natuurkalender december 2021
December 2021 was erg zacht en vrij droog, maar af en toe ook winters. De maand verliep met een gemiddelde temperatuur van ruim een graad warmer dan normaal. Daarmee werd het de 11e decembermaand op rij, die warmer dan normaal verliep. Vlak voor en tijdens de Kerst was het enkele dagen winters met nachtvorst, rijp en zelfs zo hier en daar een klein beetje sneeuw. In de laatste week van december was alles weer voorbij en eindigde het jaar zelfs extreem zacht.
Vele dagen was het geen echt fotografieweer, maar dat heeft ons er niet van weerhouden om er toch geregeld op uit trekken.
Dat heeft geresulteerd in vooral foto’s van vogels en paddenstoelen. Qua vogels komen deze keer aan bod: appelvink, gaai, grote en middelste bonte specht, blauwe- en grote zilverreiger, witte kwikstaart, rietgors en winterkoning.
De wereld van de paddenstoelen wordt dit keer vertegenwoordigd door: lilablauwe schorsmycena, dennenslijmkop, gewoon fluweelpootje, paarse dennenzwam, paarse knoopzwam en jeneverbesbekertje. Tevens mag u zich verbazen over de kleine wereld van de myxomyceten met soorten als: kalkkopje (2x) , troskalknetje (2 x), zwart draadwatje en een smaragdkleurige schimmel.
Voorts komen in deze editie 2 zoogdieren (eekhoorn en rosse woelmuis) en 3 soorten korstmos ( lichtvlekje, kastanjebruine schotelkorst en groot dooiermos) aan bod.
We beginnen met het vogelrijk.
Vele dagen was het geen echt fotografieweer, maar dat heeft ons er niet van weerhouden om er toch geregeld op uit trekken.
Dat heeft geresulteerd in vooral foto’s van vogels en paddenstoelen. Qua vogels komen deze keer aan bod: appelvink, gaai, grote en middelste bonte specht, blauwe- en grote zilverreiger, witte kwikstaart, rietgors en winterkoning.
De wereld van de paddenstoelen wordt dit keer vertegenwoordigd door: lilablauwe schorsmycena, dennenslijmkop, gewoon fluweelpootje, paarse dennenzwam, paarse knoopzwam en jeneverbesbekertje. Tevens mag u zich verbazen over de kleine wereld van de myxomyceten met soorten als: kalkkopje (2x) , troskalknetje (2 x), zwart draadwatje en een smaragdkleurige schimmel.
Voorts komen in deze editie 2 zoogdieren (eekhoorn en rosse woelmuis) en 3 soorten korstmos ( lichtvlekje, kastanjebruine schotelkorst en groot dooiermos) aan bod.
We beginnen met het vogelrijk.
Ook de Gaai (Garrulus glandarius) is doorgaans behoorlijk schuw, uiterst waakzaam en daarnaast ook nog eens nieuwgierig, zoals te zien op bijgaande foto. In het verleden zag je dit luidruchtige familielid van de kraaienfamilie niet of nauwelijks in dorpen en steden. Het heeft er alle schijn van dat het gaandeweg toch een cultuurvolger aan het worden is. Van gaaien is bekend dat ze in het najaar massaal eikels verzamelen om ze daarna in de grond te stoppen als wintervoorraad. Het aantal eikels kan wel oplopen tot 5000. Niet zelden groeien hieruit eiken, omdat niet alles teruggevonden wordt of de voorraad eenvoudigweg te groot is. Gaaien staan dan ook te boek als één van de beste bosbouwers Tussen mannetjes en vrouwtjes zijn geen verschillen te ontdekken
|
Als je goed kijkt naar een Appelvink (Coccothraustes coccothraustes), valt ogenblikkelijk de dikke snavel maar ook de enigszins boosaardige blik op. De foto laat een mannetje zien waarbij nu al te zien is dat de snavel - richting voorjaar - aan het verkleuren is naar staalblauw. Zoals uit de benaming valt af te lezen, is het een vinkachtige, maar dan wel ééntje met een forse bouw; zeg maar de krachtpatser onder de vinken. Die uitdrukking is zo gek nog niet, want met hun krachtige snavel is het een pittenkraker bij uitstek. Appelvinken zijn over het algemeen erg schuw en bijzonder waakzaam. Je ziet ze doorgaans maar weinig op de grond.
