natuurkalender december 2023
Zoals reeds verwoord bij de novembersessie stond er een nieuw waterrecord aan te komen. Met gemiddeld over het land 1151 mm regen tegen 853 normaal werd het record, voor het natste jaar ooit, gebroken. Dat stond op 1109 mm uit 1998. Dat betekent dat er gemiddeld ruim 1,1 meter water in ons land is gevallen! Vrijwel iedere dag was er in december wel sprake van regen en nog eens regen. Het was nochtans een zeer zachte maand, maar hoogst wisselvallig.
In de eerste vier dagen van december hadden we voor even een beetje winter en kregen we - zij het kort - zelfs te maken met een klein beetje sneeuw. Voor de rest was het ronduit onaangenaam, grauw en grijs en liet de zon zich nauwelijks zien. Kortom; geen aantrekkelijk weer om er op uit te trekken. Dat vertaalt zich deze maand dan ook naar minder fotomateriaal, althans v.w.b. de rubriek overige recente foto’s.
Op vogelgebied kregen we deze maand de volgende soorten voor de lens: wilde zwaan, torenvalk, groene specht, middelste bonte specht, riet- en sneeuwgors, alsmede kuif- en pimpelmees. Vanuit het schimmelrijk konden worden gefotografeerd: eikentrilzwam, gele trilzwam, (grote) parasolzwam, grote trechterzwam, peervormig- en zwart draadwatje, troskalknetje en prachtsneeuwvlokje.
Voor de tijd van het jaar kregen we - bijzonder genoeg - ook te maken met meerdere soorten uit de insectenwereld. Aan bod komen: jeneverbeskielwants, vuurwants, gewone sluipwesp, honingbij, varraomijt en een “zigzagvliegje”. Resteren tenslotte nog rood bekermos en mistletoe.
Voor de broodnodige variatie beginnen we deze maand eens met de insectenwereld.
In de eerste vier dagen van december hadden we voor even een beetje winter en kregen we - zij het kort - zelfs te maken met een klein beetje sneeuw. Voor de rest was het ronduit onaangenaam, grauw en grijs en liet de zon zich nauwelijks zien. Kortom; geen aantrekkelijk weer om er op uit te trekken. Dat vertaalt zich deze maand dan ook naar minder fotomateriaal, althans v.w.b. de rubriek overige recente foto’s.
Op vogelgebied kregen we deze maand de volgende soorten voor de lens: wilde zwaan, torenvalk, groene specht, middelste bonte specht, riet- en sneeuwgors, alsmede kuif- en pimpelmees. Vanuit het schimmelrijk konden worden gefotografeerd: eikentrilzwam, gele trilzwam, (grote) parasolzwam, grote trechterzwam, peervormig- en zwart draadwatje, troskalknetje en prachtsneeuwvlokje.
Voor de tijd van het jaar kregen we - bijzonder genoeg - ook te maken met meerdere soorten uit de insectenwereld. Aan bod komen: jeneverbeskielwants, vuurwants, gewone sluipwesp, honingbij, varraomijt en een “zigzagvliegje”. Resteren tenslotte nog rood bekermos en mistletoe.
Voor de broodnodige variatie beginnen we deze maand eens met de insectenwereld.
