natuurkalender december 2020
De laatste maand van het jaar gaat de boeken in als een bovengemiddeld natte maand. Er waren dan ook maar weinig dagen dat het een beetje droog was en de zon zo nu en dan tevoorschijn kwam. De temperatuur was ook nog eens aan de “warme” kant en over een witte kerst hoeven we het al helemaal niet te hebben. Wellicht dat januari op dat vlak iets voor ons in petto heeft.
De coronapiek in onze contreien heeft tot dusverre niet bepaald bijgedragen aan een prettige tijd, maar de natuur en de fotografie houdt ons gelukkig stevig op de been. Het is in deze periode maar wat fijn om een buitenhobby te hebben.
Vanwege de vele grauwe en regenachtige dagen hebben we in december maar weinig gevleugelde vrienden kunnen “scoren”. Nochtans hebben we toch nog soorten als: blauwe kiekendief, buizerd, boomkruiper en pimpelmees weten te “verschalken”.
Alhoewel het aantal soorten in het schimmelrijk inmiddels beduidend is ingekrompen, zijn er toch nog mooie, maar vooral ook interessante soorten opgespoord. Wat te denken van: zandkaalkopje, gele stekelzwam, trechtercantharel, adonismycena, papilparapluutje, loodkleurig netplaatje, troskalknetje (2 x), rossig buiskussen, zwart draadwatje, roodstelig netwatje en boomwrat.
De overige foto’s van deze maand hebben betrekking op: groene krabspin, boszakspin, beukengalmug (gal), stuitergalwesp (gal), gelobde poederkorst, fraai haarmos, regendruppels en twee landschapsplaatjes van het Haaksbergerveen.
We beginnen deze sessie met de grootste groep; de paddenstoelen en de myxomyceten.
De coronapiek in onze contreien heeft tot dusverre niet bepaald bijgedragen aan een prettige tijd, maar de natuur en de fotografie houdt ons gelukkig stevig op de been. Het is in deze periode maar wat fijn om een buitenhobby te hebben.
Vanwege de vele grauwe en regenachtige dagen hebben we in december maar weinig gevleugelde vrienden kunnen “scoren”. Nochtans hebben we toch nog soorten als: blauwe kiekendief, buizerd, boomkruiper en pimpelmees weten te “verschalken”.
Alhoewel het aantal soorten in het schimmelrijk inmiddels beduidend is ingekrompen, zijn er toch nog mooie, maar vooral ook interessante soorten opgespoord. Wat te denken van: zandkaalkopje, gele stekelzwam, trechtercantharel, adonismycena, papilparapluutje, loodkleurig netplaatje, troskalknetje (2 x), rossig buiskussen, zwart draadwatje, roodstelig netwatje en boomwrat.
De overige foto’s van deze maand hebben betrekking op: groene krabspin, boszakspin, beukengalmug (gal), stuitergalwesp (gal), gelobde poederkorst, fraai haarmos, regendruppels en twee landschapsplaatjes van het Haaksbergerveen.
We beginnen deze sessie met de grootste groep; de paddenstoelen en de myxomyceten.
De Gele Stekelzwam (Hydnum repandum) dankt zijn naam aan het feit dat zich onder de hoed geen plaatjes of lamellen bevinden, maar kleine zachte stekeltjes. De soort wordt vanwege z’n bleekgele kleur ook wel Schapenvoetje genoemd. Het is een kwetsbare zwam, die al ruim 30 jaar op de Rode Lijst staat. Dat komt vooral door de vermesting en / of de verzuring in ons land. De hoedrand is in de regel ongelijk, gegolfd of gelobd (zie de bijzondere vorm op de foto). De steel is meestal dik en roomwit van kleur. Ze zijn vaak te vinden onder loofbomen, met name tussen de bladeren van de beuk. De vruchtlichamen verschijnen (volgens de boeken) van juli tot en met november. Dit exemplaar (met zeker nog eens 30 soortgenoten meer) werd pas op eerste Kerstdag aangetroffen.
