natuurkalender augustus 2018
Deze zomer was het in ons land gemiddeld 19 ° C. Normaliter ligt deze temperatuur twee graden lager. Daarmee werd de zomer van 2018 de warmste ooit. Zoals we aan den lijve hebben ervaren, werden we in die periode niet op één, maar zelfs op twee hittegolven getrakteerd. De eerste was vorige maand van 15 tot en met 27 juli en de tweede maakten we mee in de periode van 29 juli tot en met 7 augustus. Menigeen zal met gemengde gevoelens terugdenken aan de broeierige nachten, maar vooral aan de droogte, die gaandeweg extreme vormen is begonnen aan te nemen.
Door watertekort kreeg niet alleen de landbouw, maar ook de natuur het de afgelopen maanden zwaar te verduren. Om onherstelbare schade in bijzondere natuurgebieden te voorkomen, moesten zelfs allerlei maatregelen worden genomen. Kortom het verlangen naar een flinke Hollandse plensbui werd allengs groter en groter. Toen het in augustus eindelijk weer met regelmaat begon te regenen was het opmerkelijk hoe groen alles in relatief korte tijd toch weer is geworden.
Deze keer hebben we een 7-tal vogelfoto’s voor u “in de aanbieding”, van achtereenvolgens: casarca, visdief, reuzenstern, sperwer, kleine bonte specht, lach- en houtduif. De insectenwereld wordt in de augustusmaand vertegenwoordigd door soorten als: moerassprinkhaan, appelstippelmot, glasvleugelpijlstaart, kolibrievlinder, steenrode heidelibel en blauwe glazenmaker.
In de categorie flora zijn gele plomp en wilgenroosje aanwezig en uit de amfibieën en reptielenwereld komen levendbarende hagedis en groene kikker voorbij. Op faunagebied tonen we u een ijverige huismuis en er zijn ook (al weer) paddenstoelen te melden; in dit geval een zwavelzwam. We sluiten af met een mooie opname van de Oeler watermolen.
We beginnen voor de verandering deze kalendersessie eens met meerdere foto’s van het weer, waaronder droogte, op komst zijnde regenbuien en wolkenpartijen. Wij wensen u als steeds veel kijk- en leesplezier. Vergeet ook nu niet om de overige rubriekfoto’s te bekijken (kwestie van de link onderaan aan te klikken).
Door watertekort kreeg niet alleen de landbouw, maar ook de natuur het de afgelopen maanden zwaar te verduren. Om onherstelbare schade in bijzondere natuurgebieden te voorkomen, moesten zelfs allerlei maatregelen worden genomen. Kortom het verlangen naar een flinke Hollandse plensbui werd allengs groter en groter. Toen het in augustus eindelijk weer met regelmaat begon te regenen was het opmerkelijk hoe groen alles in relatief korte tijd toch weer is geworden.
Deze keer hebben we een 7-tal vogelfoto’s voor u “in de aanbieding”, van achtereenvolgens: casarca, visdief, reuzenstern, sperwer, kleine bonte specht, lach- en houtduif. De insectenwereld wordt in de augustusmaand vertegenwoordigd door soorten als: moerassprinkhaan, appelstippelmot, glasvleugelpijlstaart, kolibrievlinder, steenrode heidelibel en blauwe glazenmaker.
In de categorie flora zijn gele plomp en wilgenroosje aanwezig en uit de amfibieën en reptielenwereld komen levendbarende hagedis en groene kikker voorbij. Op faunagebied tonen we u een ijverige huismuis en er zijn ook (al weer) paddenstoelen te melden; in dit geval een zwavelzwam. We sluiten af met een mooie opname van de Oeler watermolen.
We beginnen voor de verandering deze kalendersessie eens met meerdere foto’s van het weer, waaronder droogte, op komst zijnde regenbuien en wolkenpartijen. Wij wensen u als steeds veel kijk- en leesplezier. Vergeet ook nu niet om de overige rubriekfoto’s te bekijken (kwestie van de link onderaan aan te klikken).