We trappen af met de Jeneverbeskielwants (Cyphostethus tristriatus), die in de omgeving van Vorden / Lochem op de gevoelige plaat kon worden vastgelegd. Het is niet vreemd dat dit exemplaar in december werd aangetroffen. Deze beestjes overwinteren namelijk als adult. Je kunt ze in feite
het hele jaar als volwassen insect tegenkomen. We hebben in de loop der jaren al heel wat wantsen kunnen fotograferen. Deze soort ontbrak evenwel nog in onze “fototheek”. Ze hebben een lengte van 8,5-10,5 mm en vallen vooral op door de 2 roze “boemerangs” op de schilden. Voor de rest zijn ze overwegend groen van kleur. Het schijnt de enige kielwants te zijn, waarvan het merendeel van de putjes op het halsschild niet met zwart gevuld is. Ze komen vrij algemeen in ons land voor; zelfs in stedelijk gebied. Je kunt ze logischerwijs vooral vinden op jeneverbes, maar ook op andere soorten uit de cipresfamilie. |
Een uitstapje tijdens de Kerstdagen naar Luxemburg leverde dit plaatje op van een groep Vuurwantsen (Pyrrhocoris apterus), die er - vooral in de winterperiode - een soort clustervorming op
na houden. Soms zijn het er honderden bij elkaar. In de onderhavige situatie zaten ze in groepjes “geklonterd” op de bast van een wilg. Lindes hebben evenwel de voorkeur. De kevertjes vallen ogenblikkelijk op, omdat hun schilden er uitzien als felgekleurde dodenmaskers. Ze hebben weliswaar vleugels, maar kunnen er echter niet mee vliegen. Vuurwantsen leven van de sappen van bladeren of zaden, dan wel wondsappen van bomen. Zoals op de foto te zien, overwinteren ze behaaglijk bij elkaar op een beschut plekje. De felle kleuren schrikken veel aanvallers af. Ze richten geen schade aan, maar kunnen door hun soms massale aanwezigheid wel als hinderlijk worden ervaren. |
In december kon ook deze (gewone) Sluipwesp (Stenichneumon culpator) op de Lonnekerberg worden vereeuwigd. De sluipwespen zijn heel moeilijk op naam te brengen. Velen lijken (sprekend)
op elkaar. Bovendien hebben de meesten alleen nog maar wetenschappelijke namen. Zo ook deze, die evenwel toch kon worden gedetermineerd. De soort parasiteert op vlinderlarven en jaagt op kleine insecten. Hij komt wijdverspreid voor in Europa en ook in delen van Noord Amerika. Het is in feite een lente- en zomersoort, alhoewel de allerlaatste van dit jaar nog is gezien op 29 december j.l. Deze sluipwespsoort behoort - zoals gezegd - tot de gewone sluipwespen, waarvan in Nederland 123 soorten voorkomen. De laatste jaren zijn hiervan maar liefst 51 nieuwe soorten in ons land ontdekt. |
Een volgende soort, die nog geen Nederlandse naam heeft, maar wel als één van de zogeheten Zigzagvliegjes’ bekend staat, is de Asteia amoena, behorend tot de familie Asteiidae. In ons land komen van deze vliegjes zes soorten voor. Het zijn twee Asteia- en vier Leiomyza soorten. De andere Asteia-soort is Asteia concinna, die vooral wordt gevonden in gebieden met brakwater. Ze worden 'zigzagvliegen' genoemd vanwege het kenmerkende zigzag patroon met veel zijtakjes op het verlengde deel van de antenne. Typisch zijn ook de lange vleugels die uitsteken voorbij het achterlijf.
Van dit levenloze vliegje kon, zoals u kunt zien, een macro-opname worden gemaakt. Het beestje maakte deel uit van een heel nest op de zolder van een boerderij in de buurtschap Mekkelhorst. |
De volgende drie macrofoto’s zijn van dezelfde fotograaf, te beginnen met deze opname van een Honingbij (Apis mellifera), ook bekend als de Europese zwarte bij. Het beestje lag dood voor een bijenkast van een bevriende imker. Bijenhouders merken de koninginnen meestal met een rode stip, zoals te zien op bijgaande foto. Met deze koningin was iets bijzonders aan de hand, zoals we bij de volgende foto zullen zien. De koningin van een bijenvolk is degene die het nest en het volk in stand houdt door grote hoeveelheden eitjes te leggen; tot wel 2000 per dag. Honingbijen worden door de mens gewaardeerd vanwege hun rol als bestuiver van vele plantensoorten, waaronder fruitbomen. Daarnaast is de honingbij de belangrijkste leverancier van verschillende natuurproducten, zoals honing en bijenwas.
Hier ziet u de uitvergrote foto waarop de koptekening te zien is van de Honingbijkoningin van de vorige foto. Het rode merktekentje lijkt nu wel heel groot. Wat u nog meer op de foto ziet, is een parasiet, die zich op de kop van de onfortuinlijke honingbij heeft genesteld. Voor de duidelijkheid: het is dat harige bruine “sponsje”, oftewel de voor imkers gevreesde Varroamijt (Varroa destructor). Ook twee van de acht poten zijn zichtbaar. Deze parasiet is de veroorzaker van varroatose, beter bekend als de varroa mijtziekte bij bijen. Ze vormt een grote bedreiging voor de Europese honingbij. Het is een exotische parasiet, afkomstig uit Azië. De mens zorgde er onbedoeld voor dat de mijt zich over de hele wereld heeft kunnen verspreiden.
