natuurkalender augustus 2020
Ook augustus 2020 krijgt een plekje in de geschiedenisboeken. Er kon namelijk een hittegolf (25° C of meer) worden genoteerd, die maar liefst 13 opeenvolgende dagen heeft geduurd. Deze periode hoort bij de vijf langste officiële hittegolven die sinds 1901 zijn geregistreerd. Het was menigmaal puffen geblazen, want op sommige dagen liep het kwik zelfs op tot 35° C. De overige dagen van augustus kwakkelde het een beetje, waarbij gelukkig voor de natuur ook gezorgd werd voor de nodige neerslag.
Omdat de vogelwereld nog steeds in tamelijk rustig vaarwater verkeert, komt dit keer wederom slechts een klein aantal vogelsoorten aan bod. Het betreft deze keer achtereenvolgens: havik (2 x), aalscholver, krakeend en putter.
Uit de vlinder- en libellenwereld zijn het dit maal: kleine apollovlinder, bosrandparelmoervlinder, scheefbloemwitje, groot koolwitje (eitjes), plakker, blauwe glazenmaker en gewone pantserjuffer. De overige insectenfoto’s, die we u willen laten zien, zijn die van: bosbandzweefvlieg, zandroofvlieg, moeraspendelvlieg, hongerwesp, gewoon spitskopje, moerassprinkhaan en groene rietcicade.
Uit de zoogdierwereld komen aan bod: edelhert, reekalf en bruine rat. De overige foto’s betreffen: levendbarende hagedis, plooirokje en kompaskwal. Maar nu eerst aandacht voor onze gevleugelde vrienden.
Omdat de vogelwereld nog steeds in tamelijk rustig vaarwater verkeert, komt dit keer wederom slechts een klein aantal vogelsoorten aan bod. Het betreft deze keer achtereenvolgens: havik (2 x), aalscholver, krakeend en putter.
Uit de vlinder- en libellenwereld zijn het dit maal: kleine apollovlinder, bosrandparelmoervlinder, scheefbloemwitje, groot koolwitje (eitjes), plakker, blauwe glazenmaker en gewone pantserjuffer. De overige insectenfoto’s, die we u willen laten zien, zijn die van: bosbandzweefvlieg, zandroofvlieg, moeraspendelvlieg, hongerwesp, gewoon spitskopje, moerassprinkhaan en groene rietcicade.
Uit de zoogdierwereld komen aan bod: edelhert, reekalf en bruine rat. De overige foto’s betreffen: levendbarende hagedis, plooirokje en kompaskwal. Maar nu eerst aandacht voor onze gevleugelde vrienden.
We beginnen met het mannetje van de Havik (Accipiter gentilis), die we door z’n verborgen leefwijze doorgaans maar weinig te zien krijgen. Slechts door vaak en langdurig gebruik te maken van een schuilhut heb je heel sporadisch de kans om deze geduchte jager te kunnen observeren. Nog mooier is het om zo’n schuwe soort van dichtbij op de gevoelige plaat vast te leggen. Bij deze havik is duidelijk de kenmerkende wenkbrauwstreep te zien. De niet al te dikke poten maken duidelijk dat het een mannetje is. Haviken zijn uitgesproken vogelvangers en willen ook wel eens een konijntje of een haas “slaan”. Onder meer door vermeende concurrentie was deze mooie roofvogelsoort tot voor kort de meest vervolgde roofvogel van ons land. Gelukkig wordt steeds meer ingezien dat deze soort een onmisbare schakel vormt in de voedselketen.
|
Hoe mooi is het om ook het veel grotere vrouwtje van de Havik (Accipiter gentilis) te kunnen portretteren. Dat ook dit prima gelukt is, kunt u zelf beoordelen aan de hand van bijgaande opname. Let vooral ook eens op de beduidend dikkere poten en de oranje iris. Dat zijn goede kenmerken om het vrouwtje van het mannetje te onderscheiden. Het vrouwtje is weliswaar beduidend groter en forser, maar dat is op een foto moeilijk te zien. Vrouwtjes vangen grotere prooien dan de mannetjes. Een zwarte kraai delft bijvoorbeeld bij het havikvrouwtje al snel het onderspit. Daartoe is het mannetje doorgaans niet in staat. Om dit te illustreren: Een havikvrouwtje is pakweg 60 cm groot en weegt om en nabij de 1,2 tot 1,3 kilo. Het mannetje wordt evenwel niet veel groter dan 48 cm en komt qua gewicht niet veel verder dan circa 800 gram.