De zomer van 2018 gaat niet alleen de boeken in als de warmste, maar ook als één van de droogste jaren ooit. Tot halverwege de maand augustus was het gras geel, de heide kurkdroog en het grondwaterpeil extreem laag. Tegelijkertijd geraakten veel bomen en struiken al vroeg in een soort ‘herfststand’ vanwege het tekort aan water en droogden veel poelen, beken en rivieren op. Kortom; Nederland werd geplaagd door een ongekende droogte. Dit had niet alleen gevolgen voor allerlei gewassen op het land, maar zeer zeker ook voor de natuur. Wat dit voor de toekomst zal gaan betekenen is nu nog vrij ongewis, maar dat het gevolgen zal hebben, is nu al wel zeker. Bijgaand een opname van een uitgedroogd Haaksbergerveen, zoals u die nog niet eerder zag.
|
Wanneer er meer neerslag verdampt dan uit de lucht valt, spreekt men van een neerslagtekort. Alleen al in Twente is er in de zomer een neerslagtekort ontstaan van meer dan 200 millimeter! Voor de vakantiegangers wellicht niet, maar de rest van Nederland snakte in augustus dan ook naar regen; veel regen. Nu wordt er al heel snel over het weer geklaagd, vooral als het langdurig plenst. Na vele weken van droogte werden de regenwolken voor de verandering nu eens met veel enthousiasme begroet in plaats van met een zuur gezicht. Eén van ons speelde op dit alles in met de eerste twee veelzeggende opnames in deze natuurkalender. Bijgaande foto met het eenzame bankje op de voorgrond en de dreigende lucht op de achtergrond was dan ook één van de voorbodes van eindelijk veel regen waar het Haaksbergerveen veel baat bij had.
|
Ook deze foto is gemaakt bij het Haaksbergerveen, terwijl de volgende ~ meer dan welkome ~ zware regenbui op komst was. Een groepje ganzen (in de verte) maakte van de korte tussenliggende droge periode gebruik om nog snel even van plek te gaan wisselen voordat de hemelsluizen weer in alle hevigheid opengingen. Op dat moment zeker een zegen voor één van onze belangrijkste Natura 2000 gebieden, alhoewel naar alle waarschijnlijkheid toch behoorlijk laat of wellicht zelfs te laat.
|
Pakweg 14 dagen eerder zag de lucht er tijdens een zonsondergang veel minder dreigend uit dan bij de vorige twee opnames. Deze laatlichtfoto is gewoon ’s avonds vanaf een balkon gemaakt in Borne. Als je er oog voor hebt zullen we ook richting de herfst meer dan eens kunnen genieten van prachtige luchten in combinatie met het landschap. Probeer in die tijd zelf ook eens wat opnames te maken, waarbij je soms versteld staat van de fraaie licht-, donker- en kleureffecten die dat oplevert. Gewoon eens doen!
|
Tijdens dezelfde excursie kon eindelijk ook weer eens een Reuzenstern (Hydroprogne caspia) worden geportretteerd, eveneens in het Lauwersmeergebied. Deze soort, ook wel aangeduid als Kaspische stern, kennen we als doortrekker uit het Oostzeegebied. In het voorjaar tussen half april en half mei zijn het meestal maar lage aantallen, die ons land aandoen. Verreweg de meeste Reuzensterns worden echter gezien in de nazomer, zeg maar van begin augustus tot half september. Ze maken dan gebruik van slaapplaatsen, waarvan het Lauwersmeergebied er één is. Ook langs de Friese IJsselmeerkust en de noordelijke Randmeren kun je ze in die tijd tegenkomen. Overdag verspreiden de vogels zich over de wijde omgeving, op zoek naar voedsel.
|
Na jaren van kommer en kwel vlogen er in 2017 weer veel jonge Visdiefjes (Sterna hirundo) uit en groeide de Nederlandse populatie na jaren van achteruitgang weer enigszins. Het broedsucces van deze zeezwaluw, zoals deze stern ook wel eens wordt genoemd, is in belangrijke mate afhankelijk van de hoeveelheid aanwezige spiering in de buurt van het broedgebied. Deze kleine vissoort vormt namelijk de belangrijkste voedselbron voor deze soort. Hoe het broedseizoen van de visdiefjes dit jaar is verlopen, is nog niet bekend. Wel weten we dat er in het Lauwershavengebied tijdens onze excursie op 18 augustus j.l. verschillende ouderparen met vliegvlugge jongen aanwezig waren, hetgeen een hoopvol teken is. Op bijgaande foto ziet u hoe één van de oudervogels een jong vanuit de lucht een spiering aanbiedt. Mooi moment, toch!