|
Omdat bij de vorige foto de Varraomijt (Varroa destructor) minder goed zichtbaar is, laten we ook de onderzijde van het beestje zien. Een volwassen vrouwtje is ongeveer 1,5 mm breed en 1,1 mm lang. Deze uitwendige- of ectoparasiet komt voor op insecten, maar kan zich alleen voortplanten op het broed van honingbijen. Als enkele bijen van een bijenkast besmet zijn, hoeft dit nog geen probleem te zijn. Pas als de ziekte meer slachtoffers maakt, kan het een probleem gaan vormen voor de hele “stal “ van een imker. Varraomijten worden in een bijenkorf / bijenkast circa 2 tot 3 maanden oud en in de winter zelfs 6 maanden. Ze kunnen zichzelf niet over afstanden verplaatsen. De verspreiding geschiedt evenwel via uitwisseling van materialen en / of dieren. Dat kan ook door het vervliegen van de bijen tussen bijenkasten
|
We schakelen nu over naar het schimmelrijk. Eerst naar eens de paddenstoelen. Afgebeeld is de Grote trechterzwam (Clitocybe geotropa). Deze plaatjeszwam komt vooral voor in loofbossen op rijke klei. De paddenstoel is crèmekleurig of bleekgeel van kleur. De hoed kan circa 20 centimeter groot worden. Naarmate de paddenstoel ouder wordt, verandert de vorm van de hoed van bol met ingelegde randen naar meer trechtervormig. De steel is bolvormig en 10-20 centimeter hoog. In Europa komt de paddenstoel wijd verspreid voor. In Nederland is de status van de grote trechterzwam evenwel vrij zeldzaam. Het is dan ook een ernstig bedreigde soort en staat derhalve op de Rode Lijst. Verzuring en vermesting zijn vooral de boosdoeners.
|
Ook de parasolzwam op de foto behoort tot de plaatjeszwammen. Dat wil zeggen dat de onderkant van de hoed voorzien is van lamellen. Daarin groeien witte sporen. Als die rijp zijn, vallen ze naar beneden. Door ze op een donker stukje papier op te vangen, maak je ze zichtbaar. Omdat deze zwam nog niet volgroeid is, kan er niet meteen een naam aan worden geplakt. Zeer waarschijnlijk hebben we echter te maken met de meest algemene soort; de grote Parasolzwam (Macrolepiota procera). Deze heeft een lange steel en een grote hoed. Zie daar de gelijkenis met een parasol. Vandaar de naam
|
Van de plaatjeszwammen nu over naar de trilzwammen. Veel traditionele paddenstoelen kom je in de winter niet tegen. Uitzonderingen hierop zijn evenwel de korst- en trilzwammen. De laatste categorie is vooral op (dood) hout te vinden. In december kan je, als je er op let, niet zelden een heel kleurenpalet aan trilzwammen vinden. Ze hebben allemaal een geleiachtige structuur en zijn glibberig. Het is bijzonder dat ze bestand zijn tegen vorst, vocht en droogte. Ze kunnen wel bevriezen of uitdrogen, maar zijn in staat om bij betere omstandigheden hun glibberige vorm weer aan te nemen. Op de foto ziet u de zeer algemene Eikentrilzwam (Exidia truncata) die vooral voorkomt op dode, nog niet ontschorste takken van voornamelijk eiken. Hij wordt zelden gevonden op takken van andere loofbomen. Het vruchtlichaam is helemaal zwart en tol- tot schijfvormig gevormd
|
De Gele Trilzwam (Tremella mesenterica) komt het gehele jaar in ons land voor, maar is vooral te zien in het voorjaar en in de late herfst. Het vruchtlichaam is onregelmatig van vorm en breekt meestal door de bast van dode takken heen. Ze leven zowel op takken van loofbomen als struiken. Ze kunnen tot 7,5 cm breed en zo’n beetje 2,5 tot 5 cm hoog worden. Het uiterlijk ziet er gelobd of hersenachtig uit. Het vruchtlichaam is meestal glad en doorschijnend. Je kunt ze qua kleur tegenkomen van diepgeel tot helder geeloranje. Ook lichtgele, witte en kleurloze exemplaren komen voor. Het is een zeer algemene soort in ons land.