|
Aalscholvers (Phalacrocorax carbo) zitten vaak met uitgespreide vleugels op een paaltje bij het water of op de grond. Dat doen ze om hun verenkleed te laten drogen. Het vastleggen van een pleisterende aalscholver is doorgaans dan ook goed te doen. Dat is uiteraard anders als ze over komen vliegen. Toch is het niet buitengewoon moeilijk om grotere vogels, die niet op topsnelheid vliegen, in de vlucht vast te leggen. Wij kiezen in de meeste gevallen voor de AV diafragmavoorkeur, het instellen van enkele scherpstelpunten, een sluitertijd van tussen de 1/500 en 1/1000, een combi van All Servo met High Speed en wat compensatie bij de belichting (enkele stopjes overbelichten). Met deze voorbereidingshandelingen ben je al gauw een eind op weg. Nu de vogel nog “even” met de camera volgen en vervolgens op het geschikte moment “de repeteer” oftewel de continue autofocus indrukken. Je hebt hierbij overigens wel een spiegelreflexcamera met telelens nodig.
|
Voor een wat sneller vliegende vogel, zoals deze Krakeend (Anas strepera), is wat meer oefening nodig. Met dezelfde voorbereidingshandelingen is ook deze echter gewoon vanuit de hand gefotografeerd, omdat je op die manier veel beter op de vluchtbewegingen kunt anticiperen. Veel beelden per seconde levert per definitie de grootste kans op van geslaagde foto’s. Krakeenden zijn iets kleiner en slanker dan een wilde eend. Op de foto is mooi de opvallende witte spiegel te zien op de vleugels; een belangrijk determinatiekenmerk bij deze soort. De kastanjebruine “bovenvleugels” verraden dat het een mannetje is.
|
Het is nog niet zo lang geleden dat de Putter (Carduelis carduelis) zich heeft weten aan te passen aan het alsmaar veranderende landschap. Boomgaarden, parken en aangelegde tuinen zijn tegenwoordig favoriet. Noodzakelijk blijft evenwel geschikt voedsel, welke te vinden is in rijke vegetatie met vooral paardenbloemen en distels. Deze planten produceren de zaden waarvan deze soort in hoge mate afhankelijk is. Je ziet putters de laatste jaren steeds vaker verschijnen in de bewoonde wereld, zo ook deze juveniele vogel, die zich bovendien ook nog eens gewillig liet fotograferen.
|
Onze jongste natuurfotograaf trok er tijdens de zomervakantie in Oostenrijk geregeld op uit, vooral op zoek naar vlinders in de bergen. Dat leverde onder andere deze Kleine Apollovlinder (Parnassius phoebus) op; een fraaie soort, die we helaas in ons land niet tegen zullen komen. Het is namelijk een bedreigde soort in Europa, die alleen voorkomt in de Alpen. Vooral de laatste 25 jaar is deze vlinder sterk in aantal achteruit gegaan. Vliegen doet deze page tussen de 1200 en 2800 meter hoogte, waarbij de voorkeur uitgaat naar vochtige plaatsen. De waardplant van de kleine apollovlinder is de gele bergsteenbreek. Ook zijn grotere neef, de Apollovlinder (Parnasius apollo) heeft in diezelfde periode veel terrein moeten prijs geven en staat inmiddels als kwetsbaar te boek.
