natuurkalender augustus 2023
Na een periode met veel regen heeft de zon zich in de 2e helft van augustus weer wat vaker laten zien. Nochtans was de kalendermaand koel en nat, maar noteerde wel een normaal aantal zonuren. Mooie nazomerse dagen zijn goed nieuws voor insecten. Zij hebben zich in deze tijd van het jaar weer in veel verschijningsvormen laten fotograferen. Een vakantietrip naar Italië leverde daarnaast een groot aantal (nieuwe) vlindersoorten op. Tal van andere soorten komen ook aan bod in de rubriek recente foto’s.
De rubriek vlinders en libellen was deze keer goed voor een aantal bijzondere soorten, te weten: apollovlinder, groot tragantblauwtje, Zwitserse glanserebia, zuidelijke bronlibel en bandheidelibel. Bij de vogels komen aan bod: sperwer, witgatje, zwarte ruiter, grasmus en boomkruiper.
Het schimmelrijk wordt deze maand vertegenwoordigd door: franjeporiezwam, asgrauwe koraalzwam, kroontjesknotszwam, zwetende kaaszwam en zilveren schijnpluimpje (2 x). Natuurlijk passeren deze keer ook enkele insecten de revue. Dat zijn in dit geval: stads- en witte reus, gewone keverdoder en een gangenstelsel van schorskevers.
Daarnaast hebben we nog detailopnames uit de florawereld van beenbreek en grote ratelaar met daarnaast opnames van twee exoten uit de waterwereld, zijnde geelbuikschildpad en bronforel. We sluiten af met een zonsondergang van het Braamhaarsveld.
Nu eerst echter een aantal opnames, gemaakt tijdens een natuurtrip naar de Aostavallei in Italië.
De rubriek vlinders en libellen was deze keer goed voor een aantal bijzondere soorten, te weten: apollovlinder, groot tragantblauwtje, Zwitserse glanserebia, zuidelijke bronlibel en bandheidelibel. Bij de vogels komen aan bod: sperwer, witgatje, zwarte ruiter, grasmus en boomkruiper.
Het schimmelrijk wordt deze maand vertegenwoordigd door: franjeporiezwam, asgrauwe koraalzwam, kroontjesknotszwam, zwetende kaaszwam en zilveren schijnpluimpje (2 x). Natuurlijk passeren deze keer ook enkele insecten de revue. Dat zijn in dit geval: stads- en witte reus, gewone keverdoder en een gangenstelsel van schorskevers.
Daarnaast hebben we nog detailopnames uit de florawereld van beenbreek en grote ratelaar met daarnaast opnames van twee exoten uit de waterwereld, zijnde geelbuikschildpad en bronforel. We sluiten af met een zonsondergang van het Braamhaarsveld.
Nu eerst echter een aantal opnames, gemaakt tijdens een natuurtrip naar de Aostavallei in Italië.
Onze jongste fotograaf heeft zich in de augustusmaand op vlindergebied naar hartenlust kunnen uitleven in de Italiaanse Alpen, om precies te zijn in de Aosta-vallei, één van de beste vlinderhotspots van Europa. Eén van zijn wenssoorten was de afgebeelde Apollovlinder (Parnassius apollo), waarvan er uiteindelijk 6 werden gezien. Volgens de Vlinderstichting staat deze soort in ons land als dwaalgast te boek. Deze fraaie pagesoort werd 7 maal in ons land waargenomen. Waarschijnlijk hebben al deze waarnemingen echter betrekking op thuis opgekweekte exemplaren of dieren die als rups of pop zijn meegenomen- of meegekomen uit het buitenland. Dat laatste kan per ongeluk zijn gebeurd, omdat de poppen van de apollovlinder kunnen worden aangetroffen in vetkruidplantjes, welke nogal eens worden benut in rotstuintjes. De naar Nederlandse begrippen dichtstbijzijnde (wilde) populatie van de apollovlinder bevindt zich op de steile hellingen in het Moezeldal.
