie foto’s hebben gewijd. Het betreft: Een landschappelijke luchtbel op het water, waterdruppels op grasslierten en knotwilgen niet aan, maar in het water.
We beginnen deze keer echter eerst met onze gevleugelde vrienden: de vogels.
Aan vogels komen deze keer voorbij: aalscholver, grote zilverreiger, ooievaar, muskuseend, kolgans, fuut (2 x), kraanvogel, wulp en grote gele kwikstaart. Het zal u niet verbazen dat er ook van alles te beleven viel in de paddenstoelen- en (korst)mossenwereld, zoals in dit geval: winterhoutzwam, berkenzwam, fopelfenbankje, rode korstkogelzwam, beukengeweizwam, beukendopvloksteeltje, rood bekertjesmos en gewoon muisjesmos.
Verder hebben we deze keer “in de aanbieding”: gewoon sneeuwklokje, tijger- of grote aardslak, de eitjes van mogelijk een lieveheersbeestje en een kleine voorjaarsspanner. De afsluiting is dit keer voorbehouden aan water, waaraan we drie foto’s hebben gewijd. Het betreft: Een landschappelijke luchtbel op het water, waterdruppels op grasslierten en knotwilgen niet aan, maar in het water.
We beginnen deze keer echter eerst met onze gevleugelde vrienden: de vogels.
Tijdens het begin van de storm Ciara kon in een binnenhaventje deze Aalscholver (Phalacrocorax carbo) worden gefotografeerd. Dat het behoorlijk waait, is te zien aan de opstaande kuif. De vogel was nagenoeg in broedkleed. Rond de kop verschijnen voorafgaand aan het broedseizoen namelijk overal witte veertjes en bij de poten een witte vlek. Dit laatste is op de foto evenwel (nog) niet te zien. Aalscholvers worden vaak waargenomen met uitgespreide vleugels. Dat doen ze om hun verenkleed te laten drogen. Ze bezitten namelijk geen stuitklier om zich in te vetten. Diep duikende vogels, zoals deze viseter bij uitstek, die ook nog eens onder water hun prooi achterna jaagt, mogen immers geen al te groot drijfvermogen hebben.
|
De afgelopen decennia werd met de opkomst van de aalscholver ook een sterke toename van Futen (Podiceps cristata) vastgesteld; een teken aan de wand dat het met de visstand in ons land wel goed zit. Een deel van de Nederlandse futenpopulatie trekt in de winter weg naar zowel Frankrijk als Zwitserland. Het merendeel zoekt evenwel de grotere wateren op, zoals het IJsselmeer en het Grevelingenmeer. Ook kun je in de winter op zee - dichtbij de kust - menige fuut aantreffen. De eerste exemplaren dobberden in januari evenwel al weer op het Kanaal Almelo Nordhorn. Futen vliegen niet graag en duiken het liefst onder water. Ze kunnen dat behoorlijk lang vol houden. Deze vrijwel staartloze watervogel staat bekend om zijn prachtige baltsgedrag. Op bijgaande foto is een onderdeel van de futendans te zien (hartvorm - met de kopjes naar elkaar toe).
|
De futendans is één van de meest fascinerende baltsrituelen die er zijn. Het begint als een paartje elkaars bewegingen begint na te bootsen. De kraag wordt opgezet om er extra mooi uit te zien en bewegingen als kopschudden en het poetsen van de veren, worden in een mooi ritme om de beurt door beide futen (Podiceps cristata) uitgevoerd. Van elkaar wegzwemmen om daarna elkaar weer op te zoeken hoort ook bij het ritueel, evenals het aannemen van de zogeheten admiraalhouding (gespreide vleugels). Ze duiken ook gezamenlijk plantenmateriaal op van de bodem. Met hun snavels vol komen ze dan hoog uit het water. Een ander onderdeel van de dans is het naast elkaar opzwemmen, zoals te zien op bijgaande foto. Als climax van de balts wordt de pinguindans opgevoerd (combinatie van samen opzwemmen met plantmateriaal in de snavel). Daarvoor was het kennelijk op die dag nog net iets te vroeg en bleef het bij vooral avances.
