natuurkalender februari 2018
Na een veel te natte en te warme januarimaand, waarbij zelfs warmterecords sneuvelden, veranderde het weer in februari compleet. Het werd niet alleen droog, maar daarnaast ook zeer zonnig en was er vooral sprake van vrij koud weer met veel vorstdagen. Op de laatste dag van februari kregen we zelfs nog te maken met ijzige kou en haalde koning Winter op de valreep nog even de zweep over ons land. Veel vogels zochten op die dag beschutting in de luwte. Kieviten liepen zelfs tegen de bosrand aan en ook kramsvogels en koperwieken trokken massaal de bossen in. Een weerterm als “de Siberische Beer komt er aan” werd voor even zelfs gemeengoed. Ook schaatsliefhebbers op natuurijs kwamen - zij het voor even - aan hun trekken. Dat was toch even wennen, want het is zeker een paar jaar geleden dat het dagenlang zo koud was.
Alhoewel het met de aanwezigheid van vogels deze maand niet bepaald storm liep, hebben we met z’n drieën toch een alleraardigst vogellijstje bij elkaar “geschoten”. Achtereenvolgens passeren de revue: zwarte zwaan, wilde zwaan, witgat, sperwer, buizerd, bosuil, putter, vink, appelvink, grote barmsijs, roodborst, grote bonte specht, boomkruiper, glanskop, kramsvogel, holenduif, kievit en fazant.
Verder tonen we u krokussen in bloei, drie opnames uit het schimmelrijk (gele korstzwam, geelbruin mosklokje en peervormig draadwatje) en sluiten we af met zoogdierfoto’s van eekhoorn, haas en Schotse hooglander.
Als steeds wensen wij u veel kijk- en leesgenot toe. Graag wijzen we u ook op de overige recente foto’s van februari. We beginnen de natuurkalender met maar liefst 18 verschillende vogelsoorten.
Alhoewel het met de aanwezigheid van vogels deze maand niet bepaald storm liep, hebben we met z’n drieën toch een alleraardigst vogellijstje bij elkaar “geschoten”. Achtereenvolgens passeren de revue: zwarte zwaan, wilde zwaan, witgat, sperwer, buizerd, bosuil, putter, vink, appelvink, grote barmsijs, roodborst, grote bonte specht, boomkruiper, glanskop, kramsvogel, holenduif, kievit en fazant.
Verder tonen we u krokussen in bloei, drie opnames uit het schimmelrijk (gele korstzwam, geelbruin mosklokje en peervormig draadwatje) en sluiten we af met zoogdierfoto’s van eekhoorn, haas en Schotse hooglander.
Als steeds wensen wij u veel kijk- en leesgenot toe. Graag wijzen we u ook op de overige recente foto’s van februari. We beginnen de natuurkalender met maar liefst 18 verschillende vogelsoorten.
De Zwarte Zwaan (Cygnus atratus) is bij watervogelliefhebbers een populaire soort, die veel wordt gehouden en gekweekt. Ontsnapte of uitgezette exemplaren kunnen we echter ook in de vrije natuur tegenkomen. Dat zijn veelal nazaten. Al bijna 50 jaar broeden ze intussen in ons land; min of meer door het hele land verspreid. Het is en blijft evenwel een exoot, die van nature thuis hoort in Australië, Tasmanië en Nieuw-Zeeland. Dit foeragerende mannetje hield zich in familieverband (ouderpaar met 4 jongen) op in Volthe. Hun voedsel bestaat onder meer uit gras. Zwarte zwanen vormen een koppel voor het leven en zijn in de vrije natuur zeker niet honkvast. Ze kunnen afstanden van wel honderden kilometers overbruggen. In de vlucht zijn mooi de witte vleugeldelen te zien, zoals op de foto.