|
In hetzelfde gebied troffen we ook de Trechtercantharel (Cantharellus tubaeformis) aan, die eveneens op de Nederlandse Rode lijst het predicaat “bedreigd” heeft meegekregen. Het is een populaire trompet- of trechtervormige paddenstoel, die graag gegeten wordt. De kleur varieert van grijsachtig en okerkleurig tot bruingrijs met gele tinten. Net als bij de vorige soort is ook de hoed van deze paddenstoel onregelmatig gevormd. De steel is gegroefd en grijs- of groenachtig van kleur. De ondergrond bestond bij deze opname eveneens uit beukenblad. Ze zijn vaak in groepen (zoals ook in dit geval) aan te treffen in loofbossen met beuk en eik en in lanen. De soort lijkt veel op de valse hanenkam (Hygrophoropsis aurantiaca)
Dit minuscule paddenstoeltje, de Adonismycena (Mycena adonis),werd op nog geen steenworp afstand van de thuissituatie aangetroffen. Deze fraaie en kwetsbare soort werd bij toeval ontdekt, omdat ze bijna niet met het blote oog te zien zijn. De ieniemienies verrieden hun aanwezigheid met hun piepkleine oranjerode klokvormige hoedjes. Ze zaten verscholen in een perceel met afgemaaide pijpenstrootjes, als het ware tussen heide en blauw grasland in. De soort houdt van een voedselarme bodem met een lage zuurgraad. Na veel zoekwerk werden er exact elf gevonden. Deze juweeltjes schijnen in het recente verleden al vaker in het gebied te zijn aangetroffen. Hopelijk zijn het blijvertjes.
|
Het Zandkaalkopje (Psilocybe montana) is een giftig paddenstoeltje met een bruin gestreept hoedje, die vooral tussen haarmos groeit. Je vindt ze in groepjes op schrale zandige bodem. Het hoedje is bij nat weer opvallend gestreept en bovendien glad, roodbruin van kleur en wat kleverig. Dit alles is duidelijk te zien op bijgaande foto. Bij droog weer ziet het hoedje er wat minder opvallend uit, namelijk mat en beige tot okerkleurig. Langs de hoedrand zijn bij jonge exemplaren velumresten te zien. Het dunne vezelige steeltje is niet veel langer dan 2 cm en is alleen in het beginstadium crèmekleurig. Daarna wordt deze allengs donkerder van kleur; van oranjebruin tot zwart aan toe. De geur van het zandkaalkopje schijnt zwak te zijn, maar wel enigszins kruidig.
|
Het fotograferen van minuscule paddenstoeltjes en slijmzwammen (myxomyceten) begint binnen onze gelederen, net als elders, een steeds grotere vlucht te nemen. Je hebt wel een iets andere uitrusting nodig. Wat te denken van: extra macrolenzen, loep, ligmatje, statief, afstandsbediening en uiteraard een goede “speurneus”. Zo kon deze maand bijvoorbeeld een fraaie foto worden gemaakt van het Papilparapluutje (Enerthenema papillatum). Deze slijmzwam werd ontdekt op een dode berkenstam, welke vol zat met kleine donkere schijfzwammetjes van het geslacht Mollisia. Om een goede foto van het papilparapluutje te kunnen maken werd de stam gekanteld en zie hier het indrukwekkende resultaat! Leuk om te vermelden is dat deze soort binnen een dag verkleurt van wit naar roze, vervolgens van donkerroze naar donkerrood en tenslotte van donkerbruin naar zwart.
|
Een andere bijzondere myxomyceet, die deze maand in de natuur werd aangetroffen, betreft het Loodkleurig Netplaatje (Dictydiaethalium plumbeum). Deze slijmzwam kenmerkt zich aanvankelijk door een week oranje tot roze-achtig plasmodium. De kleur hiervan gaat langzaam over naar loodgrijs. Hieraan dankt de soort dan ook z’n naam. Vaak ligt het loodgrijze netplaatje in het beginstadium in een “wit bedje”, zoals te zien op bijgaande foto. Vroeger werd naast het loodkleurig netplaatje ook het roestkleurig netplaatje onderscheiden. Recentelijk zijn beide soorten evenwel tot één soort samengevoegd en wordt alleen nog bovenstaande naamgeving gebezigd.