|
We maken wederom een switch en nu naar de myxomyceten oftewel de slijmzwammen. Hier zien we het Peervormig Draadwatje (Trichia decipiens). Het is een zeer klein formaat slijmzwammetje, die je vooral aan de onderzijde van dikke liggende stammen kunt aantreffen. Het rijpingsproces van deze slijmzwam kan maandenlang aanhouden, zodat ze in verschillende groeistadia kunnen worden aangetroffen. Ingeval van rijping hebben ze harige pruikjes. Daar heeft de soort zijn wetenschappelijke naam aan te danken. Op de foto zien we ze nog niet in een volgroeid stadium. Het zijn als het ware twee miniatuur “peertjes” op een voetstuk. Ze zijn circa 4 mm breed en 7 mm hoog. De minuscule druppeltjes maken de foto compleet. Voor deze soort is overigens microscopische controle nodig voor een zekere determinatie
|
Ook het Zwart Draadwatje (Trichia botrytis) behoort tot de myxomyceten of slijmzwammen. De vruchtlichamen hiervan zijn echte mini’s van pakweg 1½ mm. Je kunt ze zowel aantreffen in loof- dan wel naaldbos, maar dan wel op dood hout. De soort staat als vrij algemeen te boek, maar het aantal waarnemingen houdt niet bepaald over. Wat de determinatie lastig maakt, is dat de vruchtlichamen zeer variabel van kleur kunnen zijn. Hoezo zwart draadwatje zult u dan ook zeggen bij het zien van de geelbruine vruchtlichamen op de foto. De kleurstelling zwart komt echter pas om de hoek kijken aan het eind van de groeicyclus als de vruchtlichamen openbarsten en de sporen als draadwatjes tevoorschijn komen. Zoals bij veel slijmzwammen zou bij deze soort microscopische controle nodig zijn geweest voor zekere determinatie.
|
Het Troskalknetje (Badhamia utricularis) koloniseert de schors of het dode hout van loof- en naaldbomen. De vruchtlichamen worden gevormd tussen september en april, behalve als het vriest. Soms zijn ze al in de zomer te vinden. Ze vormen talrijke druifvormige trossen. De “druiven” zijn bolvormig, meestal ovaal, maar ook ei- of peervormig. Ze zijn aanvankelijk oranje van kleur. In een later stadium worden ze leigrijs, dan wel blauw tot blauwgrijs. Door calciumgebrek kunnen ze, zoals waarschijnlijk ook in dit geval, een paarsblauwe kleur aannemen. Soms hebben ze zelfs een metaalachtig uiterlijk. De afgebeelde exemplaren komen daar qua kleurstelling dichtbij in de buurt. De exemplaren op de foto bevinden zich in hun laatste fase. Het troskalknetje komt algemeen in ons land voor.
|
Altijd lastig te determineren zijn de bekermossoorten, die in ons land voorkomen. Je zou aan de hand van de naamgeving verwachten dat dit plantjes zijn, maar een korstmos is niets anders dan een samenlevingsvorm (symbiose) van een alg met een schimmel. Bekermossen behoren samen met de rendiermossen en heidestaartjes tot de zogeheten Cladoniagroep. Hiervan komen in ons land 50 soorten voor, waarvan er 20 op de Rode lijst staan. In de onderhavige situatie hebben we te maken met Rood Bekermos (Cladonia coccifera), die je op de hogere delen van heidevelden, stuifzanden en in de duinen kunt aantreffen. De soort wordt nogal eens verward met andere Cladoniasoorten, zoals de Rode heidelucifer, waarbij evenwel de bekervorm ontbreekt
|
Bij de vorige editie (november 2023) kreeg één van onze fotografen enkele gele knopjes in het vizier. Na het gebruik van een loep werd al snel duidelijk dat het hier ging om het Prachtsneeuwvlokje (Pepidoderma tigrinum), waarvan maar enkele vindplaatsen in Nederland bekend zijn. De slijmzwammetjes bevonden zich toen nog in een beginfase. Bijna 4 weken later kon in de nabijheid van deze vindplaats bijgaande foto worden gemaakt, waarop de soort te zien is in de laatste groeifase. Dit keer is duidelijk te zien waaraan dit slijmzwammetje van amper 1 ½ mm z’n naam te danken heeft. Let maar eens op de tekeningen op de bruingrijze bolletjes, waarop witte (sneeuw)vlokjes te zien zijn.