|
Ook de Wilde Zwaan (Cygnus cygnus) broedt sinds 2005 in ons land. Het gaat tot dusverre nog maar om een heel klein aantal. De vestiging van deze wintergast in Nederland past bij de toename van de Noord-Europese broedpopulatie in zuidwaartse richting. Wij krijgen deze zwanensoort in de regel eigenlijk maar enkele maanden van het jaar te zien (van november tot en met maart). Op de foto is een familiegroepje (vier vogels) afgebeeld, alhoewel je wel moeite moet doen om de vierde te ontdekken. Wilde zwanen lijken veel op kleine zwanen. De laatste soort heeft evenwel veel minder geel op de bovensnavel en ze zijn uiteraard kleiner dan hun wat grotere familielid. De foto is gemaakt toen één van de vogels begon te klapwieken.
|
Op bijgaande foto staat een Witgat (Tringa ochropus) afgebeeld; een soort die tot voor kort in vogelland bekend stond als Witgatje. Persoonlijk ligt me deze verkleinvorm beter in het gehoor, vooral als er meer dan één gezien wordt. Dan klinkt witgatjes toch net iets logischer dan witgatten. De witgat vertoont veel overeenkomsten met soorten als oeverloper en bosruiter. Waarnemingen in de winter hebben bijna altijd betrekking op witgatjes; de andere twee soorten zijn vooral zomergasten. ’s Winters heeft de soort een voorkeur voor brede, traag stromende al dan niet smalle watergangen en riviertjes. Als ze verstoord worden en opvliegen, hoor je een luid “Tluuiet”. In de vlucht zijn ze verder te herkennen aan de zwartwitte bandering op de staart. Broeden doen ze in Scandinavië en Noordoost-Europa en overwinteren (de meesten) in het Middellandse-Zee gebied. Slechts een klein aantal brengt hier de winter door.
|
Als je in de winter de vogels bijvoert, kan het maar zo zijn dat er plotseling een Sperwer (Accipiter nisus) in je tuin opduikt. Dat gebeurde ook op dag 1 van de kalendermaand, waarbij kool- en pimpelmezen, huismussen, merels en andere tuinvogels plotseling in paniek alle kanten opstoven. Een iets te trage koolmees was evenwel de klos en werd ter plekke op een veldkei opgepeuzeld. Jammer voor de één, maar noodzakelijk voedsel voor de ander. Door het raam kon de hele “smulpartij” op de gevoelige plaat worden vastgelegd. Voor tuinvogelliefhebbers is dit wellicht een nachtmerrie, maar voor de fotograaf een buitenkansje, waar je niet vaak tegen aanloopt. Met het voeren van tuinvogels lok je nu eenmaal ook sperwers naar de tuin. Dat moeten we ze in de winter zeker niet misgunnen.
|
Het is me deze winter opgevallen dat er beduidend minder Buizerds (Buteo buteo) te zien waren dan voorgaande jaren. Dat zal ongetwijfeld met het geringe prooi-aanbod te maken hebben gehad. De buizerd is echter wel een opportunist, die in feite alles eet waar maar vlees aan zit, tot aan aas toe. In dit jaargetijde bivakkeren er in ons land doorgaans beduidend meer buizerds dan in de zomer. Dat komt omdat veel Scandinavische buizerds zuidwaarts afzakken en hier de winter doorbrengen. Sommige exemplaren zijn afkomstig uit gebieden waar ze geen mensen kennen en zijn daarom minder schuw. Waarschijnlijk was dat ook het geval bij deze ~ naar prooi spiedende ~ lichte buizerd. Het lijkt soms of de wat lichtere exemplaren minder snel opvliegen dan hun meer donkere soortgenoten. Zoals iedereen weet, kan het verenkleed van een buizerd zeer variabel zijn.
|
In de natuurkalender van januari hebben we u de meest gefotografeerde Bosuil (Strix aluco) uit onze omgeving getoond. De locatie van de Bosuil op deze foto is evenwel bij veel minder mensen bekend. Natuurfotografen kennen echter zo hun plekjes om naartoe te gaan. Zo ook deze opname van een soort, die veel wijsheid wordt toegedicht. Dat komt omdat de uil de metgezel was van Pallas Athene, godin van de wijsheid. In de oudheid stonden uilen niet alleen symbool voor wijsheid, maar ook voor kennis en scherpzinnigheid. Op het eerste oog lijkt het tegendeel het geval, omdat ze overdag bij een scheut zonlicht immers zo lodderig voor zich uit kunnen kijken. Het zijn evenwel echte nachtdieren, die dan helemaal tot leven komen. Erg vaak krijgen we ze niet te zien; horen doen we ze des te beter. Het veel in films gebruikte hoeoe-oe geluid van deze soort draagt immers ver in een heldere winternacht.