|
Niet alleen de kleine apollovlinder, maar ook de afgebeelde Bosrandparelmoervlinder (Fabriciana adippe) kon de afgelopen maand niet ontsnappen aan de aandacht van onze meer dan enthousiaste telg. Deze vlindersoort kwam 44 jaar geleden nog voor in ons land en werd niet alleen toen, maar ook nu nog veelvuldig aangeduid als Adippevlinder. Zo heel nu en dan wordt er in ons land nog wel eens een zwerver waargenomen, maar in feite is deze vlindersoort in ons land uitgestorven. Zoals de naam al zegt, moet je deze parelmoervlinder zoeken op plekken met niet alleen zonnige, maar vooral bloemrijke bosranden. De eitjes van de bosrandparelmoervlinder worden afgezet op viooltjes, zoals het Maarts viooltje, maar ook het bleek- en het donkersporig bosviooltje.
|
Over (vlinder)eitjes gesproken. Hoe bijzonder kunnen die er uit zien, zoals u zelf kunt beoordelen aan de hand van dit eipakketje, wat door een Groot Koolwitje (Pieris brassicae) aan de onderkant van een koolplantblad bleek te zijn afgezet. Als je goed kijkt, zie je hoe kunstig de eitjes gevormd zijn. Zowel in het voorjaar als in de zomer vindt de ei-afzet van deze soort plaats; soms wel meer dan 100 bij elkaar. Voorafgaand aan dit ritueel trappelt het vrouwtje op het uitverkoren blad om te bepalen of er niet toevallig reeds andere eitjes aan vast zijn “geplakt”. Zo ja, dan vliegt ze “een deurtje verder”. In tegenstelling tot voorgaande soorten gaat het bijzonder goed met het Groot koolwitje. Ze komen dan ook heel algemeen in ons land voor.
|
Opvallend is het verhaal van het Scheefbloemwitje (Pieris mannii), die in recordtijd bezig is ons land te veroveren. Oorspronkelijk kwam dit witje vooral voor op de rotsige berghellingen in de Alpen. Van daaruit heeft deze Zuid- en Zuidoost Europese vlinder - mede dankzij z’n enorme trekdrang – zijn vleugels uitgeslagen over West Europa. Ook uit onze contreien worden ze steeds vaker gemeld, zoals ook dit exemplaar. Het scheefbloemwitje lijkt heel veel op het klein koolwitje. De grootte van de zwarte vleugelpunt en de vorm van de vlekken in het midden van de voorvleugel zijn de meest opvallende verschillen. De vrouwtjes zijn overigens beter te herkennen dan de mannetjes. De vlinderstichting is blij met alle meldingen van deze nieuwkomer in ons land. Doorgeven dus!
|
Na deze vier dagvlindersoorten is het nu de beurt aan een nachtvlinder, die op een heel bijzondere wijze op de gevoelige plaat is vastgelegd; namelijk van de voorkant. Bij de eerste oogopslag denk je meteen aan een vleermuis. De koptekening heeft namelijk veel weg van een grootoorvleermuis, maar dan wel in microformaat. Het betreft evenwel een Plakker (Lymantria dispar); een nachtvlinder uit de familie van de donsvlinders. De soort dankt z’n naam aan het feit dat de vrouwtjes hun eieren als plakkaten aan de schors van een (loof)boom “plakken”. Net als de eikenprocessierups kunnen ook de brandharen van de plakkerrups voor de nodige irritaties zorgen. De rupsen van de plakker zijn te herkennen aan de rode en blauwe “wratjes” op de rug. Het is een algemene soort in ons land.
Naast glazenmakers en echte libellen kennen we ook juffers, waartoe de zogeheten pantserjuffers. Deze zijn vaak herkenbaar aan hun metallic, groen-glanzende rug en schouders. Mannetjes hebben meestal op een aantal segmenten blauwe berijping, zoals ook bij deze Gewone Pantserjuffer (Lestes sponsa). Hoewel deze waterjuffersoort redelijk fors is, is deze toch ongeveer de helft kleiner dan de blauwe glazenmaker. Ook de gewone pantserjuffer komt algemeen in ons land voor. In Nederland moeten we het doen met een 7-tal pantserjuffers. Zes soorten vertonen veel overeenkomsten met elkaar. Alleen de bruine winterjuffer valt qua uiterlijk en grootte een beetje uit de toon.