|
Als je met de Kerstdagen te gast bent in Luxemburg, mag het vereeuwigen van Mistletoe (Viscum album), ook wel maretak en vogellijm genoemd, natuurlijk niet achterwege blijven. Van nature tref je ze in ons land vrijwel alleen in Limburg aan. In Luxemburg komen ze daarentegen overal massaal voor. Maretak of mistletoe is - wat men noemt - het buitenbeentje binnen het plantenrijk. Het is een zogeheten halfparasiet, hetgeen wil zeggen dat ze op andere planten (bomen) groeien en leven van diens voedingstoffen. Vaak zijn dat appelbomen, zoals ook in dit geval tussen Colmar Berg en Bissen. Ze vallen in de winter het meest op, vanwege hun groene bolvormige uiterlijk in kale bomen. De bessen zijn dan parelwit. Het zijn net kleine kerstballetjes. De bessen van de vrouwelijke planten zijn overigens giftig
In de omgeving van Bissen (Lux.) kon ook deze Groene Specht (Picus viridis) worden geportretteerd. Deze spechtensoort is meestal aan het foerageren op de grond. Niet zelden tref je ze echter ook op
of tegen weidepaaltjes aan. Dan zitten ze te soezen of speuren de omgeving af. Ook foerageren ze er wel eens op; tenminste als er mieren aanwezig zijn. Dat laatste zal in dit geval wel niet het geval zijn, als we de ijzeren paal in ogenschouw nemen. De groene specht eet - zoals gezegd - vooral mieren. Restanten in de uitwerpselen wijzen uit dat rode bosmieren favoriet zijn. Groene spechten zijn goed herkenbaar aan hun knalrode kruin en zwarte masker. Het mannetje, zoals op de foto, heeft een rode snorstreep. Bij het vrouwtje is deze zwart. Zoals in het voorwoord staat beschreven is december de boeken ingegaan als een grauwe natte maand met nauwelijks zon. Ook de Torenvalk (Falco tinnunculus) snakte zo te zien in deze kalendermaand naar wat zon, ook al was dat in dit geval op een straatnaambord. De blauwgrijze koptekening maakt duidelijk dat we hier te maken hebben met een mannetje. Het voedsel van deze valkensoort bestaat hoofdzakelijk uit veldmuizen, waarvan hij er per dag ca. 3 tot 4 van verorbert. In de winter komen veldmuizen elke twee uur boven de grond om te eten en dat weten torenvalken. Ze jagen alleen op momenten dat er muizen zijn; dus niet de hele dag. Ze zijn verder ook alleen actief op plaatsen waar daadwerkelijk muizen te vinden zijn. Hebben ze genoeg gegeten, dan verstoppen ze de overige vangsten voor de volgende dag. Naast “eigen” torenvalken brengen ook Scandinavische en Noordoost-Europese exemplaren de winter in ons land door
|
De afgebeelde Middelste Bonte Specht (Dendrocopus medius) is een successtory, met name voor Twente. Tot en met 1995 kende ons land slechts 9 broedgevallen. De meeste stamden uit onze regio. We zijn amper 25 jaar verder en de Twentse teller staat intussen al op meer dan 400 broedpaartjes. Onze omgeving is dan ook een echt bolwerk voor deze spechtensoort. Ook in de rest van Nederland rukt de middelste bonte specht gestaag op. SOVON meldt landelijk intussen voor deze soort zo om en nabij de 2000 broedparen. In de winter en in het voorjaar zijn ze relatief gemakkelijk te herkennen aan de geheel rode pet en de opvallende flankstrepen. Ook de rozige onderzijde is een bekend “handelsmerk”. In tegenstelling tot de andere bonte spechten roffelt de Middelste bonte specht zelden. De foto kon worden gemaakt in het Lutterzand.