|
Net als de voorgaande 2 soorten is de afgelopen decennia ook de Grote Zilverreiger (Ardea alba) in aantal toegenomen. Met name in de winter is het intussen een vrij algemene soort geworden. Waarschijnlijk speelt klimaatverandering een rol bij de toename. Het is eigenlijk nog maar pakweg 20 – 25 jaar geleden dat deze reigersoort als nieuwkomer in ons “kikkerlandje” verscheen. In die tijd stond de soort zelfs nog op de Rode Lijst. In de 19e eeuw werden veel “witte reigers” afgeslacht, omdat er van de zilverwitte sierveren hoeden werden gemaakt; iets wat we ons heden ten dage niet meer kunnen voorstellen. Vaak zijn de in-witte vogels in ons land al van ver te zien. We zouden ons kunnen vergissen, maar het heeft er alle schijn van dat de aantallen “deze winter” - beduidend lager waren dan de jaren hiervoor. Daar zullen de lenteachtige omstandigheden vast en zeker aan hebben bijgedragen. Nochtans hebben we er toch nog één op de kiek kunnen zetten tijdens de maaltijd.
|
Niet alleen de ooievaars, maar ook een aantal Kraanvogels (Grus grus) zijn - naar het zich laat aanzien - vroeger terug als ooit tevoren. Alhoewel er nog niet direct van een ware voorjaarstrek kan worden gesproken, doken er links en rechts in februari toch al verschillende broedparen op in ons land. Ook in Twente was dat het geval. Deze opname is overigens niet in Twente, maar elders gemaakt. Uit verstoringsoverwegingen laten we de fotolocatie achterwege. Het lijkt er op dat de kraanvogels de heide- en veengebieden van ons land in rap tempo heroveren. Alleen al in 2018 werden er maar liefst 32 paren geteld. Kraanvogels broeden pas sinds 2001 weer in ons land. Vanaf 2014 lijkt de populatie een groeispurt te hebben ingezet.
|
Op verschillende plekken in ons land keerden al in januari Ooievaars (Ciconia ciconia) terug naar hun broed- en foerageergebieden. Hun aantal nam in februari nog verder toe; waarmee de terugkeer daarmee een maand vroeger was dan normaal. De zachte temperaturen van de voorbije (winter)maanden liggen hieraan ongetwijfeld ten grondslag. Pakweg zes maanden geleden zijn de meesten zuidwaarts getrokken om te overwinteren in Afrika. Deze vogels komen meestal begin maart pas terug. Steeds vaker zie je echter ook vogels, die overwinteren in Frankrijk, Spanje en Portugal. Het lijkt niet onlogisch dat dat de vroegste exemplaren zijn, die terugkeren. Bijgaand een paartje wat reeds op 10 februari werd gefotografeerd.
|
Wellicht niet zo spectaculair is de opname van deze Muskuseend (Cairina moschata), die ook wel Barbarie-eend of Kaapse eend wordt genoemd. We zien ze geregeld, maar wat weten we er eigenlijk van? Welnu, het is een eendensoort, die als wilde vorm voorkomt in Midden- en Zuid-Amerika. Heel lang geleden vond er reeds domesticatie plaats en wordt de soort nog steeds veelvuldig gefokt voor het vlees. In de 16e eeuw werden de dieren voor het eerst naar Europa gebracht door Spaanse ontdekkingsreizigers. In ons land worden heden ten dage (gedomesticeerde) muskuseenden vooral bij (kinder)boerderijen gehouden en in watervogelcollecties. In de vrije natuur zijn het in de regel ontsnapte of vrijgelaten exemplaren. Dit exemplaar hield zich als eenling op langs de Zuid Willemsvaart, ver verwijderd van de bewoonde wereld. Kenmerkend voor de Muskuseend is de rode washuid rond de ogen. Verder kunnen ze vrij variabel van kleur zijn.