Daar waar de één omlaag kijkt, kijkt de ander omhoog. In dit geval betreft het een Grote Bonte Specht (Dendrocopos major), die zich steeds vaker in de bewoonde wereld waagt. Net als de gaai weet hij / zij de rijkelijk gedekte voertafel in de buurt van de mens moeiteloos te vinden. Vooral de inhoud van een pindakaaspot wordt hooglijk gewaardeerd. Ook de plaatsing van insectenhotels is een geliefkoosde foerageerplek. Niet zelden worden deze door woody woodpeckers “vakkundig gesloopt”. Om te voorkomen dat alle bijen- en andere insectenlarven geen kans krijgen om zich te ontwikkelen, is het ruim aanbrengen van kleinmazig gaas bij deze “hotels” geen overbodige luxe.
|
Zijn iets kleinere neefje, de Middelste Bonte Specht (Leiopicus medius) laat zich om dezelfde redenen ook steeds vaker zien in de buurt van de mens. De rozige onderbuik met streepjes en het rode petje zijn goede determinatiekenmerken. In de 80’er en ’90 ‘er jaren was deze soort nog zeldzaam in ons land. De afgelopen 25 jaar kunnen we spreken van een sterke toename. Vooral Twente is een bolwerk voor deze soort geworden. Honderden territoria zijn er in onze contreien intussen ontdekt. De eerste exemplaren zijn inmiddels ook reeds waargenomen op de Waddeneilanden. Zoals bekend mag worden verondersteld is de middelste bonte specht gebaat bij oude eikenbossen.
Deze Witte Kwikstaart (Motacilla alba) is op zijn trip zuidwaarts kennelijk ergens blijven “steken”. Waarschijnlijk was er bij de Oelemars in Losser nog voldoende voedsel te vinden. Toch zijn winterwaarnemingen van deze kwikstaartsoort niet uitzonderlijk. Vorig jaar rond dezelfde tijd zag schrijver dezes nog een groepje van circa 20 exemplaren foerageren in een ponyweitje in Agelo. Als je Waarneming.Nl raadpleegt zie je dat er her en der in ons land rond deze tijd meer witte kwikstaarten zijn gezien. Opvallend bij het exemplaar op de foto is dat dit mannetje grotendeels nog of al in zomerkleed rondstruinde. Kennelijk schiep het beestje er een waar genoegen in om de fotograaf in kwestie in de gaten te houden en ‘m geen kans te geven om de ultieme foto te maken.
|
Twee rivalen (Grote Zilverreiger links en Blauwe Reiger rechts) zo dicht bij elkaar, dat zie je niet al te vaak. Het kan zijn dat er op die plek veel voedsel beschikbaar was of dat ze aan het “uitbuiken” waren. Een gezellig onderonsje zal het wel niet zijn geweest. De grote zilverreiger (Ardea alba) is doorgaans wat groter dan zijn blauwgrijze neef, de blauwe reiger (Ardea cinerea) alhoewel dat op de foto niet goed te zien is. Deze witte reigersoort is in onze contreien hoofdzakelijk wintergast. De blauwe reiger daarentegen kan je hier het gehele jaar door aantreffen. Over pakweg 2 maanden nestelen ze alweer in kolonieverband. Reigers onderscheiden zich van andere vogelfamilies door de aanwezigheid van poederdonsveren. Dit zijn veren die continue doorgroeien en nooit uitvallen. De toppen van deze veren verpulveren tot poeder. Hiermee reinigen de vogels hun verenkleed
Deze Rietgors (Emberiza schoeniclus) deed zich op 2e Kerstdag tegoed aan een kerstmaatje van heerlijk graszaad. Aan de koptekening te zien is het een mannetje in overgangskleed. De Nederlandse broedvogels zijn zogeheten deeltrekkers. Een deel van de populatie trekt in het najaar (eind september - half november) weg om in het voorjaar (eind februari - half april) weer terug te keren. Een ander deel blijft en krijgt zo hier en daar gezelschap van doortrekkende Scandinavische rietgorzen. Deze vogels trekken vooral over Midden- en Oost Nederland. Van de rietgors zijn 19 ondersoorten bekend