In ons land komen vier soorten pendelvliegen voor, waartoe de Moeraspendelvlieg (Helophilus hybridus). Het is een verhoudingsgewijs grote zweefvlieg, die zowel in Europa als in Noord Amerika zijn domicilie heeft. Ze hebben een lengte van 14 – 16 mm. De soort werd voor het eerst in ons land gevonden in 1936 en komt hier dus al behoorlijk lang voor. Veel vaker dan de andere pendelvliegen is deze soort in de nabijheid van water te vinden. Je moet ze dan ook zoeken in vochtige bossen, vochtige graslanden en moerassen. Ze zitten bovendien graag in de schaduw op hoge bloemen, zoals koninginnenkruid en moerasspirea. De andere drie pendelvliegen zijn: a. de gewone pendelvlieg; b. de citroenpendelvlieg en c. de Noordse pendelvlieg. De laatste is overigens zeldzaam in ons land.
Heel bijzonder zijn de zogeheten Hongerwespen, waarvan u hier een exemplaar ziet afgebeeld. Hun naam dankt deze wespensoort aan de zeer slanke taille. Er zijn 10 soorten bekend in Nederland. Zeven hiervan zijn zeldzaam. Helaas kon dit exemplaar niet anders op naam worden gebracht dan (Gasteruption spec.). De lange legboor maakt duidelijk dat we hier met een vrouwtje van doen hebben. Hongerwespen hebben een karakteristieke manier van vliegen met het achterlijf omhoog gericht en de poten naar beneden hangend. Het zijn parasitaire wespen, hetgeen wil zeggen dat ze zelf geen nest maken, maar dat ze eieren leggen bij andere insecten (solitaire bijen- of wespen).
Het voorlopig laatste insect, zeg maar liever springinsectje, die we in deze natuurkalender met u willen delen, is de Groene Rietcicade (Cicadella viridis). Ook al is deze cicadesoort niet bijster groot, maar het is wel een echte “spring in het veld” en ver vliegen kan d ‘ie ook. Het is één van de weinige insecten, waarbij de mannetjes en vrouwtjes van kleur verschillen. Vrouwtjes hebben namelijk grasgroene dekvleugels; die van mannetjes zijn blauwgroen tot blauwzwart van kleur. We hebben in de onderhavige situatie dus te maken met een mannetje. De groene rietcicade komt in grote delen van Europa zeer algemeen voor.
Om edelherten in het wild te kunnen zien, kun je slechts op vier bekende locaties in ons land terecht. Reeën (Careolus careolus) zijn echter overal in het land te vinden. Voor fotografiedoeleinden zijn in onze eigen omgeving volop mogelijkheden. Je moet dan wel de beste plekjes kennen. Niet zelden zijn bij de Oelemars in Losser niet alleen ijsvogels te zien, maar ook reeën. In dit geval kon vanuit de kijkhut dit reekalf op de gevoelige plaat worden vastgelegd. Dat het nog een kalf is, is goed te zien aan de witte vlektekening. Dat zorgt in de eerste maanden voor een goede camouflage. Gaandeweg verdwijnen deze vlekken, waarbij de kalveren ook steeds zelfstandiger worden. Waarschijnlijk had de moeder ten tijde van de opname andere “bezigheden”. Bronstige reegeiten laten immers tussen half juli en half augustus hun kalveren vaak even alleen, omdat er in die tijd weer voor nageslacht moet worden gezorgd.
|
Van de vlinders nu over naar een tweetal libellen. Allereerst maar eens deze Blauwe glazenmaker (Aeshna cyanea); een soort die van de glazenmakers in ons land het meest algemeen is. Ze zijn niet al te schuw en geregeld in de buurt van bebouwing te vinden. Zo nu en dan wil er zelfs wel eens één naar binnen vliegen als er een raam of deur openstaat. Het zijn behoorlijke knoeperds”, die ruim 7 cm lang kunnen worden. Ze “snorren” er met hun typische heen- en weervluchten - als ze op jacht zijn - behoorlijk wat af. De naamgeving klopt bij de vrouwtjes (zoals op de foto) totaalweg niet, want ze zijn overwegend groen. De mannetjes zijn ook overwegend groen, echter wel met blauwe tinten aan de zijkant van het lichaam en voorzien van een blauwe “lantaarn”. Ook hebben ze blauwe ogen. Blauwe glazenmakers worden vaak voor groene glazenmakers (Aeshna viridis) aangezien.