|
In Europa komen ruim 80 soorten blauwtjes voor. De herkenning van deze doorgaans kleine vlinders valt lang niet altijd mee; de meesten zijn het beste te determineren als je ze van opzij fotografeert. Zo ook dit Groot Tragantblauwtje (Polyommatus escheri), die in de onderhavige situatie in Italië met tegenlicht kon worden gefotografeerd. Het is een soort die thuis hoort in bloemrijke, rotsige regio’s in Zuid Europa en Noord Afrika. De soort vliegt op hoogtes tot 2000 meter. In Nederland komen “slechts” tien soorten blauwtjes voor, waarvan er maar drie zijn, die verspreid door het hele land te zien zijn. Dat zijn achtereenvolgens het icarusblauwtje, het heideblauwtje en het boomblauwtje. De andere 7 soorten zijn schaars, zeldzaam of zeer zeldzaam.
|
Nog een soort - hoog op het verlanglijstje -, betrof tijdens genoemde vlindervakantie de Zwitserse Glanserebia (Erebia tyndarus). Deze soort komt algemeen voor in de Alpen en vliegt van 1200 tot 2700 meter hoogte. Als leefgebied geeft deze erebiasoort, zowel de voorkeur aan bosgebieden als aan grazige, rotsige hellingen. En die laatsten zijn er in de buurt van de Aostavallei volop. Het beestje kon pas na heel veel pogingen worden gefotografeerd. Het zijn echte “zenuwlijers”, die zeer lastig te benaderen zijn en bij het minste of geringste opvliegen. Gelukkig bleef dit fraaie exemplaar net lang genoeg zitten om ‘m met geopende vleugels vastgelegd te krijgen. De vliegtijd van deze prachtige vlinder is van juli tot en met september.
|
Nog zo’n “zenuwlijer”, die je nauwelijks voor de lens krijgt, omdat ze constant rusteloos vliegend op jacht zijn naar geschikte prooien, is de Zuidelijke Bronlibel (Cordulegaster bidentata). Ook deze bronlibel kon pas na heel veel moeite In Italië op de gevoelige plaat worden gezet. Tijdens een eerdere natuurfotografietrip naar Spanje hadden we zo mogelijk nog meer moeite om deze supersnelle jager te “verschalken”. Als het dan uiteindelijk lukt, geeft dat extra veel voldoening. De soort komt in ons land niet voor. Ze zijn te vinden bij schone, meest zeer kleine bronbeekjes en bronnen in de kalkrijke gebieden van de Europese middelgebergten en de Alpen.
|
Een soort, die zich veel gemakkelijker laat fotograferen is de Bandheidelibel (Sympetrum pedemontanum). Vóór 1980 werd deze libellensoort niet eerder in ons land waargenomen. Inmiddels heeft er een sterke uitbreiding plaats gevonden. Sterker nog: in delen van Noord-Brabant, Gelderland en Overijssel zijn ze inmiddels zelfs vrij algemeen. Het is een mobiele soort, die snel weet te profiteren van (nieuwe) geschikte leefgebieden. Bij deze onmiskenbare soort loopt door iedere vleugel een donkerbruine band. Uitgekleurde mannetjes (zoals op de foto) hebben een dieprood achterlijf en prachtig opvallende rode pterostigma’s (langwerpige vlekjes in de bovenvleugel).
|
Een andere waterbewoner, die deze maand (maar dan wel in Italië) kon worden gefotografeerd, betreft de Bronforel (Salvelinus fontinalis). Deze soort behoort tot de familie van de zalmen en is net als de volgende soort inheems in Noord Amerika. Deze indrukwekkende forel, die bijna 10 kg zwaar kan worden, is op grote schaal uitgezet in Zuid-Amerika, Azië, Europa en Zuid-Afrika; meestal in bergbeken. Er zijn zichzelf in stand houdende populaties ontstaan in onder meer Corsica, Tsjechië en Zuid-Duitsland. Of dat ook zo is op de fotografielocatie in Italië in de Lago Blu (prachtig meer, in de buurt van Cervinia), is niet bekend. Deze exoot is trouwens ook in ons land uitgezet, zoals in de Geul en de Maas. Voor zover bekend zijn ze (nog) niet in staat om zich hier voort te planten.
|
Eén der onzen onderhoudt voor eigen doeleinden al zeker 10 jaar in de omgeving van Lochem een mooie natuurfotografielocatie. Vanuit de hut zijn door hem al ruim 60 verschillende vogelsoorten geportretteerd, waaronder leuke soorten als houtsnip, kruisbek, wespendief en raaf. Geregeld komen roofvogels er “buurten”, waarbij Sperwers (Accipiter nisus) veruit in de meerderheid zijn. Inmiddels is deze soort hier al honderden keren op de gevoelige plaat vastgelegd. Door de foto’s met elkaar te vergelijken werd onlangs duidelijk dat de afgelopen maanden zeker 7 verschillende sperwers met regelmaat de locatie bezoeken. Ze komen vooral om hun dorst te lessen en om er in het heldere en verse water te badderen. Op de foto een zojuist geland vrouwtje. Die zijn een stuk groter dan de mannetjes.