|
Op deze foto ziet u ~ zoals gezegd ~ het volgende stadium van het Troskalknetje (Badhamia utricularis), waarbij op vergroeide steeltjes peer- of kegelvormige "druiventrosjes" worden gevormd. Die zijn aanvankelijk strogeel van kleur. Na rijping worden ze blauwgrijs met groene, paarse of rode tinten. In de natuurkalender van november 2019 is een fotocompilatie van het troskalknetje opgenomen, waarbij meerdere stadia tegelijkertijd te zien zijn, waartoe ook het eindstadium. De vruchtlichamen worden gevormd tussen september en april. Alleen als er vorst is, zul je geen troskalknetjes tegenkomen. Alhoewel ze maar weinig worden gezien of gefotografeerd, zijn ze toch algemeen in ons land
|
Slijmzwammen of myxomyceten zijn veelal te vinden op de schors of op het dode hout van loof- en naaldbomen. De levenscyclus van deze niet tot de paddenstoelen behorende organismen, zoals ook dit Troskalknetje (Badhamia utricularis), bestaat uit meerdere stadia. Tijdens het eerste stadium van deze soort heeft het zogeheten plasmodium een dooiergele kleur (zie foto). Deze voedt zich met bacteriën, maar ook met sporen van schimmels, varens en mossen. Heel opmerkelijk is dat het plasmodium zich daarbij “behoorlijk snel” kan verplaatsen. Dat kan wel 6 cm per minuut bedragen. Als je er lang genoeg bij blijft staan kun je deze slijmzwam langzaam maar zeker zien groeien en veranderen. Als de voedselvoorraad opraakt, ontstaat het stadium waarin de vruchtlichamen worden gevormd. Vanaf dat moment doet het troskalknetje z’n naam alle eer aan.
|
Over “watjes” gesproken. Wat te denken van dit Roodstelig Netwatje (Arcyria ferruginea) wat groeide op dood, zeer vochtig dennenhout in de tuin van de fotograaf zelf. Deze slijmzwam vind je pas in de late herfst dan wel in de winter. Ze hebben een hoge luchtvochtigheid nodig om sporen te kunnen vormen. Ze zijn goed bestand tegen de kou. De onrijpe (2 mm grote) vruchtlichamen zijn op deze foto nog rood van kleur, maar tijdens het rijpingsproces veranderen de “bolletjes” van geel naar bruin. De foto is gemaakt met een 300 mm lens. Om het een en ander nog wat dichterbij te kunnen laten zien is er ook gewerkt met een 35 mm lens van een analoge camera. Daarbij is gebruik gemaakt van een omgekeerde tussenring. Dat maakte het scherpstellen wel wat lastiger. Het totaalbeeld is als inzetje gebruikt.
|
Eveneens tot de slijmzwammen behoort het Zwart Draadwatje (Trichia botrytis). De vruchtlichamen hiervan zijn echte dreumesen van pakweg 1½ mm. Je kunt ze zowel aantreffen in naald- als gemengd bos, maar dan wel op dood hout. De soort staat als vrij algemeen te boek, maar het aantal waarnemingen is nog steeds gering. Wat het lastig maakt voor wat betreft de determinatie, is dat de vruchtlichamen zeer variabel van kleur kunnen zijn. Hoezo zwart draadwatje zult u dan ook zeggen van de bleekgele vruchtlichamen op deze foto. De kleurstelling zwart komt pas om de hoek kijken aan het eind van de cyclus, als de vruchtlichamen zich openen en de sporen als draadwatjes tevoorschijn komen. Zoals bij veel slijmzwammen zou ook bij deze soort microscopische controle nodig zijn geweest voor een zekere determinatie.