|
De Lauwersmeerexcursie in augustus is ook altijd goed voor tientallen Casarca’s (Tadorna ferruginea), waarvan een aantal met zekerheid afkomstig is uit Midden-Europa. Tot voor kort werd deze eendensoort, ook wel halfgans genoemd, niet tot onze inheemse broedvogelfauna gerekend. De laatste jaren broeden er echter steeds vaker casarca’s in ons land. Nog steeds is niet duidelijk of dit nazaten zijn van ontsnapte of vrijgelaten exemplaren dan wel wilde exemplaren. Casarca’s worden ook wel Roestganzen genoemd. Dit is een afgeleide van de wetenschappelijke naam. Casarca’s trekken graag op met Nijlganzen. Bij beide soorten zijn in de vlucht grote witte vlakken op de vleugels te zien. Misschien een beetje discriminerend, maar feit is dat we casarca’s eigenlijk veel liever fotograferen dan Nijlganzen. Op de foto ziet u een vrouwtje casarca wat dichtbij huis, namelijk bij de Oelemars in Losser, kon worden vereeuwigd.
|
Gezeten in een schuilhut is en blijft het een voorrecht om vogels van dichtbij te mogen observeren en fotograferen. Bij minder schuwe soorten is dat doorgaans geen al te groot probleem, maar bij roofvogels moet er evenwel veel voorzichtigheid aan de dag worden gelegd. Deze zijn namelijk voortdurend op hun qui vive. Dat is ook te zien bij dit Sperwermannetje (Accipiter nisus) die zich toch mooi heeft laten portretteren. Wil je dit soort vogels op de gevoelige plaat vastleggen, dan is het zaak om doodstil te blijven wachten totdat de vogel de omgeving volledig vertrouwt en dat kan best een hele poos duren. Nochtans ziet u aan de kaarsrechte houding en de scherpe blik in de richting van de (niet zichtbare) fotograaf dat de vogel uiterst alert is.
|
Op een ringstation worden met regelmaat vogels gevangen, die zich in de vrije natuur niet al te vaak laten zien. Dat geldt in dit geval voor het vrouwtje van een Kleine Bonte Specht (Dendrocopos minor); het ukkie onder de bonte spechten. Het beestje is niet veel groter dan een mus en ontbeert de rode buiktekening, die bij de grote- en middelste bonte specht nadrukkelijk wel aanwezig is. Opvallend bij deze soort is vooral de zwartwitte bandering op het ruggedeelte. Mocht u het wellicht een beetje een vreemde foto vinden, dan zou u wel eens gelijk kunnen hebben. De vogel wordt namelijk in de hand vastgehouden. En dat laatste heeft de fotograaf in kwestie als storend element gewoon “weg gekloond”.
|
Zoals wellicht bekend, is er bij duiven meestal sprake van een levenslange paarbinding. Dat geldt ook voor Houtduiven (Columba palumbus), die bij één onzer praktisch zijn verworden tot huisduiven. Als ze honger krijgen, “melden” ze zich namelijk gewoon bij de achterdeur. Op z’n Twents gezegd, “sie bint aordig kunnig! En dat als schuwe bosvogel van weleer. In dit verband is het leuk een citaat aan te halen over deze soort van Jac. P. Thijsse (Het vogeljaar jaargang 1904). Hierin staat: “Opeens vliegt de heele bende op, koers zettend naar 't bosch. Door hun lange vleugels en flinken staart zijn het uitstekende vliegers. Ze slaan zoo pittig met hun puntige wieken, dat ge zoudt meenen een valk te zien, indien niet het kleine kopje op den langen nek de duif verried. Ik geloof, dat in verhouding tot de lichaamsgrootte de duiven den kleinsten kop hebben van alle vogels”. Trouwens: Als Rembrandt in deze tijd nog zou hebben geleefd, dan had hij wellicht in bijgaande foto wellicht een mooi stilleven gezien.
|
Nu we het toch over huisduiven hebben, is het eigenlijk de Lachduif (Streptopelia risoria), die deze benaming het meest verdient. Deze duivensoort wordt namelijk al duizenden jaren als siervogel door de mens gehouden. Het is al zo lang geleden dat z’n afkomst niet eens meer 100 % zeker is. De soort hybridiseert namelijk heel gemakkelijk met bijvoorbeeld de Turkse tortel. De oorspronkelijke vorm is mogelijk de Izabeltortel uit Noord-Afrika. Ook anno 2018 worden er in liefhebberskringen nog altijd lachduiven gehouden. Ze worden gekweekt in verschillende kleuren. Bijgaand exemplaar trof schrijver dezes foeragerend op de oprit naar zijn woning aan. Minder lachwekkend is dat het beestje met z’n onophoudelijke gekoer zeker tien dagen achtereen menigeen wakker heeft gehouden in de buurt. Niet iedereen heeft er dan om kunnen lachen. Of dit beestje uit gevangenschap is ontsnapt of vrijgelaten zal wel nooit meer te achterhalen zijn.