|
De Geelbuikschildpad (Trachemys scripta scripta) is veel dichterbij huis gefotografeerd, namelijk in Enschede. Het is van origine een moerasschildpad. Het is een ondersoort van de Lettersierschildpad. In het wild leeft de “Geelbuik” vooral in het zuiden en midden van de Verenigde Staten. Bij ons is het een exoot. Ons klimaat is in principe te koud voor succesvolle voortplanting, maar inmiddels weten we dat sommige dieren zich jarenlang hier kunnen handhaven. Niet uit te sluiten valt dat met de opwarming van de aarde in de toekomst succesvolle voortplanting mogelijk is. Je kunt je afvragen of deze soort, die heel veel lijkt op de geelwangschildpad, moet worden gezien als een verrijking of verarming van onze natuur. De soort is in dit geval met zekerheid uitgezet dan wel gedumpt.
|
De Oelemars in Losser heeft met enige regelmaat leuke - aan water gebonden - soorten te bieden. Zo kon deze maand dit Witgatje (Tringa ochropus) op de gevoelige plaat worden vastgelegd. Z’n naam is afgeleid van z’n witte stuit en staartbasis, die goed te zien zijn als hij opvliegt. Hierbij wordt een luid “kjuu-wiet, wiet-wiet” ten gehore gebracht. Ze kunnen weliswaar het gehele jaar in geringe aantallen in ons land worden waargenomen, maar de hoofdmoot is in ons land toch te zien in de maanden april, juli en augustus. Dat zijn immers de doortrekmaanden. Overal waar zoet water te vinden is kan je ze tegenkomen, niet zelden ook in slootjes. Kale oevers zijn voor deze soort evenwel erg belangrijk. De vogels die in de doortrektijd ons land aandoen, komen meestal uit het voormalige Oost-Duitsland en Polen. Bijzonder is dat deze steltloper veelal in bomen broedt (oude nesten van lijsters, houtduiven e.d.). Dat verwacht je toch niet!?.
|
Ook de Zwarte Ruiter (Tringa erythropus) houdt er aparte broedgewoontes op na. De meeste vrouwtjes vertrekken namelijk al binnen één tot twee weken na het leggen van de eieren en laten de verdere broedzorg over aan de mannetjes. Dat gebeurt in de broedgebieden in Noord-Europa. Ook qua kleurstelling (fluweelzwart), althans in broedkleed, is het een opmerkelijke soort. In- en inzwart krijg je ze in ons land evenwel maar sporadisch te zien. De vrouwtjes zijn niet zelden in juni al op trek naar het zuiden, waarbij ze ook ons land aandoen. De mannetjes en de jongen volgen pas een maand of anderhalve maand later. Alhoewel de meeste zwarte ruiters op trek de wad- en deltagebieden bezoeken, kan je ze ook in slikgebieden in het binnenland tegenkomen, zoals hier bij de Oelemars in Losser.
|
Nu we het toch over de vogeltrek hebben, is het goed om eens stil te staan bij gevaren, waar vogels onderweg mee te maken krijgen. Neem bijvoorbeeld het grote aantal raamslachtoffers, waarbij circa 50 % van de vogels een “aanvaring” met het glaswerk niet overleven. De verstedelijking van Nederland draagt hier ontegenzeggelijk aan bij. Het weerspiegelen van de omliggende omgeving in een raam zorgt ervoor dat de vogel niet kan over- - dan wel doorzien dat de vliegroute geblokkeerd is. In het spiegelende beeld zijn namelijk vaak lucht, wolken en bomen te zien. Tijdens een logeerweekje in ons gastverblijf in Limburg overkwam dat ook deze Grasmus (Sylvia communis). Het beestje bleef een poosje versuft achter op de tegels. Op een koel donker plekje kwam het beestje na pakweg een kwartier gelukkig weer helemaal bij en kon aansluitend vliegend zijn reis naar het zuiden vervolgen. Raamsilhouetten aan de buitenkant van de ramen, kunnen veel vogelleed voorkomen.