|
Zoals u reeds bij de inleiding van de februarimaand hebt kunnen lezen, traden verschillende rivieren de afgelopen tijd buiten hun oevers. Dat gebeurde ook bij de IJssel in de buurt van Terwolde. Veel watervogels zagen hun waterrijke omgeving plots danig in afmeting toenemen. Veel zwanen, eenden en ganzensoorten profiteren sindsdien al geruime tijd van deze gebiedsuitbreiding. Zo ook dit groepje Kolganzen (Anser albifrons). In de wintermaanden houden grote aantallen van deze ganzensoort (met de witte bles op de kop) zich op in ons land. Bij voortduring vliegen ze, niet zelden in familieverband, van het ene gebied naar het andere. De kolgans is bij ons een wintergast van de Siberische toendra. Uit tellingen blijkt dat kolganzen de afgelopen jaren echter steeds later in ons land arriveren en in kleinere aantallen. Er lijkt dus sprake van een kentering.
In vergelijking met andere kwikstaarten is de Grote Gele Kwikstaart (Motacilla cinerea) het meest aan water gebonden, bij voorkeur snelstromend water. Ze broeden en zoeken hun voedsel dan ook vrijwel uitsluitend langs de oevers van beken en rivieren. In onze regio heeft het beekloopherstel, uitgevoerd door het Waterschap Vechtstromen, zijn vruchten afgeworpen. De waterkwaliteit is verbeterd en waarschijnlijk heeft dit ook geleid tot meer voedsel. Ook de plaatsing van speciale nestkasten voor deze soort heeft gunstig uitgepakt. Alhoewel de grote gele kwik vanwege deze factoren de laatste jaren weer enigszins in de lift zat, hebben we thans toch de indruk dat de soort opnieuw “een veer aan het laten“ is. De reden hiervan is vooralsnog onbekend.
|
De Wulp (Numenius arquata) is hoog op de Rode Lijst terug te vinden. Vorig jaar werd deze soort uitgeroepen tot vogel van het jaar. Met deze twijfelachtige “eer” hoeft deze kust- en weidevogel niet bepaald blij te zijn, want dat betekent dat de “klad er behoorlijk in zit”. Met z’n lange gebogen snavel behoort de wulp thuis in de top 10 van de langsnaveligen. De lengte van de snavel is bij de vrouwtjes maar liefst 18 cm! Bij de mannetjes is dat doorgaans 4 cm korter. Dat is op bijgaande foto redelijk goed te zien; de voorste vogel is namelijk het vrouwtje. Door het verschil in snavellengte zijn ze qua voedselopname minder elkaars concurrenten. Circa 25 tot 50 % van de wereldpopulatie doet op enig moment Nederland aan. Dat houdt automatisch in dat we internationale verantwoordelijkheid hebben te dragen. Onthoudt het ezelsbruggetje: “de snavel van de wulp wijst naar zijn gulp”.
|
Een andere boomzwam, die deze maand werd gefotografeerd, is het Fopelfenbankje (Lenzites betulinus). Net als de berkenzwam komt ook deze soort algemeen in ons land voor. Ze zijn zeer variabel, zowel qua kleur als afmeting. Van bovenaf gezien lijkt het fopelfenbankje bedrieglijk veel op het ruig elfenbankje (Trametes hirsuta). Wanneer je de paddenstoel aan de onderzijde bekijkt, wordt het verschil evenwel onmiddellijk duidelijk. Waar elfenbankjes aan de onderzijde fijne poriën hebben, heeft het fopelfenbankje langgerekte gleuven. Vanwege dit feit werd de paddenstoel in het recente verleden als "gewone plaatjeshoutzwam" aangeduid. Ze zijn aan de bovenzijde viltig behaard. De paddenstoel groeit op dode stronken en omgevallen stammen van loofbomen, waarin hij witrot veroorzaakt.