|
Een vogeltje die hier wel jaarrond kan worden aangetroffen is de Winterkoning (Troglodytes troglodytes). Ze kunnen gezelschap van soortgenoten van elders krijgen. Het is namelijk bekend dat vogels uit Scandinavië en het Oostzeegebied ons land in de trektijd aandoen. Winterkoninkjes of zoals wij ze noemen Klein Jantjes is één van de kleinste vogelsoorten van ons land en goed herkenbaar aan z’n opgewipte staartje en luide zang. In tegenstelling tot wat zijn naam doet vermoeden overleven bij aanhoudende kou veel winterkoninkjes de winter niet. Daar staat echter tegenover dat ze, net als ijsvogels, beschikken over een groot reproductievermogen. Wereldwijd kent deze soort maar liefst 29 ondersoorten
|
Enkele dagen voor en tijdens de Kerst was het voor Nederlandse begrippen winters. Het vroor flink en op veel plekken was de omgeving berijpt; iets wat we al lang niet meer hebben meegemaakt. Op één van deze dagen kon een Eekhoorn (Sciurus vulgaris) onder deze omstandigheden vanuit een laag standpunt worden gefotografeerd. Eekhoorns, ook wel gewone- of rode eekhoorns genoemd, houden er geen winterslaap op na. In de herfst beginnen ze alvast met het aanleggen van een voedselvoorraad. Deze bestaat uit dennenappels, noten en zaden. Bij voorkeur verstoppen ze het voedsel op meerdere plaatsen. Dat kan zijn in de grond aan de voet van bomen, in boomholtes en zelfs in lege vogelnesten. Ook bezoeken ze graag voerplekken; het liefst met ongepelde pinda’s.,
|
Ook de Rosse woelmuis (Myodes glareolus) wil op dezelfde locatie nog wel eens een graantje meepikken om een wintervoorraad aan te leggen. Nochtans zijn ze ook in de winter wel degelijk actief. Wanneer eigenlijk niet, want ook ’s nachts en overdag zijn ze voortdurend bezig met het verzamelen en eten van voedsel. Ze leven veel meer boven de grond dan andere (woel)muizen. De kop van de rosse woelmuis is kort en stomp en de oorschelpen zijn klein maar goed zichtbaar. De levensduur, mits niet opgegeten door een predator, is pakweg anderhalf jaar. Rosse woelmuizen zijn veel meer klimmers dan gravers. Ze klauteren graag in struiken op zoek naar bessen. Toch hebben ze hun nest meestal in een holletje onder de grond en graven hele gangenstelsels.
|
Van de vogels en de zoogdieren nu over naar het rijk van de paddenstoelen. Mocht er ooit twijfel hebben bestaan hoe men is gekomen tot het ontwerp van een paraplu, dan behoeft deze opname geen verdere uitleg. Dit kun je toch niet anders aanmerken dan een minuscuul parapluutje?! Zelfs de regendruppels ontbreken niet. Bij de molen van Bels in Mander groeide deze dreumes, de Lilabruine Schorsmycena (Mycena meliigena), aan één van de vruchtbomen. Het is een echte decembersoort, die weliswaar nog steeds als zeldzaam te boek staat, maar waarschijnlijk veel algemener is dan tot dusverre gedacht. Z’n broertje, de blauwgrijze schorsmycena (Mycena pseudocorticola) staat wel als algemeen te boek. Beide soorten hebben een voorkeur voor diepgegroefde bomen. Ze zijn overigens niet veel groter dan één tot tien millimeter!