|
In het verleden waren we blij als er een Boomkruiper (Certhia brachydactyla) op de gevoelige plaat kon worden gezet. Tegenwoordig ziet ieder van ons met enige regelmaat kans om dit leuke boomlopertje te “platen”. Helaas is het tot dusverre geen van ons gelukt om zijn kleinere en zeldzamere broertje, de Taigaboomkruiper (Certhia familiaris) te kunnen verschalken. Zoals bekend zijn beide soorten zeer nauw aan elkaar verwant en lijken bovendien ook nog eens als twee druppels water op elkaar. De oogstreep bij de taiga valt wat meer op, de buik is wat witter, en een vleugelstreepje is net iets anders, evenals de zang. Het schijnt dat deze soort ook in staat is om verticaal langs de stam omhoog te kruipen. De boomkruiper doet dat nagenoeg altijd spiraalsgewijs. Verder kennen we in ons land ook nog een ondersoort van de “taiga”; de Kortsnavelboomkruiper (Certhia familiarisis macrodactyla). Ook die ontbreekt nog steeds in onze uitgebreide “fototheek”, maar wat niet is kan komen.
|
Een soort, die veel gelijkenis vertoont met de vorige soort, is de Kroontjesknotszwam (Artomyces pyxidatus). Ook deze soort komt inmiddels vrij algemeen in ons land voor, terwijl deze pas in 1996 voor het eerst in ons land werd ontdekt. Het is wat men noemt een houtbewonende soort, die vooral groeit op liggende, ontschorste stammen van onder meer populieren. Ze zien er bleek vleeskleurig tot geelbruin uit en hebben eveneens een koraalachtig aanzien. De vertakkingen hebben wel iets weg van een kandelaar. De toppen van de takeinden zijn bekervormig en hebben getande randen. Daardoor lijken het net kleine kroontjes. De soort heeft hier zijn naam aan te danken. Mede door de opwarming van de aarde rukt deze soort steeds meer noordwaarts op.
|
Het zal menigeen zijn opgevallen dat er dankzij de regen van de afgelopen tijd al veel paddenstoelen te zien zijn. En dat midden in de zomer! Op de foto ziet u om te beginnen zeer waarschijnlijk de Asgrauwe Koraalzwam (Clavulina cinerea). Het vruchtlichaam van deze soort bestaat uit een korte stam die meervoudig vertakt is. Het geheel doet dan ook koraalachtig aan. De soort komt algemeen voor in Noord- en Centraal-Europa. De kleur van zowel de steel als de rest van het vruchtlichaam varieert van wittig tot grijslila en alles wat daartussen zit. De soort kan zowel worden aangetroffen op humeuze grond van zowel loof- als naaldbos. Ze zijn ook regelmatig in wegbermen en langs wandelpaden te vinden.
|
Ook de Franjeporiezwam (Polyporus tuberaster) is een houtbewoner. Ze groeien op dode takken, stammen en stronken van diverse loofbomen (o.a. esdoorn, wilg, els en beuk) op voedselrijke, vochtige bodems. Deze zogeheten buisjeszwam is goed te herkennen aan de wijde poriën aan de onderzijde van de paddenstoel. De soort kwam aanvankelijk alleen in het westen van ons land voor, maar door de opwarming van het klimaat en vermesting zijn ze in de oostelijke helft inmiddels ook redelijk algemeen geworden. Het vruchtlichaam is trechtervormig met een lichtgele tot okerbruine hoed. Kenmerkend voor deze zwam zijn de rafeltjes die als “franjes” aan de hoedrand hangen, hetgeen op de foto goed te zien is.
Een apart verschijnsel zien we bij de zogeheten Zwetende Kaaszwam (Postia guttulata). Zoals u op de foto kunt zien, is er sprake van druppelvorming bij deze paddenstoel. In dit geval betreft het geen regendruppels, noch dauw, maar guttatiedruppels, hetgeen vrij vertaald uitpersing van overtollig water betekent. Dit ontstaat wanneer de luchtvochtigheid hoog is en de natuurlijke verdamping ontregeld is. Het teveel aan vocht wordt via de myceliumdraden door de huidwand naar buiten geperst. De afgebeelde zwam heeft aan dit “zweten” ongetwijfeld zijn naam te danken. Dat zie je ook terug in de wetenschappelijke naam. Guttatie komt overigens ook voor bij planten.