|
De Berkenzwam (Piptoporus betulinus) wordt ook wel berkendoder genoemd. Dat ze op berken groeien behoeft geen verder betoog. Ze zijn het hele jaar door te vinden. De schimmel groeit voornamelijk op dood, maar soms ook op levend hout, wat uiteindelijk de boom zal vellen. De vruchtlichamen groeien het gehele jaar door, maar zijn wel eenjarig. Berkenzwammen kunnen wel 30 cm breed worden; naar de aanhechting met de boom versmallen ze. Ze hebben een roestbruine tot witgrijzige kleur aan de bovenzijde en ze groeien als een “bankje”. De onderzijde is crème wit van kleur en kenmerkt zich door honderden kleine buisjes waarin zich de sporen bevinden. Hoe ouder de zwam, hoe taaier. Van de berkenzwam is bekend dat hij stoffen bevat voor medicinale toepassingen.
|
Oppervlakkig gezien lijkt de Winterhoutzwam (Polyporus brumalis) op een boleet, maar groeit evenwel op hout en heeft taaier, kurkachtiger “vlees”. Het is een soort die je in de winter kunt vinden; zelfs tot in maart. Deze buisjeszwammen komen zeer algemeen in ons land voor. De dunne, meestal niet centraal geplaatste steel, is hard en aan de voet zwart. De gladde hoed van deze houtzwam is geel tot kaneelbruin van kleur en kan circa 8 cm breed worden. De winterhoutzwam komt het meest voor in gemengde bossen en loofbossen op droge, arme zandgrond. Ze zijn evenwel ook in wat vochtiger bossen te vinden. De zwam groeit bij voorkeur op berk, eik en beuk. In maart verschijnt op dezelfde bomen ook zijn broertje, de voorjaarshoutzwam. Nog weer later in het jaar kun je de zomerhoutzwam tegenkomen, die een echte voorkeur heeft voor dode takken van de els.
Een specifiek voorbeeld hoe de benaming van een soort tot stand is gekomen, is de zogeheten Beukendopgeweizwam (Xylaria carpophila). Deze komt namelijk uitsluitend voor op de gevallen napjes van beuken. Hoewel geweizwammetje algemeen voorkomen, worden ze vaak over het hoofd gezien, vanwege hun kleine afmeting. Als je je ogen de kost geeft, zul je zien dat dergelijke zwammetjes zich soms massaal op stronken manifesteren. De afgebeelde beukendopgeweizwam heeft een enigszins kronkelig steeltje. Vaak eindigen deze in een soort hertengewei. Ze zijn zwartgrijs van kleur met aan de uiteinden veelal witgrijze punten (sporen). Ze zijn niet veel groter dan 6-18 mm en ook de breedte van 2 mm spreekt niet echt tot de verbeelding.
|
Nog een soort, die het van beukendoppen moet hebben, is het Beukendopvloksteeltje (Flammulaster subincarnatus). Deze soort groeit zowel in de dopjes van beuken als op de knopschubben. Ze zijn te vinden in gemengde bossen op zowel voedselarme als voedselrijke zandgronden. Ze zijn vrij algemeen, maar het vinden ervan kost eenvoudigweg veel tijd. Het is daarom extra leuk als je er één gevonden hebt. Ook deze soort is klein en aanvankelijk bijna bolrond. Ze hebben een beigekleurig hoedje met een stompe bult. In tegenstelling tot de voorgaande soort is de beigekleurige steel recht en slank en bovenaan donzig. Als je er met de neus dichtbij kunt komen, zul je merken dat ze onaangenaam ruiken.
|
Zoals met redelijk wat paddenstoelen het geval, is het determineren van gelijkende soorten best lastig. Dat heeft niet alleen met het groeistadium te maken, maar niet zelden is ook microscopisch onderzoek noodzakelijk, omdat de verschillen bijzonder klein zijn. Dat is waarschijnlijk ook bij de afgebeelde soort het geval. Ingevoerd bij Waarneming.Nl werd deze roodkleurige schimmel - met de nadruk op mogelijk - aangeduid als Rode korstkogelzwam (Hypoxylon rubiginosum). Het is op z’n minst een opvallende soort. Op afstand lijkt het namelijk net of iemand in het bos een dode tak met enkele verfstrepen heeft beklad. In dit geval betrof het een dode beukentak.