|
In Europees opzicht is ons land als overwinteringsgebied voor de Wilde Zwaan (Cygnus cygnus) van betrekkelijk geringe betekenis. Ze foerageren op akkers op zoek naar achtergebleven voedsel wat overigens steeds schaarser wordt. Nederland ligt voor deze soort net zo’n beetje aan de rand van het overwinteringsgebied. Ze zijn hier dan ook in niet al te grote aantallen te gast. Meestal zijn het wat kleinere groepjes, zoals ook hier een ouderpaar met hun drie onvolwassen jongen. De Fransen noemen de wilde zwaan “Cygne Chanteur”, oftewel “zingende zwaan”. Deze naam is zo gek nog niet, omdat deze zwanensoort bijzondere trompetachtige geluiden (nasale drietonen) produceert. Tsjaikovski heeft zich ooit eens door deze geluiden laten inspireren tot het schrijven van de muziek voor een klassiek ballet: “het Zwanenmeer”
Eén van onze fotografen gaat graag naar het Haaksbergerveen. Veengebieden hebben sowieso een aantrekkingskracht op veel natuurmensen. Daar zijn soms vogels, dieren en planten te vinden, die je op heel veel andere plekken niet of nauwelijks te zien krijgt. Deze Rietgors (Emberiza schoeniclus) is dan wel geen topper in vogelland, maar in de winter, althans in onze omgeving, kom je ze toch niet al te vaak tegen. Het beestje kon door de takken heen worden gefotografeerd. Aan de koptekening te zien, betreft het een vrouwtje. De Nederlandse broedvogels van deze soort zijn zogeheten deeltrekkers. Een deel van de populatie trekt in het najaar (eind september - half november) weg om in het voorjaar (eind februari - half april) weer terug te keren. Een ander deel blijft en krijgt zo hier en daar gezelschap van doortrekkende Scandinavische rietgorzen. Deze vogels trekken vooral over Midden- en Oost Nederland. Van de rietgors zijn maar liefst 19 ondersoorten bekend
|
In hetzelfde hoogveengebied kon deze maand evenwel toch een “topper” worden gefotografeerd. Voor binnenlandse begrippen is de waarneming van een foeragerende Sneeuwgors (Plectrophenax nivalis) in het Haaksbergerveen immers een zeldzaamheid. Sneeuwgorzen broeden namelijk in kale, rotsige gebieden in het noorden van Europa en komen naar Nederland om er te overwinteren. Broeden doen ze hier niet. Ze zijn in de winterperiode sterk gebonden aan de kust. De grootste groepen worden dan ook daar gezien. Dergelijke waarnemingen in onze omgeving betekenen voor vogelaars de krenten in de bekende vogelpap. Eind november 2021 dook er in de buurt van Westerhaar overigens ook al een exemplaar in Twente op. De afgebeelde vogel was allerminst schuw. Dat is op zich niet vreemd, want ze broeden dicht in de buurt van de Noordpool, waar ze vrijwel nooit mensen tegenkomen
De laatste 2 natuurkalenderfoto’s hebben we gereserveerd voor een tweetal mezen. Allereerst maar eens deze Kuifmees (Lophophanus cristatus). Het is een echte insecteneter. Ze zijn hier zo van afhankelijk dat ze voorraden aanleggen, bestaande uit insectenpoppen. Ze “jatten” zelfs prooien uit spinnenwebben; het liefst prooien die reeds ingepakt zijn. Dergelijke gehamsterde prooien blijven immers lang goed. Zo hebben ze op deze wijze nog een “appeltje voor de dorst” op momenten dat er wat minder voedsel beschikbaar is. Nu in de winter schakelen ze grotendeels over op zaden van naaldboomvruchten. In deze periode zwerft de kuifmees rond in zijn eigen leefgebied en sluit zich zo nu en dan aan bij groepen andere mezen. Zodra een dergelijke gemengde groep zich buiten het naaldbos begeeft, haakt de kuifmees af. Het is en blijft – ook in de winter – namelijk een echte naaldhoutbewoner. Dit exemplaar in een beukenboompje is - met z’n opstaande kuifje - de bekende uitzondering op de regel.
|
Om te bewijzen dat we in december ook heel kort hebben kunnen genieten van wat sneeuw, tonen we u deze Pimpelmees (Cyaneus caeruleus) op een besneeuwde tak. Een Pimpelmees met zijn kobaltkleurige kopje is en blijft voor een fervente natuurfotograaf - vooral onder winterse omstandigheden - een dankbaar onderwerp. Vaak worden in die tijd pimpelmezen op foto’s afgebeeld, hangend aan een vetbol of aan een pindasnoer. Ook de pimpelmees is een insecteneter pur sang. Ze weten de insecten uit de kleinste naden en spleten te peuteren. Zowel kool- als pimpelmees hebben het heden ten dage een stuk gemakkelijker dan in het verleden. Net als bij vele andere tuinvogels hebben ze zowel in de herfst als de winter volop menselijke steun. Hiermee sluiten we de laatste maand van het jaar in stijl af en maken ons op voor een geheel nieuw jaar.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Gerard Benerink en Jaimey Wilbers.
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Gerard Benerink en Jaimey Wilbers.
Natuurlijk hebben we deze maand nog meer natuurfoto’s gemaakt. Geïnteresseerd? Klik dan op “Foto's december 2023” of surf eenvoudigweg naar de rubriek: “Recente foto's"