|
Het volgende organisme is het Rossig Buiskussen (Tubifera ferruginosa); een steelloze slijmzwam, gefotografeerd door de jongste telg uit ons fotografiegezelschap. In het vroege stadium heeft de afgebeelde soort een helder oranje tot roze kleur. Later kleurt deze fraaie zwam bij naar grauwbruin. In het veld zijn de gegroepeerde jonge vruchtlichamen met hun roze of oranje kleur en regelmatige hobbelige structuur goed te herkennen. De soort is algemeen en is te vinden op zowel dood-, als naaldhout. In de Nederlandse Standaardlijst wordt het rossig buiskussen wetenschappelijk beschreven als: Tubulifera arachnoidea. De geleerden zijn het namelijk nog steeds niet eens over de juiste wetenschappelijke benaming.
De laatste slijmzwam in deze serie is de Boomwrat (Lycogala epidendrum). De soort wordt ook wel bloedweizwam of “blotebilletjeszwam” genoemd. Dat laatste is een verwijzing naar de roze kleur van de vruchtlichamen in de beginfase. Ze groeien op dood loof- of naaldhout en dan met name op vrij ver vergaan hout. In de onderhavige situatie zaten ze op een bemoste dode tak; beter gezegd op een fotogeniek plekje. De vruchtlichamen zijn in feite wratachtige of ronde knobbels, die er in het eindstadium bruinzwart uitzien. Zoals te zien op de foto hebben ze een korrelig oppervlak. De boomwrat komt algemeen in ons land voor. Wel zou microscopische controle nodig zijn geweest voor een zekere determinatie.
|
Nu dan enkele vogelopnames. Als broedvogel is de Blauwe kiekendief (Circus cyaneus) in ons land ernstig in de gevarenzone terecht gekomen. Hoe veelbelovend zag het er nog uit in de tachtiger jaren. Alleen al op de Waddeneilanden kwamen destijds 120 paar blauwe kiekendieven voor! Hiervan is inmiddels nauwelijks iets over. In 2018 werden er nog maar 8 broedparen geteld en dat in geheel Nederland! De reproductie bij deze soort is zo laag dat we moeten vrezen dat deze prachtige roofvogelsoort als broedvogel uit ons land gaat verdwijnen. In de herfst- en in de winterperiode kunnen we gelukkig nog wel van deze soort genieten. Enkele honderden Russische en Scandinavische blauwe “kieken” komen dan hier overwinteren. Op de foto een mannetje tijdens z’n jachtvlucht
|
Wellicht verbeelden we het ons, maar het aantal Buizerds (Buteo buteo) wat we de laatste tijd in onze contreien zien, is op z’n zachtst gezegd magertjes. Het lijkt er niet op dat het in deze winterperiode, één van de meest waargenomen vogelsoorten in Twente gaat worden, zoals dat bijvoorbeeld in 2018 wel het geval was. Toen hadden we vooral veel wintergasten uit Scandinavië en Duitsland op bezoek. Het voedselaanbod zal op dit moment waarschijnlijk aan de lage kant zijn. Waarschijnlijk hebben we bij de spiedende buizerd op de foto te maken met een inheemse vogel. De Scandinavische gasten zijn namelijk doorgaans veel minder vaak te zien in bomen. Je treft ze dan ook vaak aan op de grond of op weidepaaltjes. Te oordelen naar de brede donkere staartband en de donkere ogen is het beestje waarschijnlijk al een paar jaartjes oud.
|
Een heel gewone soort in vogelland is de Pimpelmees (Cyanistes caeruleus). Het is haast niet meer voor te stellen dat het voorheen een echte bosvogel is geweest. Net als de koolmees heeft deze aandoenlijke mezensoort zich in de loop van de tijd bijna volledig weten aan te passen aan de menselijke omgeving. Met z’n kobaltblauwe petje en z’n gele buik is het één van onze bekendste tuinvogels. Met het inzaaien van bloemrijke stroken en wildakkers, met liefst veel zonnebloemen, komen we ‘m gelukkig ook steeds vaker buiten de menselijke omgeving tegen. De verarming van de buitengebieden, waar momenteel zoveel over te doen is, krijgt hopelijk in de nabije toekomst veel meer positieve impulsen dan nu nog het geval is.