|
Over putters gesproken. Met zijn stevige postuur, korte staart en krachtige snavel is de Appelvink (Coccothraustes cocothraustes) een echte mannetjesputter. Onderzoek heeft uitgewezen dat hij met zijn snavel een fysiek bijtvermogen heeft van 50 kilogram. Kersenpitten kunnen daarmee moeiteloos worden gekraakt. We krijgen ze jammer genoeg niet al te vaak te zien, omdat ze het grootste deel van de tijd hoog in de bomen doorbrengen (zo ook op de foto). Daarnaast zijn ze ook nog eens extra schuw en waakzaam. De naam appelvink is ooit eens merkwaardig gekozen, omdat ze eigenlijk nauwelijks appels eten. Zo zijn er wel meer namen, waar je wat vraagtekens bij kunt zetten, zoals goudvink en roodborst, waarbij de kleur helemaal niet “matcht”.
|
Veel mensen vinden dat hun tuin er ook in de winter “schier” bij moet liggen of zoals dat zo mooi heet: winterklaar. Wat ze evenwel niet beseffen is dat we door veel blad af te voeren en allerlei planten vroegtijdig bij te knippen ook veel voedsel doen verdwijnen, waar veel vogels nog langdurig van kunnen eten. Een goed voorbeeld hiervan ziet u op bijgaande foto van een Putter (Carduelis carduelis), die de zaden van lavendel aan het oppeuzelen is. Op een stukje van enkele vierkante meters zaten op dat moment zeker 12 putters. Kortom; met snoeien kun je eigenlijk beter wachten tot maart / april. Op minder zichtbare plekken zou je verder ook gewoon het bladwerk moeten laten liggen. Lijsterachtigen toveren hieruit nog volop voedsel tevoorschijn en de egel kan hierin zijn winterslaap volbrengen.
|
Bij een soort als de Vink (Fringilla coelebs) is er kennelijk wat beter over nagedacht, omdat de naam een afgeleide is van de roep. Er bestaan ook slavinken en blinde vinken, maar dan hebben we het over vleeswaren. Nochtans kent de vink alleen al 18 verschillende ondersoorten. Dat heeft te maken met hun geografische verspreiding. Het heeft er in geresulteerd dat de zang vele “dialecten” kent. De zang van de vink in Polen bijvoorbeeld, klinkt duidelijk anders dan die bij ons. Op de foto ziet u het vrouwtje van de vink in een sfeervolle omgeving. Elke winter bezoeken heel veel vinken onze tuinen. Je ziet ze dan meestal op de grond rondscharrelen, op zoek naar zaden die door andere vogels op de voedertafel zijn gemorst.
|
Invasies van Grote Barmsijzen (Acanthis flammea) komen zo nu en dan voor; zeg maar eens in de 10 tot 12 jaar. De laatste was in 2008. Vanaf medio november zwerven er nu al in ons land maandenlang groepen barmsijzen rond, die hier de winter doorbrengen. Ze foerageren vooral op zaad van elzenproppen of eten uitgewaaid zaad op de grond. Zaden van lariks, fijnspar en berk zijn eveneens favoriet. De invasies hebben te maken met de gunstige broedsuccessen van het afgelopen jaar, gecombineerd met voedselgebrek in het gebied van herkomst. Ze zijn afkomstig uit de taigagebieden van Noord Scandinavië en Rusland. Als de trek zich aandient zijn het echte nomaden. Van dit vogeltje zijn ongelooflijke terugmeldingen bekend van geringde exemplaren. Op de foto ziet u een mannetje, waarvan op andere foto’s te zien is, dat deze is geringd. Helaas was de ring niet afleesbaar.