|
Met z’n rode vruchtlichamen op de rand van de bekers vormt Rood Bekertjesmos (Cladonia coccifera) een leuk onderwerp voor iedere macrofotograaf. De foto is genomen bij het Buursermeertje. Deze korstmossoort zat op de vermolmde boomtakken van de jeneverbes. Het rood bekertjesmos lijkt erg veel op de Rode Heidelucifer (Cladonia floerkeana); deze heeft duidelijke bekers in plaats van staafjes en een overwegend geelgroene tint. Nochtans zijn beide Cladonia-soorten meestal moeilijk van elkaar te onderscheiden. Bekermossen kunnen soms massaal bij elkaar voorkomen; vooral op rottend hout. Vaak groeien er ook andere mossen en korstmossen in de buurt en is het leuk om in te zoomen op al die prachtige miniatuur landschapjes.
|
In Nederland komen pakweg 650 soorten mossen voor. Het loont de moeite om eens te knielen en met een loep deze kleine “plantjes” te bekijken. Je zult zien dat er een compleet nieuwe wereld voor je open gaat. Het is echter niet eenvoudig om de soorten op naam te brengen. Dat zal de ver- en bewondering er echter niet minder op maken. Mossen komen bijna overal in ons land voor en zijn het hele jaar door te vinden. Op de foto ziet u het Gewoon Muisjesmos (Grimmia pulvinata); een veel voorkomende mossensoort. Ze zijn niet alleen algemeen in ons land, maar komen ook nog eens vrijwel wereldwijd voor. Ze groeien vaak in pollen of kussens, zoals ook op de foto te zien.
|
Het Gewoon Sneeuwklokje (Galanthus nivalis) wordt nog altijd beschouwd als de eerste boodschapper van de naderende lente. Door de zachte weersomstandigheden van de afgelopen maanden waren de sneeuwklokjes soms al in december en januari te zien. In februari kwamen ze overal massaal tevoorschijn. Het is een algemeen in ons land voorkomende stinsenplant, die veel in tuinen wordt gehouden, maar ook op heel veel plekken in bossen, wegbermen e.d. in verwilderde vorm kan worden aangetroffen. Niet zelden vormen ze behoorlijke “tapijten”. De plant is o.a. afkomstig uit Zuid-Europa en in de achttiende eeuw in Nederland ingeburgerd. Het is een bolgewas uit de narcisfamilie. De bloemen, zeker als je ze van dichtbij ziet, hebben een fraai klokvormig uiterlijk.
|
Een nachtvlindertje, wat er meestal al vroeg bij is, is de Kleine Voorjaarsspanner (Agriopis leucophaearia). De vliegtijd van de mannetjes begint vaak al in januari. Ze zijn tot pakweg april in de weer; op zoek naar vrouwtjes en voedsel. Bij het vrouwtje kun je niet spreken over vliegtijd; ze kan namelijk niet vliegen. Ze heeft slechts een paar kleine vleugelstompjes. De voorvleugels van het mannetje hebben de vorm van een driehoek met afgeronde vleugelpunten. Ook zit er een flauwe knik in de voorrand. De tekening op de vleugels is variabel. De kleine voorjaarsspanner is een zeer algemene nachtvlinder, die vooral voorkomt op de hogere zandgronden en in de duinen. Ze komen veelvuldig op licht af, zoals in bushokjes, bij tankstations e.d.