|
De Boomkruiper (Certhia brachydactyla) is een fotogeniek beestje. Bij de vorige editie (november 2020) hebben we ook al aandacht besteed aan deze kleine vogelsoort, die vanwege z’n schutkleur meestal niet opvalt. Dit exemplaar kon worden vereeuwigd terwijl het beestje tijdens het foerageren stukken boomschors “wegsmeet”. Kennelijk wilde het op dat moment met de maaltijd niet helemaal lukken. Op de foto kun je zien dat het weggesmeten stukje nog in de lucht zweeft. Omdat in onze contreien ook zo nu en dan Taiga- en Kortsnavelboomkruiper te zien of te horen zijn, zijn we bij het bekijken van de details op de PC altijd extra alert. Gelet wordt dan op de kleurtekening op de buik, de al dan niet opvallende lichte wenkbrauwstreep en de minuscule verschiltekeningen op de vleugels. Tot dusverre is het ons helaas nog niet gelukt om deze look-a-likes geportretteerd te krijgen.
|
Krabspinnen hebben inderdaad veel weg van (kleine) krabben. Het voorste paar poten worden namelijk, net als bij de krab, deels zijdelings gestrekt. In ons land komen circa 70 soorten krabspinnen voor, waartoe ook deze Groene Krabspin (Diaea dorsata). Het zijn afwachtende jagers, die hun camouflage gebruiken om passerende prooien bij verrassing te overmeesteren. Zoals de naam al doet vermoeden is het lichaam van deze spin grotendeels groen van kleur. Opvallend is het bladvormige bruine achterlijf met gele omranding. Ze zijn te vinden op bladeren van bomen en struiken en dan vooral in loofbos. De spin maakt geen web, maar wacht tot er een prooi dicht genoeg bij komt, waarna deze door een snelle nekbeet wordt verlamd. Net als een kameleon is ook een krabspin in staat om door kleurwisselingen in de omgeving op te gaan
|
De Boomzakspin (Clubiona pallidulais) is een spinnensoort uit de familie van de struikzakspinnen. De vrouwtjes van deze langpotige spin zijn in de regel groter dan de mannetjes. Ze leven op struiken en bomen, zoals onder een opgerold blad of onder losse schors. Het is een nachtactieve, vrij jagende spin die zich overdag schuil houdt in de vegetatie, in een gesponnen zakje of onder steen en schors. In dit geval had het diertje zich verstopt in een stuk schors. De boomzakspin is geelachtig tot bruin van kleur, terwijl de kop wat donkerder is. Op de foto komt het kleine beestje wellicht wat aan de grote kant over.
|
Op de bovenzijde van de bladeren van de Beuk tref je geregeld gallen aan, die er uit zien als sinaasappelpitten. Aanvankelijk zijn de gallen groen van kleur. Ze zitten dan nog aan de boom. Eenmaal afgevallen verkleurt de gal van geel naar rood. Dat gebeurt tijdens de ontwikkeling van de larve in de gal. Het betreft in dit geval de larve van de Beukengalmug (Mikiola fagi), die in ons land algemeen voorkomt. De larve of pop overwintert in de gal op de grond. In de herfst of in het volgende voorjaar verpopt de larve. Eind maart / begin april komt de galmug uit. De beukengalmug is 4 tot 5 mm groot en behoort tot één van de grootste galmuggen
|
De Eikenstuitergalwesp of de Grijze fluweelgalwesp (Cynips longiventris) maakt deel uit van de familie van de echte galwespen. Deze leggen met een lange legboor eitjes in planten, waarna gallen ontstaan. Ze moeten niet verward worden met de galmuggen, die ook gallen maken, maar tot een geheel andere orde behoren. De galwesp lijkt evenmin op de gewone wesp. Wel is de vorm ongeveer gelijk, maar ze zijn ook nog eens kleiner. De galwesp is vaak roodbruin of zelfs zwart van kleur. Ze hebben zeer goed ontwikkelde vleugels en de vrouwtjes hebben een samengedrukt achterlijf met een hoog borststuk.