Overal waar volgroeide bomen zijn, kun je Boomkruipers (Certhia brachydactyla) aantreffen. Ze vallen door hun kleine formaat en bruine kleur nauwelijks op wanneer ze langs de stam van een boom omhoog klauteren. Met hun dunne, sikkelvormige snavel peuteren ze insecten(larven) uit de schors van de boom. Ze beginnen altijd onderaan de stam (zie foto) en klauteren daarna vaak in spiraalvorm omhoog. Tijdens een andere moment werd een boomkruiper gezien, die zich zelfs tegoed deed aan een vetbol! Naast de (gewone) boomkruiper komt in ons land ook de taigaboomkruiper voor, die ook wel kortsnavelboomkruiper wordt genoemd. Beide soorten zijn moeilijk uit elkaar te houden. Naast het verschil in snavellengte en zang, heeft “de kortsnavel” ook een lichtere (bijna witte) buik. Deze laatste soort komt slechts mondjesmaat in ons land voor.
|
Roodborsten (Erithacus rubecula) uit Scandinavië en Rusland trekken tijdens de winter naar West-Europa. Wij denken dat hetzelfde roodborstje het hele jaar door in onze tuin te zien is, maar dat is in de meeste gevallen niet zo. Die van ons trekken in de winter en bij kou meer zuidwaarts. Het roodborstje uit de Scandinavische landen overwintert bij ons en zoekt elk jaar opnieuw zijn vertrouwde plekje op. Het lijkt dan of we het hele jaar door dezelfde vogel(s) zien. Van roodborsten is overigens bekend dat ze in de herfst een extra vetvoorraad van zeker 10 % opslaan. Bij periodes van sterke kou kunnen dan noodgedwongen de vetreserves worden aangesproken. De diertjes zijn in de regel erg fotogeniek, zoals ook te zien op deze foto.
|
Er is voor de voedertafel in de loop der jaren een ruim assortiment aan hoogwaardig vogelvoer ontwikkeld; daartoe ook diverse potten met speciale vogelpindakaas. Tegenwoordig kun je ze al kopen met meelwormen, bosvruchten en nootjes. In het kader van “Help de vogels de winter door” (zie het artikel elders op onze site) zijn er op veel plekken binnen ons werkgebied voederhuisjes opgehangen, waaronder ook houders met pindakaaspotten. Het is nog steeds een genot om te zien hoe met name de Grote Bonte Specht (Dendrocopos major) zich tegoed doet aan de inhoud van deze potten. Uiteraard konden we het niet laten om een dergelijk bezoek op de gevoelige plaat vast te leggen.
Net als de keep is ook de Glanskop (Poecile palustris) in de winter voor een belangrijk deel van zijn voedsel afhankelijk van de beuk. De nootjes van deze boom zijn voor de glanskop van groot belang, omdat ze er vrijwel de hele winter van moeten leven. Gelukkig hebben ze tegenwoordig ook een alternatief. Ze maken namelijk ook graag gebruik gemaakt van de rijkelijk gedekte voedertafels. Vooral op zonnepitten en ongebrande pinda’s zijn ze verzot. In de broedtijd en de zomer leven ze vrijwel uitsluitend van insecten en andere ongewervelde diertjes. Dat vereist een hoge mate van aanpassing. Glanskoppen hebben een duidelijke voorkeur voor oud loofbos. Het zijn geen trek- of zwerfvogels, maar overwinteren in hetzelfde gebied als waar ze broeden.
|
Daar waar veel vogelsoorten moeite hebben om zich te handhaven in het intensieve agrarische cultuurlandschap, is dat bij de Holenduif (Columba oenas) niet het geval. De soort weet zich wonderwel goed aan te passen aan de veranderde omstandigheden op het platteland. Van oudsher zijn ze namelijk te vinden in agrarische gebieden waar boerderijen, akkers, weilanden en bosschages elkaar afwisselen. Het coulissenlandschap in Twente is voor deze soort uitermate geschikt, alhoewel ze in de winter ook wel in steden en dorpen te vinden zijn. Hun voedsel bestaat uit granen, graszaad, peulvruchten, vollegrond-groenten en bessen. Op de foto zijn de kenmerkende groenglanzende halsvlek en de twee zwarte streepjes op de vleugel te zien.