Het leggen van eieren is niet alleen voorbehouden aan vogels en weekdieren. Ook amfibieën, insecten, reptielen en bepaalde zoogdieren leggen eieren. Bijgaand waarschijnlijk de eitjes van een keversoort, mogelijk een lieveheersbeestje (de soort valt evenwel niet te zeggen). Lieveheersbeestjes plakken in de regel hun eieren één voor één in groepjes aan bladeren. Ze worden op de punt afgezet, zowel op als onder het bladerdek. Na de eileg vertrekken de vrouwtjes en laten de eitjes in de steek. De jongen moeten zich daarna zelf redden. De eitjes van de meest voorkomende lieveheersbeestjes zijn ovaal van vorm en bleekgeel tot diep oranje van kleur. Het aantal eitjes in een groep kan enorm variëren. Tussen de 10 en 50 eitjes is geen uitzondering. Afhankelijk van de temperatuur komen ze binnen enkele dagen uit. Sommige soorten leggen ook onbevruchte eitjes, die als voedsel dienen voor de pas uit het ei gekropen larfjes.
|
De Tijger- of zo u wilt Grote Aardslak (Limax maximus) is een algemeen voorkomende slak in ons land. Het zijn grote jongens, die wel 15 tot 20 cm lang kunnen worden en een leeftijd van 3 tot 4 jaar kunnen bereiken. Het is een alleseter, die het vooral voorzien heeft op schimmels en aas. Op groene planten is d’ie evenwel niet zo dol. Deze naaktslak leeft voornamelijk in tuinen, plantsoenen en op afvalhopen en bosbodems; zeg maar op vochtige plekken. Ze zijn veelal grijsbruin van kleur met donkere strepen. Gaandeweg verschijnt er evenwel steeds meer vlektekening. Slakken hebben twee paar tentakels: een paar kleine aan weerszijden van de mondopening en een paar grote boven op de kop met in de knop een donker oog. Die voelhorens kunnen worden ingetrokken. De paring van de tijgerslak neemt soms uren in beslag. De doorzichtige ovale eieren worden onder planken en losse stenen gelegd, telkens zo'n honderd bij elkaar.
Eén der onzen experimenteert graag met bijzondere natuurverschijnselen of andere onderwerpen, zoals in dit geval een luchtbel in een beek bij een klein watervalletje. Door het “vallende “water blijft er vaak wat lucht achter op / bij het wateroppervlak en dat veroorzaakt bellen. Meestal spatten deze niet zo snel uit elkaar en heb je vanaf een laag standpunt even de tijd om de weerspiegeling van de omgeving in zo’n luchtbel vast te leggen. Als je goed kijkt kun je in de opname zelfs de fotograaf in de opname terug zien. Tip: Bij het fotograferen van doorzichtige onderwerpen, zoals deze luchtbel, is het verstandig om de lichtbron achter het onderwerp te plaatsen.
|
In hetzelfde beekje groeide ook een grassoort, die we helaas niet op naam hebben kunnen brengen. De focus ligt bij deze foto evenwel niet op de gegroefde grasslierten, die plat op het water liggen. Nee, het was de fotograaf te doen om de waterdruppels, die zo mooi in de richels pasten. Doorgaans loop je aan dat soort tafereeltjes zo voorbij, maar net als bij de vorige foto’s is het wel eens goed om ook de kleine wereld wat vaker in je op te nemen. Daar zijn wij als mens meestal niet zo goed in. Druppels op bladeren, veertjes, spinnenwebben of grasstengels zijn prachtig om op de gevoelige plaat vast te leggen. Ook ochtenddauw en mistige omstandigheden zijn vaak het vastleggen meer dan waard.
Hoe Hollands wil je het hebben. Knotwilgen (Salix alba) niet aan, maar in het water. Voor dergelijke landschapsplaatjes hadden we deze maand volop mogelijkheden. Jammer dat op de bewuste dag het weer niet helemaal mee wilde werken. Dat heeft toch wat aan sfeer ingeboet. Knotwilgen zijn wilgen, die enkele jaren na te zijn geplant, op circa 1,5 - 2 m hoogte worden afgezaagd. Daarna wordt de boom iedere 3-6 jaar geknot door de nieuw uitgelopen takken weg te nemen. De verdikking aan de basis van de uitlopers vormt in feite de knot, waaraan de knotwilg zijn naam te danken heeft. Met deze toepasselijke foto in de uiterst natte februarimaand sluiten we deze kalendersessie af.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Laurents ten Voorde.
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Laurents ten Voorde.
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.