Binnenkort hopen we m.b.t. de overige insecten wederom een nieuwe rubriek aan te maken op onze site. Meer dan eens is samensteller dezes met zijn kleinzoon de afgelopen maand er op uitgetrokken om “het insectenassortiment” danig uit te breiden. U krijgt in deze sessie alvast als voorproefje een 7-tal soorten voorgeschoteld, te beginnen bij deze Bosbandzweefvlieg (Syrphus torvus). Veel zweefvliegen, zoals ook deze soort, lijken door de geel-zwarte tekening op het lichaam op wespen. Hierdoor laten insectenetende vogels ze het liefst met rust. In feite worden ze gefopt, want een zweefvlieg is nu eenmaal niet in staat om te steken of te bijten. De bosbandzweefvlieg komt voor in bossen, langs bosranden en bij struwelen. Ook in de tuin worden ze regelmatig gezien.
Roofvliegen mogen zich evenals vele andere insecten en ongewervelden, verheugen op een toenemende aandacht van de natuurliefhebber. Het is alleen lastig om ze allemaal op naam te brengen. Het aantal soorten roofvliegen wat officieel in ons land staat geregistreerd bedraagt 40. Veel soorten werden in Nederland echter slechts enkele keren gesignaleerd of komen slechts in kleine delen van ons land voor. Op de foto ziet u een Zandroofvlieg (Philonicus albiceps), die wel algemeen voorkomt. De poten van deze soort zijn zwart met merendeels witte borstels. Je moet goed kijken om dat bij de voorpoten te zien.
Een mooie close-up kon er deze maand worden gemaakt van de Moerassprinkhaan (Stethophyma grossum), de bontst gekleurde sprinkhaansoort die in Nederland voorkomt. De kleuren groen, geel, bruin en rood wisselen elkaar mooi af, zoals te zien op de foto. Zowel de mannetjes als de vrouwtjes hebben lange vleugels, die buiten het achterlijf uitsteken. Dat is vanwege de uitsnede evenwel niet te zien op de foto. Het is één van de grootste soorten van ons land, waarbij aangetekend dat de vrouwtjes groter zijn dan de mannetjes. De moerassprinkhaan komt vrijwel in geheel Europa voor.
Tot de zogeheten sabelsprinkhanen behoort dit Gewoon Spitskopje (Conocephalus dorsalis), die veel gelijkenis vertoont met het Zuidelijk Spitskopje (Conocephalus fuscus). De laatste komt nog maar kort in Nederland voor, maar is druk doende ons land te veroveren. Beide soorten hebben een bruine rug. Het verschil zit ‘m evenwel in de lengte van de vleugels. Die van het gewoon spitskopje zijn kort en die van de zuidelijke lang. De naamgeving is afgeleid van de kenmerkende spitse kop, die vanaf het voorhoofd sterk naar beneden terugwijkt. Aan de legboor is te zien dat we te maken hebben met een vrouwtje. Let ook eens op de lange antennes. Die zijn ongeveer drie keer zo lang als het lichaam!
Van de hele kleintjes nu naar de grote jongens. Voorafgaand aan de bronsttijd, die in september plaats vindt, verlaten de mannetjes van de Edelherten (Cervus elaphus) hun roedel en trekken er alleen op uit. De hormonen beginnen geleidelijk steeds meer op te spelen; ze worden gespierder en rondom de hals vormen zich lange haren. Een volwassen mannetje, zoals dit exemplaar, is in augustus al een meer dan imposante verschijning. Let maar eens op het kolossale gewei, de imponerende hals en de trotse houding van het dier. Logisch dat veel mensen een dergelijk dier op enig moment graag op de gevoelige plaat willen vastleggen. Beter nu dan over niet al te lange tijd, als er op de Hoge Veluwe meer natuurfotografen dan herten te zien zullen zijn.