|
In de winter leven Fazanten (Phasianus colchicus) in kleine groepjes. De hanen zijn goed te herkennen aan hun kleurrijke uiterlijk. De vrouwtjes met hun bruine schutkleur steken hier - zoals te zien - maar bleekjes bij af. Mits er voldoende hennen aanwezig zijn, is de fazantenhaan polygaam en duldt geen rivalen in zijn territorium. In de paartijd kan het er tussen fazantenhanen dan ook geducht aan toe gaan. Niet zelden wordt er een stevig robbertje met elkaar gevochten. Van oorsprong is de fazant een voor de jacht geïntroduceerde hoendersoort. De in Europa levende dieren zijn kruisingen van minstens vier Aziatische ondersoorten. Het zijn echte loopvogels, die alleen in uiterste nood op de wieken gaan.
|
Tot halverwege de ’70 jaren kwam de Kramsvogel (Turdus pilaris) slechts sporadisch in ons land tot broeden. En opeens breidde dit aantal zich in pakweg 10 jaar uit tot circa 800 broedparen. Ook in ons werkgebied telden we soms 3 tot 5 bewoonde nesten. Gek genoeg kwam midden jaren ‘80 de klad er in en broeden ze nu nog amper in ons land. Nog steeds weten we niet wat daarvan de oorzaak is (geweest). We zien deze lijsterachtige nu eigenlijk alleen nog maar op doortrek. Vooral in februari zijn ze volop te zien als ze op terugreis zijn richting Scandinavië. Overal zag je ze de afgelopen maand in weilanden foerageren om onderweg “bij te tanken”. De kou en snijdende wind in de laatste week van deze kalendermaand dreef ze echter steeds dichter naar de mens. Heel wat exemplaren legden hun schuwheid af en lieten zich soms van heel nabij fotograferen.
|
Van Kieviten (Vanellus vanellus) is bekend dat ze gedurende het winterseizoen ogenblikkelijk reageren op temperatuurswisselingen. Ze pendelen als het ware met de vorstgrens mee. Als de grond te veel “aanvriest”, schuiven ze automatisch zuidwaarts. Een aantal teruggekeerde kieviten liet zich, ingegeven door voedselgebrek, maar vooral door de snijdende en koude oostenwind op de laatste dag van februari steeds dichter bij de menselijke bewoning zien. Ze waren zelfs te zien bij boomgroei en dat is nu niet bepaald het biotoop voor een kievit. Het afgebeelde exemplaar verliet op die dag het weiland, liep de straat over en begon in de bosrand op karakteristieke wijze (trillen van de pootjes) tussen het bladwerk te zoeken naar voedsel. Dat leverde deze opmerkelijke foto op.
|
Een week eerder stonden in de berm van de Reutummer-es deze Krokussen (Crocus ssp) nog volop in bloei. Dat was in januari overigens ook al het geval. Dat is uitzonderlijk vroeg voor de tijd van het jaar, omdat in het recente verleden de eerste bloei pas in maart plaats vond. In de prille lente is de krokus, samen met het sneeuwklokje, een belangrijke voedselbron voor honingbijen en wilde bijen. Daarvan was in deze kalendermaand evenwel nog geen sprake. De meeste krokussoorten hebben hun thuisbasis in de Europese gebergten rond de Middellandse zee (vooral in de Balkan en Klein-Azië, maar ook in de Alpen en de Karpaten. Slechts een paar soorten zijn afkomstig uit de bergen van Centraal-Azië. Wist u trouwens dat veldmuizen verzot zijn op de bolletjes van de krokus?
|
De overgang van de florawereld naar het schimmelrijk is snel gemaakt. Op de foto ziet u één van de meest opvallend gekleurde paddenstoelen; de Gele korstzwam (Tremella mesenterica). Het is een zwam die niet op een traditionele paddenstoel lijkt, maar bestaat uit een eenvoudige, geplooide korst. De geelbruine zwam groeit dakpansgewijze. Met wat fantasie zou je aan hersenplooien kunnen denken. De zwam is op diverse soorten dood loofhout te vinden en behoort tot de top tien van soorten, die je het hele jaar door kunt vinden. Ze zijn vooral op gezaagd hout te vinden, zoals ook in de onderhavige situatie. Aan de bovenkant zijn ze viltig behaard en aan de onderkant helemaal glad. Om het geheel wat mooier te doen uitkomen is er bij deze foto gekozen voor een zwarte achtergrond.