|
Zoals vaker uiteengezet vormen slijmzwammen of myxomyceten een apart rijk naast het dierenrijk, het plantenrijk en het rijk van de zwammen. Ze zijn - ter verduidelijking - niet verwant aan zwammen, zoals wij die kennen uit de paddenstoelenwereld. Dat maakt het voor de uitleg wel eens verwarrend. Eén der onzen heeft er zo langzamerhand een sport van gemaakt om deze miniatuurtjes van moedertje natuur op te zoeken, maar nog liever om deze vaak fotogenieke organismen fotografisch vast te leggen. In dit geval hebben we te maken met het Zilveren Schijnpluimpje (Stemonitopsis typhina). De soort komt weliswaar redelijk algemeen voor in ons land, maar zeer veel natuurfotografen zullen deze myxomyceet waarschijnlijk nog nooit hebben gezien, laat staan gefotografeerd. Op de foto ziet u exemplaren in het eerste zichtbare levensstadium.
|
Het is een uitdaging op zich om dit soort myxomyceten relatief kort erna nog eens te fotograferen. Dan pas merk je hoe in betrekkelijk korte tijd (van soms enkele uren tot enkele dagen) ze qua uiterlijk en kleur behoorlijk kunnen veranderen. Op deze foto ziet u nog meer Zilveren Schijnpluimpjes (Stemonitopsis typhina). Kijk eens hoe fraai dat eruitziet als ze al een eind op de terugweg zijn! Het lijken wel kleine afgebrande sterrenflikkertjes. Zelfs de steeltjes zitten er nog aan. Als je anderen in sprookjes wilt doen geloven zou je er zo een leuk verhaaltje over de overblijfselen van een kabouterfeestje van kunnen maken. De vruchtlichaampjes zijn niet groter dan 2 à 3 mm. Ze zijn aanvankelijk melkachtig wit, maar verkleuren al snel naar donkergrijs of bijna zwart. Een opvallend kenmerk is dat de steeltjes bedekt zijn met een geleiachtig laagje
|
Tot de zweefvliegen van ons land behoren een vijftal reuzen. Het zijn vrij forse vliegen, die meer weg hebben van een groot formaat brom-, dan van een zweefvlieg. Ze zijn bolvormig en hebben een relatief lange snuit. Het zijn respectievelijk de hommelreus, de stadsreus, de witte reus, de wespreus en de gele reus. De hommel-, witte- en de hier afgebeelde Stadsreus (Volucella zonaria) zijn algemeen in ons land. De andere twee zijn zeldzaam. De stadsreus wordt ook wel eens hoornaarzweefvlieg genoemd. Hij heeft er met zijn roodachtig geel met zwarte kleurenpatroon inderdaad wel iets van weg. Aan de korte voelsprieten op de kop is echter snel te zien dat het geen wesp is, maar een vlieg. Met zijn lichaamslengte van pakweg twee centimeter is het de grootste zweefvlieg van Nederland.
|
We hebben deze maand ook een andere reus weten te “scoren”, namelijk de Witte Reus of Ivoorzweefvlieg (Volucella pellucens). Daar waar je de stadsreus vaak in de buurt van dorpen en steden zult aantreffen, is de witte reus juist te vinden op open plekken in bossen; het liefst in een bloemrijke omgeving. Ook dit is een opvallend grote en breed gebouwde zweefvlieg. De mannetjes hebben het niet zo op soortgenoten of andere insecten in hun nabijheid. In no-time, zo hebben we gemerkt, worden deze verjaagd. De eieren worden gelegd in nesten van onder meer sociale wespen, zoals de Duitse wesp en de gewone wesp. De larven leven onderin het nest van afval en dode wespenlarven
Schorskevers (Scolytinae) zijn een onderfamilie van de snuitkevers (Curculionidae). Ze leven tussen de schors en het hout van een boom. Ze worden ook wel bastkevers genoemd. In ons land leven honderden soorten kevers die vraatsporen achterlaten in het hout. Een groot aantal hiervan heeft zich gespecialiseerd in één of enkele verwante boomsoorten. De bekendste is de letterzetter, die je moet zoeken in naaldhout. Niet alleen schorskevers laten vraatsporen achter, maar ook prachtkevers en boktorren. In de onderhavige situatie hebben we echter te maken met vraatgangen, veroorzaakt door één van de vele schorskevers. Het patroon van de vraatgangen levert in menig geval de soortnaam op. Helaas is dat bij de gangen op bijgaande foto helaas niet mogelijk gebleken.
