natuurkalender augustus 2017
De zomer is intussen al weer voor twee-derde achter de rug. Wat gaat de tijd toch snel. Qua weersomstandigheden was het deze maand wat kwakkelen. Lang niet iedereen heeft dan ook kunnen genieten van een welverdiende zonnige vakantieperiode, tenzij je in Zuid Europa hebt vertoefd, want daar was het geregeld bloedheet. In de 3e week van de kalendermaand was het met name erg winderig en viel er heel wat neerslag. Het leek soms wel herfst. Dat was dan ook geen goede tijd voor het gebruik van de macrolens. In de laatste week van augustus begon de zomer aan een eindsprint met veel zon en hoge temperaturen. Als de meteorologen het bij het rechte eind hebben, gaan we begin september waarschijnlijk een wat rustiger periode tegemoet. Maar ze zitten er wel geregeld naast met hun voorspellingen. In de natuur was deze maand in eigen land best wel veel te zien en te fotograferen. Daar hebben we dan ook gretig van geprofiteerd.
Ten behoeve van de paddenstoelrubriek hebben we deze keer voor u soorten met aansprekende namen op de gevoelige plaat weten vast te leggen, als: harslakzwam, roodbruine slanke amaniet, suikermycena, oranje dwergmycena en poederzwamgast.
Zoals eerder vermeld, zijn de maanden juli en augustus goede vlindermaanden. Ook nu weer hebben we aan deze categorie extra aandacht besteed. Dat leverde deze keer soorten op als: kleine vuurvlinder en hooibeestje (beide dagvlinders) en buxusmot, blauwooggrasmot, bonte grasuil en waterlelievlinder (alle vier nachtvlinders).
Uit het omvangrijke insectenrijk hebben we deze keer voor u “gevist”: kleine rode weekschildkever, heidesabelsprinkhaan en groene rietcicade.
Natuurlijk zijn we deze maand ook onze gevleugelde gevederde vrienden niet vergeten. Dat zijn voor augustus: matkop, gekraagde roodstaart, waterhoen en een hele bijzondere fuut.
Uit het plantenrijk worden heermoes en kleine zonnedauw nader toegelicht, gevolgd door foto’s met betrekking tot het binnenste van een dode eik en een gemummificeerde kikker. We sluiten af met een tweetal zoogdieren, te weten: rosse woelmuis en een meer dan opvallende gewone dwergvleermuis.
Wij wensen u - als steeds - veel kijk- en leesplezier toe. Vergeet vooral deze maand niet om alle overige recente foto’s van augustus ook te bekijken. Er zijn in deze kalendermaand namelijk nog veel meer mooie en interessante foto’s gemaakt. Ook deze foto’s zijn ons inziens de moeite van het bekijken waard.
We beginnen deze natuurkalender met wat wondertjes uit het paddenstoelenrijk, gevolgd door een aantal dag- en nachtvlinders.
Ten behoeve van de paddenstoelrubriek hebben we deze keer voor u soorten met aansprekende namen op de gevoelige plaat weten vast te leggen, als: harslakzwam, roodbruine slanke amaniet, suikermycena, oranje dwergmycena en poederzwamgast.
Zoals eerder vermeld, zijn de maanden juli en augustus goede vlindermaanden. Ook nu weer hebben we aan deze categorie extra aandacht besteed. Dat leverde deze keer soorten op als: kleine vuurvlinder en hooibeestje (beide dagvlinders) en buxusmot, blauwooggrasmot, bonte grasuil en waterlelievlinder (alle vier nachtvlinders).
Uit het omvangrijke insectenrijk hebben we deze keer voor u “gevist”: kleine rode weekschildkever, heidesabelsprinkhaan en groene rietcicade.
Natuurlijk zijn we deze maand ook onze gevleugelde gevederde vrienden niet vergeten. Dat zijn voor augustus: matkop, gekraagde roodstaart, waterhoen en een hele bijzondere fuut.
Uit het plantenrijk worden heermoes en kleine zonnedauw nader toegelicht, gevolgd door foto’s met betrekking tot het binnenste van een dode eik en een gemummificeerde kikker. We sluiten af met een tweetal zoogdieren, te weten: rosse woelmuis en een meer dan opvallende gewone dwergvleermuis.
Wij wensen u - als steeds - veel kijk- en leesplezier toe. Vergeet vooral deze maand niet om alle overige recente foto’s van augustus ook te bekijken. Er zijn in deze kalendermaand namelijk nog veel meer mooie en interessante foto’s gemaakt. Ook deze foto’s zijn ons inziens de moeite van het bekijken waard.
We beginnen deze natuurkalender met wat wondertjes uit het paddenstoelenrijk, gevolgd door een aantal dag- en nachtvlinders.