|
Alleen al in Nederland komen 55 verschillende soorten mosklokjes voor. Al deze klokjes zijn te herkennen aan een gordijnachtige steel. Het is meer een soort van sluier rond een gedeelte van de steel (goed te zien op bijgaande foto). Ze worden niet voor niets tot de zogeheten gordijnzwammen gerekend. De meeste soorten zijn alleen op grond van microscopische kenmerken met zekerheid op naam te brengen. Op de foto ziet u (met enige reserve) het Geelbruin Mosklokje (Galerina hypnorum) welke heel algemeen in ons land voorkomt.
|
Het Peervormig Draadwatje (Trichia decipiens) is een zogeheten myxomyceet, welke niet tot de paddenstoelen, maar tot een aparte groep schimmels wordt gerekend. Ze zijn vooral te vinden aan de onderzijde van liggende stammen. Ook voor deze soort is microscopische controle nodig om zeker te zijn van de juiste determinatie. Het rijpingsproces van dit peervormige slijmzwammetje kan maandenlang aanhouden, zodat ze in verschillende groeistadia kunnen worden aangetroffen. Op bijgaande foto is zo’n beetje de eerste groeifase te zien. Ze hebben dan harige gele pruikjes, die er uitzien als watjes. Daar heeft de soort zijn naam dan ook aan te danken.
Tot slot hebben we nog een drietal zoogdierfoto’s voor u in de “aanbieding”. Allereerst maar eens deze Eekhoorn (Sciurus vulgaris), die ook als gewone- of rode eekhoorn te boek staat. Eekhoorns houden er niet zoals egels een winterslaap op na, maar leggen zowel in de herfst als in de winter voedselvoorraden aan. Deze bestaan uit dennenappels, noten en zaden. Bij voorkeur verstoppen ze dit voedsel op meerdere plaatsen. In de winter zijn ze geregeld op voederplaatsen te vinden, waar ze heel wat pinda’s vandaan slepen. Bijzonder genoeg doen ze dat eigenlijk alleen in de ochtenduren; de rest van de dag brengen ze in hun warme nestje door. Ook deze opname is in de ochtenduren gemaakt.
|
Hazen (Lepus europaeus) zijn overwegend in de vooravond en 's nachts actief. De beste tijd om hazen te observeren is ‘s morgens vroeg of bij het invallen van de schemering. In de paartijd gaat deze stelling uiteraard niet op, zoals ook op bijgaande foto te zien. Dan moet er voor nakomelingschap worden gezorgd. De paartijd wordt bij hazen rammeltijd genoemd en begint vaak al in januari. De piek ligt evenwel tussen februari en april. Er gaat een heel ritueel aan vooraf voordat er überhaupt gepaard kan worden. Niet alleen is de moerhaas niet altijd “in” voor de avances van de ram, maar er vinden bij de rammelaars vooraf ook heftige gevechten plaats. Daarbij worden menig maal rake klappen uitgedeeld. Met uitzondering van de paartijd zijn hazen zeer waakzaam. Snel zijn ze ook. Wegvluchtende hazen kunnen wel snelheden van 65 km per uur bereiken. Ze staan eveneens bekend om het maken van "haken" om aan belagers te ontkomen.
|
We zijn nu aanbeland bij de laatste foto van deze kalendersessie. Hierop zijn Schotse Hooglanders te zien, die genieten van het water en dat bij een ondergaande zon. Dit gedrag is absoluut niet uitzonderlijk, omdat ze nu eenmaal graag het water ingaan om af te koelen. Dat komt door de dikke vacht, waardoor de dieren het snel warm hebben; ook in de winterperiode. De Schotse Hooglander is misschien wel de bekendste verschijning in de Nederlandse natuur. Ze worden ingezet vanwege hun zelfredzaamheid in de vrije natuur, maar vooral ook vanwege het gemoedelijke karakter. Heel af en toe wil er wel eens één “uit de pas lopen”.
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.