|
Een ander diertje, wat zich al heel lang aan het leven in de buurt van de mens heeft aangepast, is de Huismuis (Mus musculus). Dit overal ter wereld voorkomende zoogdiertje is over het algemeen niet erg schuw. Je moet er echter wel wat moeite voor doen om ze te kunnen observeren. Het zijn namelijk vooral nachtdiertjes, die niet alleen goed kunnen rennen, maar ook klimmen. We denken vaak dat ze zich alleen in huizen ophouden, maar er leven ook populaties buiten. Zo ook bij ondergetekende in de tuin, waar dit exemplaar op enig moment met enorme ijver overdag zijn nestje begon te bekleden met droge bladeren. Daartoe rende hij voortdurende de hele tuin door om bladwerk te verzamelen en naar zijn holletje (tussen wat veldkeien en een looppad) te brengen. U begrijpt dat er van alle bedrijvigheden heel wat opnames zijn gemaakt.
|
De 3 soorten groene kikkers, die in Nederland voorkomen, zijn vaak heel lastig van elkaar te onderscheiden. De naam groene kikker wordt namelijk niet alleen gebezigd voor de twee echte groene kikkers, te weten: de Poelkikker (Rana lessonae) en de Meerkikker (Rana ridibunda), maar ook voor de Bastaardkikker (Rana klepton esculenta). Deze laatste is de hybridevorm van de eerstgenoemde soorten. Zelfs de RAVON herkenningskaart gaf in deze geen uitsluitsel,. We houden het daarom maar gewoon op een onbepaalde Groene kikker. Het beestje zat overigens prinsheerlijk op één van de waterleliebladen van het arboretum in de Lutte.
|
Zoals de soortnaam al doet vermoeden, legt de Levendbarende hagedis (Zootoca vivipara) geen eieren, maar brengt haar jongen levend ter wereld. De vrouwtjes broeden de eieren als het ware uit in het moederlichaam. Deze eens zo algemene soort blijkt steeds meer terrein te verliezen in Nederland en is inmiddels op de rode lijst verzeild geraakt. Het Nationaal Park De Sallandse Heuvelrug is één van de gebieden waar zowel de zandhagedis als de levendbarende hagedis het nog steeds relatief goed doen. Helaas worden deze beestjes, die vooral op zandpaden te vinden zijn, in dit park veelvuldig doodgereden door mountainbikers. Hierover zijn inmiddels Kamervragen gesteld. Het exemplaar op de foto is overigens “gekiekt” in het Bargerveen.
|
Een wandeling in de Bergvennen leverde dit vrouwtje van de Blauwe Glazenmaker (Aeshna cyanea) op, die aanvankelijk rusteloos aan het jagen was binnen haar territorium. Als je deze flink uit de kluiten gewassen libellensoort wilt fotograferen, is het een kwestie van wachten totdat er een prooi gevangen is. Pas dan gaan ze zitten en zijn met een 300 of 400 mm lens doorgaans goed te fotograferen. In deze naaldrijke omgeving zou dit volledig groene beestje (hoezo blauwe glazenmaker!) anders nooit zijn opgevallen. Blauwe glazenmakers vliegen vaak laag over de grond om hun omgeving af te speuren en mijden de bebouwde omgeving niet. Meer dan eens zijn ze op die manier bij ons thuis de serre binnengevlogen.
|
Als je een titel aan bijgaande foto zou moeten geven, dan zou het woord trekhaak of sleeptouw daarin niet misstaan. Afgebeeld ziet u namelijk de zogeheten tandemhouding van een tweetal Steenrode Heidelibellen (Sympetrum vulgatum). Daarbij heeft het mannetje het vrouwtje bij de nek vast. Wat knap is, is dat deze foto is gemaakt in de vlucht en dat is wat men noemt best lastig. Bovendien zijn de grotere libellensoorten bijzonder snel en wendbaar, wat het fotograferen er niet gemakkelijker opmaakt. Het maken van vluchtfoto’s bij deze insecten is dan ook “een vak op zich”. Het is echter wel uitdagend, kost daarentegen veel tijd en geduld, maar levert soms ook hele mooie plaatjes op. Een beetje geluk komt er natuurlijk ook bij kijken, maar met een goede observatie vooraf, het innemen van de juiste positie en het inschatten van de juiste vliegsnelheid kom je een heel eind. Bovendien kun je spelen met het zowel handmatig als automatisch scherpstellen. Let vooral ook op vaste vliegpatronen en plekken waar ze geregeld “stilstaan in de lucht”.