De hier gefotografeerde paddenstoel is de Roodbruine Slanke Amaniet (Amanita fulva). Deze komt vooral voor in loofbossen (bij voorkeur zure bodem) en is zeer algemeen. De steel is meestal wit tot vleeskleurig, maar soms ook met gordels van bruine schubjes zoals ook in de onderhavige situatie. De hoed heeft een diameter van 4 tot 8 cm (in dit geval 5,5 cm) en de hoogte is pakweg 10 cm. Doordat de paddenstoel in een loofbos staat, zijn de lichtomstandigheden vaak niet optimaal en is het lastig om mooie belichte opnames te maken. Daarom deze keer wat technische informatie over hoe deze foto tot stand is gekomen. Voor het maken van de opname is gebruikt gemaakt van 3 kleine flitsers. Eéntje op de camera, ééntje links van de paddenstoel en ééntje die de achtergrond wat heeft belicht om er voor te zorgen dat de achtergrond niet “dichtslaat”. Op deze manier lijkt het alsof het zonlicht van links komt en krijg je toch een zo natuurlijk mogelijke opname. Het is maar dat u het weet.
|
Tijdens een fietstochtje viel onderweg het oog op een Amerikaanse eik waaraan bij de voet van de boom vrijwel rondom grote lichtbruine zwammen met lichte rand groeiden. Al snel waren we van mening dat dit een fotografiewaardig plaatje kon opleveren en aldus is geschied. Op de foto ziet u slechts een klein deel van de aantasting. Het betreft in deze het vruchtlichaam van de Harslakzwam (Ganoderma resinaceum), die wel 60 cm breed kan worden. Daar heb je echt geen loep bij nodig. De schimmel zorgt vervolgens voor kernrot. Gezonde bomen kunnen het houtverlies soms wel compenseren door nieuw hout aan te maken, maar dat zal bij deze Amerikaanse eik beslist niet meer lukken. Daartoe is de stamvoet te veel aangetast. Bestrijding van de harslakzwam is bovendien niet mogelijk.
Ook de Oranje Dwergmycena (Mycena acicula) kan qua grootte wedijveren met de kleinste vertegenwoordigers uit het geslacht Mycena. Deze dwergmycena is te vinden op takken, twijgen en strooisel van loofbomen en struiken. De oranjekleurige hoed (met gele rand) van dit piepkleine paddenstoeltje is soms niet veel groter dan 2 mm! Als je goed kijkt is de “striping” op de hoed te zien. De soort is voornamelijk te vinden in bossen, singels en struwelen en wordt de laatste jaren steeds vaker gevonden in ons land. Dat heeft hoogst waarschijnlijk te maken met de toenemende interesse voor paddenstoelen.
Ooit al eens gehoord van de Buxusmot (Cydalima perspectalis)? Welnu, deze mot kwam hier pakweg 10 jaar geleden nog niet voor. De soort heeft zich omtrent 2006 / 2007 in Nederland gevestigd en is van origine inheems in Azië (Japan, Zuid-Korea en China). Naast de reguliere witte vorm met bruine rand komen hier ook zeldzamere vormen voor, zoals de geheel bruine vorm en zelfs de afgebeelde blauwzwarte vorm. De mot heeft een spanwijdte van circa 4 cm en is voor een mot vrij groot. Door zijn grootte zou je ‘m niet willen koppelen aan de microvlinders, maar daar hoort hij toch echt thuis; namelijk bij de grasmotten. Waarschijnlijk is deze grasmot indertijd onbewust met buxusplanten mee ingevoerd. De soort is zich nu gaandeweg in ons land aan het verspreiden. Ter info: de rupsen van deze exoot kunnen naar verluidt veel schade veroorzaken aan buxushagen en daar zal niet iedereen blij mee zijn.
In tegenstelling tot de vorige soort is de Blauwooggrasmot (Agriphila straminella) qua formaat en uiterlijk veel eerder onder te brengen bij de grasmottenfamilie. De naam van deze microvlinder verwijst niet alleen naar de kleur van de ogen maar ook naar de voedselvoorkeur van deze soort (grassen) met als voorkeur schapengras. De soort is een stuk kleiner dan de buxusmot (pakweg 1,5 – 2 cm) en komt zeer algemeen voor in ons land. Ze zijn voornamelijk te zien in de periode van juni tot en met augustus. Dat klopt in dit geval dus perfect. Je merkt dit vlindertje doorgaans pas op als die opvliegt wanneer je door het gras loopt.
|
In het paddenstoelenrijk behoort het geslacht Mycena tot de zogeheten plaatjeszwammen. Het zijn vaak hele kleine paddenstoelen, waarvan de steel erg lang en dun is. Dat is ook het geval bij deze minuscule Suikermycena (Mycena adscendens) die bij toeval werd gevonden op de knop van een Rhododendron. Kenmerkend bij deze soort is het witte hechtschijfje aan de voet van de paddenstoel en de witte korreltjes “suiker” op de hoed. De steel heeft witte vlokjes en is glazig, hetgeen op bijgaande foto evenwel niet te zien is. Andere mycena's, die zo'n wit hechtschijfje bezitten, zijn: kleverige schorsmycena en biezenmycena. Deze laatste twee hebben echter geen “suikerkorreltjes” op de hoed.