|
Een stuk groter is het Gewoon Fluweelpootje (Flammulina velutipes), die een hoed heeft van om en nabij 10 cm. Meestal zijn ze wat kleiner. Het vruchtlichaam verschijnt in het najaar en in de winter en varieert in kleur van honinggeel tot roodbruin. Dit exemplaar werd gefotografeerd in de regen. De kleuren komen daarbij extra mooi tot hun recht. De bovenaan gele en onderaan donkerbruine fluwelige steel is 3 tot 8 cm lang. De lamellen zijn wit tot bleekgeel. Belangrijk om te vermelden is dat uit het mycelium van het fluweelpootje een stofje wordt gehaald, waarvan wetenschappelijk wordt verondersteld dat het preventief kan werken tegen kanker. Ook zou het eten van het vruchtvlees cholesterol- (en bloeddruk)verlagend werken. Ook zou het een afweer- en weerstand verhogend effect hebben
Dennenslijmkoppen (Hygrophorus hypthejus) leven in symbiose met naaldbomen; met name grove den. Ze groeien op voedselarme, licht zure zandgrond met een dunne humuslaag. Op de bewuste locatie (Loozerheide - Brabant) stonden er meerdere bij elkaar. Toen een keuze moest worden gemaakt welke paddenstoel er het meest fotogeniek uitzag, verscheen plotseling een drietal stoeiende honden ten tonele en kon alleen nog het afgebeelde exemplaar worden gered. Gewoon door er eenvoudigweg voor te gaan liggen tot de huisdieren elders hun vertier hadden gezocht. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat dit deel van de Loozerheide is aangewezen als uitlaatgebied voor honden. De Dennenslijmkop staat bekend als de laatste herfstpaddenstoel van het seizoen. Ze kunnen namelijk niet tegen vorst.
|
In hetzelfde bos kon op een dode stam van een grove den ook de Paarse Dennenzwam (Trichaptum abietinum) worden geportretteerd. Ook deze zeer algemene soort is te vinden in droog en arm naaldbos. Ze zijn het hele jaar door te vinden. Het vruchtlichaam is leerachtig en korstvormig, met in rijen afstaande, waaiervormige hoedjes. De bovenzijde van het hoedje, dat tot 3 cm van het hout afstaat, is viltig en wit tot lichtgrijs van kleur met vaak een paarse tint aan de hoedrand, hetgeen goed te zien is op de foto. Ze groeien niet zelden uit tot dakpansgewijze plakkaten. Vaak tref je op de paarse dennenzwam groene alg aan. De soort heeft een (zeldzame) dubbelganger: de Paarse dennentandzwam (Trichaptum holli).
|
Een andere paarse zwam, die deze maand kon worden vereeuwigd, betreft de algemeen in ons land voorkomende Paarse Knoopzwam (Ascocoryne sarcoides). De zwam kom je op veel plaatsen tegen Regelmatig zijn ze te vinden op gezaagde stobben, zo ook hier. Ze groeien zowel op dood naald- als loofhout. Meestal tref je ze aan in onvolgroeid stadium. Ze zijn dan nog knop- tot kussenvormig. Volgroeid zien de vruchtlichamen er schijf- tot tolvormig uit. Het is best lastig om de soort op naam te krijgen. De zakjestrilzwam (Ascotremella faginea), welke hersenvormig is, lijkt er namelijk heel veel op. En dan is er ook nog de grootsporige paarse knoopzwam (Ascocoryne cylichnium) en de roze Knoopzwam (Neobulgaria pura), die vrijwel niet van de paarse knoopzwam zijn te onderscheiden. Kortom; microscopisch onderzoek zou nodig zijn geweest voor een zekere determinatie.
|
Het Jeneverbesbekertje (Pithya cupressina) is een echt winterpaddenstoeltje, die vooral te vinden is op jeneverbessoorten die in tuinen en parken worden aangeplant. Dat klopt in de onderhavige situatie helemaal, omdat de opname is gemaakt in het arboretum Poortbulten in de Lutte. De “oranje schijfjes” werden gevonden op dode jeneverbesnaalden. Ze hebben een afmeting van slechts anderhalve millimeter! In de literratuur staan ze te boek als zeer zeldzaam, maar waarschijnlijk zal die status binnenkort wel veranderen, omdat ze talrijker zijn dan aanvankelijk werd aangenomen. Van verschillende paddenstoelen, zo ook het jeneverbesbekertje, is bekend dat ze pas tevoorschijn komen als er sprake is (geweest) van rijp en sneeuw. Normaliter zou microscopische controle nodig zijn geweest voor een zekere determinatie. Een deskundig iemand uit deze regio heeft deze check inmiddels uitgevoerd. Een “zekerheidje” dus deze keer.