|
Heel voorzichtig begint binnen onze fotografiegelederen ook interesse te ontstaan voor mossen en korstmossen. Het mag dan nog wel geen al te grote naam hebben, maar het begin is er. Mossen en korstmossen zijn overigens verschillende organismen. Mossen zijn als het ware kleine plantjes, compleet met stengel en groene blaadjes. Korstmossen daarentegen worden gevormd door schimmels. Ze hebben voorts allerlei vormen, variërend van een gladde korst tot een rozet met lobben. Korstmossen komen in allerlei kleuren voor, zoals zwart, grijs, groen, geel en rood. Deze keer eerst maar eens aandacht voor een mossoort; te weten de Gelobde Poederkorst (Lepraria finkii). Het is een niet bedreigde mossoort, die je kunt aantreffen op laanbomen en in bossen.
|
Haarmos is vrij gemakkelijk te herkennen. Ze zijn vrij fors en hebben donkergroene lancetvormige blaadjes. De sporenkapsels vallen op door de bruinrode kleur en ze dragen een harig kapje; het zogeheten huikje. Bij het Fraai Haarmos (Polytrichastrum formosum) zijn de fleurige, jonge kapselsteeltjes al vanaf half december te vinden. Om ze te kunnen fotograferen moet je met “de neus aan de grond”. Met behulp van een loep of macrolens zijn de haarmossen redelijk goed op naam te brengen. Naast fraai haarmos zijn: ruig-, echtzand- , gewoon- en gerand haarmos de algemeenste soorten in ons land.
Enkelen onzer worden nog altijd als een magneet aangetrokken door veengebieden. Met name het Haaksbergerveen wordt - niet ten onrechte - heel vaak met een bezoek vereerd. Zo heeft ieder van ons wel zijn of haar gebied(je) waar je nu eenmaal graag naartoe gaat. En altijd zijn we op zoek naar (nieuwe) natuuronderwerpen, maar zeker ook naar landschapsschoon. In dit geval gaat het om deze fraaie Ruwe Berk (Betula pendula) geportretteerd in het landschap. Deze opvallende loofboomsoort staat vaak alleen en wordt ook wel zilverberk genoemd.
|
Raindrops keep falling on my head zou een mooie titel zijn voor deze opname met daarop wat spinnenwebdraden, een ondefinieerbaar stukje paddenstoel en wat (regen)druppels. Al met al een bijzondere combi. Je moet voor dit soort spelingen in de natuur wel oog hebben en in dit geval ook nog eens een loep. De druppels zijn namelijk niet veel groter dan 5 mm. De foto is overigens gemaakt met een 105 mm macrolens met 3 tussenringen. Het zal u waarschijnlijk niet zijn ontgaan, maar de meesten van ons vinden macrofotografie gewoonweg mooi om te doen. We zullen er dan ook ongetwijfeld mee doorgaan.
Het vereeuwigen van een zonsondergang is en blijft boeiend, is vaak mooi en in ieder geval altijd anders. En dat in je geliefkoosde omgeving; het Haaksbergerveen, waar je al zoveel voetstappen hebt gezet. En als alles op zo’n dag samenvalt, ga je na afloop met een meer dan voldaan gevoel naar huis. Met deze sfeervolle opname sluiten we het kalenderjaar 2020 af, echter met enigszins gemengde gevoelens. Het had zoveel mooier, prettiger en gezelliger kunnen zijn, maar het coronavirus heeft daar jammer genoeg een stokje voor gestoken. Eenieder een voorspoedig 2021 toegewenst, waar hopelijk weer veel meer mogelijk is.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Jaimey Wilbers en Rinus Baaijens.
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Jaimey Wilbers en Rinus Baaijens.
Als steeds zijn er deze maand nog meer mooie natuurfoto’s (zonder toelichting) gemaakt. Wij nodigen u hiervoor ook graag uit. Dat kan eenvoudig door op “Hier” te klikken of gewoon te kijken bij de rubriek: “Recente Foto’s”