|
Dan nu de Moerassprinkhaan (Stethophyma grossum), die door z’n rechthoekige kop en opvallende geelgroene kleur met geen enkele andere Nederlandse sprinkhaan is te verwarren. Voor de sprinkhaanliefhebber is het de fraaist gekleurde Nederlandse sprinkhaan. Natte hooilanden, open zeggenmoeras en licht begraasde, natte graslanden (vaak met pitrusruigte) vormen eigenlijk het favoriete biotoop van de moerassprinkhaan. In het onderhavige geval betrof het de voormalige ijsbaan in Tilligte, die door de warme lange zomer geheel droog is komen te staan. Het voorkomen van deze soort beperkt zich tegenwoordig goeddeels tot vochtige biotopen zoals blauwgraslanden en vochtige heiden. De soort ging tot voor kort gestaag achteruit als gevolg van biotoopvernietiging, verdroging en bemesting. De laatste decennia neemt de moerassprinkhaan echter gelukkig weer in aantal toe.
|
Een buitenkansje in augustus betrof deze Glasvleugelpijlstaart (Hemaris fuciformis), die even kwam “buurten”. Deze in ons land vrij zeldzame dagactieve nachtvlinder kan door menigeen zo maar voor een dikke hommel worden aangezien. Als je ‘m eenmaal ontdekt hebt, kost het je bovendien erg veel moeite om deze sierlijke en zich steeds en snel verplaatsende vlinder op de gevoelige plaat vast te leggen, temeer omdat ze tamelijk schrikkerig kunnen reageren. Er moest dan ook heel wat camerasnelheid aan te pas komen, maar uiteindelijk is het in onze ogen prima gelukt. Op de foto is redelijk goed te zien dat de vleugels grotendeels doorzichtig zijn met een brede roodbruine rand. Verder heeft dit neefje van de kolibrievlinder een kort, gedrongen achterlijf met een dichte, lichtbruine beharing en een zwart achterwerk. Dwars over het achterlijf loopt verder nog een brede bruinrode band.
Tot de nachtvlinders worden ook de microvlinders gerekend. Eén van deze families is die van de stippelmotten, die ook wel spinselmotten worden genoemd. Dit komt doordat de rupsen een spinsel rond hun verblijfplek maken. In Europa komen pakweg 60 verschillende stippelmotsoorten voor. In ons land zijn dat er 10 tot 20, die ook nog eens veel op elkaar lijken. Dit exemplaar was zo vriendelijk om op één van onze schommelstoelen neer te strijken. Zeer waarschijnlijk betreft het in dit geval de Appelstippelmot (Yponomeuta malinellus), die vliegt van juni tot in oktober. Dit vlindertje is niet of nauwelijks te onderscheiden van respectievelijk: a. meidoornstippelmot; b. wilgenstippelmot en c. kardinaalsmutsstippelmot. Aangezien in de directe omgeving geen van deze drie boom / struiksoorten staan, maar wel diverse appelbomen, houden we het dus op de appelstippelmot.
|
Net als in 2015 lijkt 2018 wederom een topjaar te worden voor de Kolibrievlinder (Macroglossum stellatarum). De soort is dan ook heel wat algemener dan z’n voorganger. Alhoewel dat 15 tot 20 jaar geleden beduidend anders was. Toen was het namelijk nog een vrij zeldzame trekvlinder. Vanaf de warme zomer in 2003 is deze dagactieve nachtvlindersoort een stuk talrijker geworden in ons land. De naam is voortreffelijk gekozen, want hij lijkt inderdaad sprekend op een kolibrie, zowel qua uiterlijk als qua gedrag. Veel mensen zullen ‘m dan ook niet zo gauw als vlinder herkennen. Zelfs de lange roltong heeft wel wat weg van de dunne snavel van een kolibrie. Deze wordt uiteraard gebruikt om nectar uit bloemen te zuigen. Dat gaat overigens razendsnel van bloem tot bloem.
|
Na drie nachtvindersoorten dan nu een klein formaat dagvlinder, het Hooibeestje (Coenonympha pamphilus). Dit oranjekleurige vlindertje heeft een voorkeur voor bloemrijke graslanden. De hoogste dichtheden worden evenwel gevonden in droge heidegebieden, zoals in dit geval het Bargerveen. Het is een aureliasoort, die je (met uitzondering als d’ie vliegt) altijd met gesloten vleugels en vaak op of vlakbij de grond zult aantreffen. Bij levende exemplaren zie je dan ook - vanwege de “gevouwen” vleugels - eigenlijk nooit de oranje kleur en de bruine randen van de vleugels. Bij dit exemplaar, die de domme pech had in een spinnenweb te geraken, valt dit nu eindelijk eens waar te nemen. Verrassend genoeg is het ook nog een nagenoeg onbeschadigd exemplaar. Waarschijnlijk is deze al vroeg in z’n korte leventje in een spinnenweb terecht gekomen.