|
Nu we toch in de vaak wonderlijke en kleurrijke kleine wereld verzeild zijn geraakt, willen we u deze fraaie schimmelsoort (Dendrostilbella Smaragdina), niet onthouden, temeer omdat van deze soort slechts heel weinig bekend is in ons land. Er zijn bovendien nauwelijks foto’s van gemaakt. U zult het met ons eens zijn dat deze superkleine speldenknopjes op steeltjes er spectaculair uitzien. Het zijn als het ware smaragdkleurige kopjes op zwarte “steeltjes”! Ze zijn te vinden op naaldboomschors, maar ook op dood hout. Dendrostilbella Smaragdina is geen myxomyceet, maar een zogeheten imperfecte schimmel. Ze zijn extreem slijmerig. Gedroogd wordt het een hoornachtige massa. De voortplanting vindt plaats via ongeslachtelijk gevormde sporen
|
In het verleden deelden wetenschappers slijmzwammen of - zo u wilt myxomyceten - in bij de schimmels. Dat is niet zo vreemd, omdat beide organismen zich voortplanten door middel van sporen. Ze vertonen bovendien veel gelijkenissen. DNA-onderzoek heeft evenwel uitgewezen dat ze geen directe gemeenschappelijke voorouder hebben. Slijmzwammen blijken derhalve een apart levensvorm te zijn. Het zijn platweg gezegd langzaam voortbewegende slijmkledders, die een voedselrijke plek zoeken en dan steeltjes met bolletjes vormen, die op kleine paddenstoeltjes lijken. De bolletjes zijn doorgaans niet veel groter dan 1 tot 2 mm. Ook dit Kalkkopje (Physarum indet.) behoort tot de categorie slijmzwammen. Zekerheid over de exacte benaming zal er wel nooit komen, want van het geslacht Physarum alleen al komen maar liefst 37 soorten voor. Bovendien zou microscopisch onderzoek nodig zijn geweest.
|
Na een paar dagen veranderen de bolletjes van het hiervoor beschreven Kalkkopje (Physarum indet.) in zwart met witte vlekjes. Ze kunnen dan weken zo blijven staan. Ze zijn met het blote oog amper waar te nemen. Je hebt er een loep of macrolens bij nodig. De meeste slijmzwammen houden van vochtige omstandigheden en beschutte plekken. Het opsporen van slijmzwammen is een leuke en interessante bezigheid. Degelijk speurwerk wordt niet zelden beloond met een hele nieuwe wereld aan verschillende levensvormen en kleurschakeringen, waarvan u zo meteen nog meer voorbeelden te zien krijgt.
|
Ook het Zwart Draadwatje (Trichia botrytis) behoort tot de myxomyceten of slijmzwammen. De vruchtlichamen hiervan zijn echte mini’s van pakweg 1½ mm. Je kunt ze zowel aantreffen in loof- dan wel naaldbos, maar dan wel op dood hout. De soort staat als vrij algemeen te boek, maar het aantal waarnemingen houdt niet bepaald over. Wat de determinatie lastig maakt, is dat de vruchtlichamen zeer variabel van kleur kunnen zijn. Hoezo zwart draadwatje zult u dan ook zeggen bij het zien van de bleekgele vruchtlichamen op de foto. De kleurstelling zwart komt echter pas om de hoek kijken aan het eind van de groeicyclus als de vruchtlichamen openbarsten en de sporen als draadwatjes tevoorschijn komen. Zoals bij veel slijmzwammen zou bij deze soort microscopische controle nodig zijn geweest voor een zekere determinatie.