|
Ieder insect heeft vrijwel altijd wel een hele rits belagers Bij de kevers zijn dat onder meer de Keverdoders, behorend tot de familie van de (wilde) wespen. Dit zijn over het algemeen zwarte, slanke insecten, die er een broedparasitaire levenswijze op na houden. Zij leggen hun eitjes op de larven van loop-, mei- of mestkevers. Deze keversoorten graven ondergrondse nesten. Dat scheelt, want dan hoeven de keverdoders dat niet zelf te doen. In ons land kwamen hiervan tot voor kort vijf soorten voor. Dat zijn, naast de afgebeelde Gewone Keverdoder (Tiphia femorata), ook de kleine keverdoder, de roodsprietige keverdoder, de vroege keverdoder en de gladde mierwesp. Die laatste is intussen uit ons land verdwenen. De gewone keverdoder is nog redelijk algemeen en parasiteert vooral op de larven van de rozen- en de junikever.
|
De plantenkenner binnen onze gelederen leverde dit keer onder meer twee mooie close-ups aan van 2 bijzondere planten, te beginnen met een soort, die men ooit de opmerkelijke naam Beenbreek (Narthecium ossifragum) heeft meegegeven. Het is een soort, die groeit in voedselarme, natte en vochtige heide- en veengebieden. Je treft ze uitsluitend aan in de oostelijke helft van ons land. Op Europees niveau is dat met name West en Noord Europa. Zoals op de foto te zien, zijn de bloemen fel geel, van buiten groenachtig en zijn er lancetvormige bloemdekbladen te zien, die tijdens de bloeitijd uitgespreid staan. De plant dankt zijn naam aan het feit dat met name in het verleden schapen en koeien hun poten braken op plekken waar deze soort groeide. Dat lag niet zo zeer aan de plant, maar meer aan de groeiplaats, te weten: venige, kalkarme plekken. Het was er vaak niet alleen erg nat, maar het zat er niet zelden ook vol met kuilen en gaten.
Nog zó’n geel bloeiende plant is de Grote Ratelaar (Rhinanthus angustifolius), die net als de voorgaande soort werd gefotografeerd op het Springendal in Hezingen. Dat het een bijzonder gebied moet zijn, blijkt wel uit het feit dat dit fraaie natuur- annex wandelgebied bekend staat als “de Tuin van Nederland”. Als je meteen let op een detail van de bloeivorm van de plant, lijkt het (met heel veel fantasie) dat er iets van een vuurpijl wordt afgestoken. De grote ratelaar is een algemene soort van kruidenrijke graslanden, met kenmerkende bloemen. Deze zijn zeer aantrekkelijk voor hommels. Zodra de soort is uitgebloeid en “nagerijpt”, kan je het plantje schudden, waardoor de zaden gaan ratelen in de hulsjes. Vandaar de naamgeving.
|
In de buurtschap Azelo; destijds gemeente Ambt Delden, thans Hof van Twente, ligt het Braamhaarsveld; een nat, moeilijk toegankelijk terrein. Het is licht glooiend en er komt nog een mooie populatie heideblauwtjes voor. Het gebied staat verder bekend als vogelreservaat. Hier is op het moment dat de zon onderging ,de slotfoto gemaakt van deze maandsessie. In fotografietermen spreken we vlak voor zonsopkomst of zonsondergang over het gouden uurtje. Kort na zonsopkomst of zonsondergang spreken we over het minder bekende blauwe uurtje. Bij het zien van deze foto ben je geneigd te zeggen dat het er net zo’n beetje tussenin zit. Hiermee sluiten we de natuursessie van augustus 2023 in stijl af.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Rinus Baaijens, Jaimey Wilbers en Gerard Benerink.
De foto’s zijn dit keer van: Leo, Fons en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Rinus Baaijens, Jaimey Wilbers en Gerard Benerink.
In augustus zijn er nog ruim 130 andere natuurfoto’s gemaakt; vooral vlinders en overige insecten. Benieuwd; klik dan op “Hier” of surf eenvoudigweg naar de rubriek: “Recente Foto’s”.