Van oorsprong kwam de Bruine Rat (Rattus norvegicus) uitsluitend voor in de steppegebieden van Oost-Azië. Pas in de 18e eeuw werden ze door toedoen van de mens voor het eerst gesignaleerd in West Europa. Nu komen ze praktisch over de gehele wereld voor, omdat het echte cultuurvolgers zijn, die zich geheel hebben aangepast aan het doen en laten van de mens. Mede omdat ze allerlei ziektes kunnen overbrengen, worden ze op veel plekken te vuur en te zwaard bestreden. Nochtans komen ze overal nog talrijk voor, maar worden desondanks niet al te vaak waargenomen. Dat komt omdat ze vooral 's nachts actief zijn. Zoals uzelf op bijgaande foto kunt zien, kun je ze soms ook overdag tegenkomen. Dat gebeurt met name als er sprake is van een hoge populatiedichtheid.
|
In het kader van de maandelijkse diversiteit hebben we voor u tot slot nog een drietal andere natuurfoto’s, te beginnen met een close-up van een Levendbarende Hagedis (Zootoca vivipara). Deze reptielensoort was ooit een algemene soort in ons land. Het gaat evenwel snel bergafwaarts; overigens niet alleen in Nederland, maar ook in andere delen van Europa. Inmiddels staat de soort dan ook op de Rode Lijst. Oorzaken van de achteruitgang zijn onder meer: verdroging van het leefgebied, overbegrazing, mogelijk ook ziektes en versnippering van gebieden. Zoals al uit de naamgeving valt af te leiden, komen de eieren reeds in het moederlichaam tot ontwikkeling. Levendbarende hagedissen komen met name voor in heide- en hoogveengebieden, zoals in dit geval het Haaksbergerveen. Met name spinnen staan met stip genoteerd op het menu.
Een paddenstoelensoort mocht ons inziens evenmin ontbreken in deze sessie. Een loodrecht gemaakte foto van een Plooirokje (Parasola plicatilis) leek ons hiervoor een geschikt onderwerp. Een plooirokje is een betrekkelijk kleine paddenstoel, die behoort tot de familie van de inktzwammen. Vooral na een periode van regen verschijnen ze op veel plaatsen boven de grond. Dikwijls zijn het groepjes, die te vinden zijn op gazons, in vochtig grasland en in wegbermen. In de beginfase ziet de geplooide hoed er eivormig uit, maar later klapt de hoed helemaal gespreid open. In tegenstelling tot de grotere inktzwammen vervloeit deze soort niet tot “inkt”.
|
Een ronde vorm heeft ook deze aan het Noordzeestrand aangespoelde Kompaskwal (Chrysaora hysoscella). Door de golven en stroming meegevoerd is deze kwallensoort op het strand slechts een slijmerige massa, waar nog maar weinig structuur in zit. Onderwater is het echter de mooiste kwallensoort die we in onze kustwateren kunnen aantreffen. Ze kunnen soms massaal aanspoelen bij aanhoudende noordwestelijke wind. Ze behoren tot één van “onze” vier grootste kwallensoorten. De kompaskwal maakt voor het vangen van prooidieren gebruik van een sterk netelgif. De netelcellen kunnen veel overlast bezorgen bij zwemmers. Heel merkwaardig is dat de kompaskwal zijn leven begint als een mannetje, maar daarna langzaam transformeert tot een vrouwtje! Dat leek ons een mooi slot van de natuurkalender van augustus 2020.
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Jaimey Wilbers, Laurents ten Voorde, Rinus Baaijens en Gerard Benerink
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Jaimey Wilbers, Laurents ten Voorde, Rinus Baaijens en Gerard Benerink
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.