|
Het Troskalknetje (Badhamia utricularis) koloniseert de schors of het dode hout van loof- en naaldbomen. De vruchtlichamen worden gevormd tussen september en april, behalve als het vriest. Soms zijn ze al in de zomer te vinden. Ze vormen talrijke druifvormige trossen. De “druiven” zijn bolvormig, meestal ovaal, maar ook ei- of peervormig. Ze zijn aanvankelijk oranje van kleur. In een later stadium worden ze leigrijs, dan wel blauw tot blauwgrijs. Door calciumgebrek kunnen ze, zoals waarschijnlijk ook in dit geval, een donkerblauwe kleur aannemen. Soms hebben ze zelfs een metaalachtig uiterlijk. De afgebeelde exemplaren komen daar qua kleurstelling dichtbij in de buurt. Ze zijn echter duidelijk op hun retour. Het troskalknetje komt algemeen in ons land voor
|
Bij het omdraaien van een tak kwam dit fraaie “schilderijtje” tevoorschijn. Te zien is het dooiergele plasmodium van het Troskalknetje (Badhamia utricularis); eveneens een myxomyceet of echte slijmzwam. Een plasmodium is een eenheid van samengesmolten cellen waarin de oorspronkelijke celkernen aanwezig blijven. Er bevinden zich meer dan 10.000 celkernen in zo'n plasmodium, die zich synchroon delen. Ze kunnen vrij groot worden, soms tot wel een vierkante meter in omvang. Wat u op de foto ziet, zou het beginstadium van de soort genoemd kunnen worden. Uit het plasmodium vormen zich uiteindelijk slijmzwammen, zoals die op de volgende foto als druiventrosjes te zien zijn.
|
Als opa en kleinzoon samen op pad gaan en er zijn geen vlinders, libellen, overige insecten en vogels te vinden, dan zijn er altijd nog mossen en korstmossen te fotograferen. Hierbij dient ogenblikkelijk te worden aangetekend dat mossen en korstmossen geen enkele verwantschap met elkaar hebben. Mossen zijn sporenplanten en korstmossen is een samenlevingsvorm van schimmels met algen. Aan beide leefgemeenschappen is binnen onze vereniging tot dusverre maar weinig aandacht besteed. Daar zijn we de laatste tijd al wel mee bezig, maar deze wintermaanden willen we dat toch wat opschroeven. We laten u in deze aflevering daarom alvast kennis maken met een drietal korstmossoorten. De eerste is het zogeheten Lichtvlekje (Phlyctis argena). Dit is een zeer algemene soort in ons land, die een voorkeur heeft voor oudere loofbomen. Afgebeeld ziet u de samensmelting van vele lichtvlekjes tot één grappig soort mannetje.
|
Korstmossen zijn - zoals gezegd - schimmels die hun voedingsstoffen betrekken uit algen waarmee ze een symbiose vormen. Ook de Kastanjebruine Schotelkorst (Lecanora campestris) behoort tot de korstmossen. Deze schotelkorst komt zeer algemeen in ons land voor op met name steen. Vooral zonnige en tamelijk stikstofrijke plaatsen zijn favoriet. Ons land kent momenteel 624 soorten korstmossen. Daarnaast zijn er 50 soorten die onregelmatig in ons land voorkomen en zijn er meer dan 100 soorten zogeheten korstmosparasieten. De kastanjebruine schotelkorst kan tot wel 15 cm groot worden. Ze komen in een groot deel van de wereld voor.
De laatste korstmossoort en teven de laatste kalenderfoto, die we u deze maand willen laten zien, is het Groot Dooiermos (Xanthoria parietina). Ze zijn vernoemd naar de gele dooiertjes op het korstmos. De soort wordt ook wel steenkorstmos genoemd. Groeien doen ze op de meest uiteenlopende plekken. Het is een duidelijke indicatorsoort voor voedselrijkdom. De aanwezigheid van ammoniak bevordert de groei en ook profiteert de soort van vervuiling met stikstofverbindingen. Ze komen zeer algemeen in ons land voor. Het groot dooiermos kan overigens worden verward met klein dooiermos en oranje dooiermos. Hiermee sluiten we jaargang 2021 af en maken ons op voor een nieuw jaar waarbij het hopelijk weer een beetje normaal wordt in de wereld.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Jaimey Wilbers.
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Jaimey Wilbers.
In deze maand zijn er nog meer mooie natuurfoto’s (zonder toelichting) gemaakt. Ook die zijn het bekijken meer dan waard. Klik hiervoor op “Hier” of surf eenvoudigweg naar de rubriek: “Recente Foto’s”