Een zomerplant als het Wilgenroosje (Chamerion angustifolium) kan het landschap soms volledig roze kleuren. Ze zijn bij rijping voorzien van veel vruchtpluis, wat gemakkelijk door de wind wordt verspreid. Daar waar dit lid uit de teunisbloemfamilie de kans krijgt, breidt hij zich dan ook snel en massaal uit met zijn ondergrondse wortelstokken. Dat het een echte pionierssoort is, wordt duidelijk op deze landschapsfoto waar dit plantje als een van de eersten heeft geprofiteerd van de ruimte, het beschikbare licht en de aanwezige voedingsstoffen. Vooral daar waar kort voordien de grond is “geroerd”, vestigt deze soort zich graag. Het wilgenroosje komt overal algemeen voor, niet alleen in ons eigen land maar in het hele Noordelijk halfrond. Dit soort opschietende planten komen misschien wel het mooist tot hun recht vanuit een laag standpunt.
|
De Gele Plomp (Nuphar lutea) behoort tot de waterleliefamilie en valt op door z’n grote bladeren en heldergele bloemen. De plant zorgt niet alleen voor zuurstof in het water, maar ook voor schaduw op het wateroppervlak. De gele plomp heeft een voorkeur voor diepe wateren. Hoe dieper het water des te groter zijn de drijfbladeren. De bloeitijd vindt plaats van mei tot augustus. De bloemen steken zo'n 10 cm boven het wateroppervlak uit en zijn tot 5 cm in doorsnede. Ze verschijnen tegelijk met de bladeren. Veel insectensoorten komen op de welriekende nectar af. Bij deze foto is bewust gekozen voor een zwarte achtergrond waardoor de bloem het best tot z’n recht komt. Het zorgt toch min of meer voor een mysterieus effect.
|
Vrijwel net zo geel als de bloem van de gele plomp is ook de Zwavelzwam (Laetiporus sulphureus), die door zijn formaat en zijn zwavelgele kleur een opvallende verschijning is in de natuur. Het is een parasitaire paddenstoel die vooral op beschadigde loofbomen groeit, zoals wilg, populier en eik. Ze kunnen behoorlijk groot en zwaar worden en bijkleuren naar oranje . In een later stadium verdwijnt evenwel de felle kleur; oude exemplaren worden dan zelfs wit en brokkelig. De zwavelzwam is een algemeen voorkomende houtzwam, die je verspreid over het hele land kunt tegenkomen. In dit geval het Singraven in Denekamp waar deze op de gevoelige plaat werd gezet door onze 12 jarige kleinzoon Jaimey, die inmiddels ook al aardig met het fotografievirus lijkt te zijn besmet.
|
In de buurtschap Oele bevindt zich een zogeheten korenmolen, ook wel bekend als onderslag waterradmolen. De officiële benaming is Oldemeule, genoemd naar de gelijknamige havezathe. In de volksmond is de (water)molen evenwel beter bekend als Oelermolen of Oeler watermolen. Het gemaal werd in 1690 gebouwd als dubbele watermolen; erlangs stroomt de Oelerbeek. Op de ene oever stond de korenmolen en op de andere een oliemolen. De laatste is omstreeks de vorige eeuwwisseling afgebroken. De fundering van de Oelermolen bestaat uit Bentheimer zandsteen. De wanden zijn in vakwerk uitgevoerd. Tegenwoordig is de molen in bezit van Landgoed Twickel, nadat de gemeente Hengelo (O) de molen in 1979 weer “maalvaardig” had gemaakt. Als zonsondergangobject is het een fraaie afsluiting van deze augustussessie. Vanaf nu maken we ons op voor de naderende herfst.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens, Laurents ten Voorde, Rinus Baayens en Jaimey Wilbers
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens, Laurents ten Voorde, Rinus Baayens en Jaimey Wilbers
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.