Het klinkt wellicht wat vreemd, maar op paddenstoelen kunnen ook andere paddenstoelen groeien / leven, zoals de zogeheten Poederzwamgast (Asterophora lycoperdoides). Wanneer russula’s en melkzwammen oud worden, kunnen er op de plaatjes van deze paddenstoelen en op de steel kleine, witachtige paddenstoeltjes (zwamgasten) groeien. Ze leven ten koste van de nog levende russula of melkzwam en worden daarom parasieten genoemd. De Poederzwamgast is een kleine, lichtbruine dan wel witte paddenstoel met bolvormige hoed, bepoederd met sporen. Verwarring is mogelijk met de plaatjeszwamgast (Asterophora parasitica). De poederzwamgast onderscheidt zich hier echter van door het poeder op de hoed. Ook de steel is korter, zoals te zien op de foto. Ze zijn te vinden in loofbossen en langs lanen op voedsel- en humusarme bodems.
|
Een andere grasmot, die deze maand gefotografeerd werd, is de Waterlelievlinder oftewel het Waterleliemotje (Elophila nymphaeata). Met een spanwijdte van 22 tot 30 millimeter is het een vrij klein vlindertje. De vleugels zijn wit met bruine cirkels. De vlinder is voornamelijk te vinden in vijvers en poelen met drijvend fonteinkruid, waterlelie en gele plomp. De vliegperiode van de waterlelievlinder is van mei tot en met september met een vliegpauze in juli. Het is een gewone soort in ons land, die vooral 's nachts actief is. Overdag zit deze grasmot meestal aan de onderzijde van bladeren en stengels; overigens steeds met de kop naar beneden.
|
Dat het met heel veel vlinders in ons land niet goed gaat, hoeft geen nader betoog. Illustratief is dat er vroeger in ons land vier soorten hooibeestjes voorkwamen. Dat waren respectievelijk het zilverstreephooibeestje, het tweekleurig hooibeestje, het veenhooibeestje en het Hooibeestje (Coenonympha pamphilus) zelf. De eerste twee komen niet meer bij ons voor en het veenhooibeestje is inmiddels verworden tot een uiterst zeldzame standvlinder. Naar verluidt komt deze op nog slechts vier locaties in Drenthe en in Zuidoost-Friesland voor. Resteert in feite alleen het Hooibeestje zelf nog, wat zijn oorspronkelijke verspreidingsgebied aardig heeft weten te behouden. Op de foto ziet u exemplaar, die zich tegoed doet aan nectar uit de bloempjes van weegbree.
|
Van de grasmotten nu over naar de grasuilen, die net als de vorige soort - zoals de naamgeving al doet vermoeden - een relatie heeft met grassen. Ze komen echter ook voor in de duinen, op heides en in naaldbossen. Dit is althans het geval bij de Bonte Grasuil (Cerapteryx graminis), die goed te herkennen is aan de langgerekte, vertakte crèmekleurige vlek op de vleugelader. Deze vlektekening heeft namelijk wel iets weg van een gewei. De bonte grasuil is zowel dag- als nachtactief. Op de foto ziet u een mannetje. Deze heeft namelijk licht geveerde antennes. Het vrouwtje heeft daarentegen draadvormige antennes. Het is een vrij algemene nachtvlinder, die verspreid over het gehele land voorkomt.
|
Van vergelijkbare grootte is de Kleine Vuurvlinder (Lycaena phlaeas), die in ons land evenwel een stuk algemener is. Kleine vuurvlinders zijn vooral te vinden in schrale graslanden en vochtige heidevelden. Vooral in het laatstgenoemde gebied wordt de hoogste dichtheid aan individuen gevonden. Alhoewel de determinatie van deze vlinder doorgaans niet al te ingewikkeld is, kun je soms toch in de war raken door kleurverschillen bij deze soort. In Nederland worden bijvoorbeeld elk jaar wel enkele vlinders waargenomen waarbij het vele oranje in de vleugels is vervangen door lichtgeel of zelfs wit.
|
De overgang naar een ander vliegend insect is niet groot. De Kleine Rode Weekschildkever, beter bekend als “Soldaatje” (Rhagonycha fulva) kan vliegend behoorlijke afstanden afleggen. De donkere doorzichtige vleugels zijn bij deze weekschildkever evenwel niet te zien. Ze zitten namelijk verborgen onder de dekschilden. Er zijn verschillende soorten weekschildkevers, die in ons land voorkomen, zoals onder andere: het Rood-, Bruin-, Geel-, Donker- en het Gestreept Soldaatje. Veel weekschildkevers zijn nauwelijks van elkaar te onderscheiden. Dat maakt de determinatie niet altijd even gemakkelijk. De afgebeelde kleine rode weekschildkever is één van de meest algemene soorten en laat zich hier voor de verandering eens van de onderkant zien. Dat geeft deze foto beslist iets extra’s.
Een beestje dat niet alleen heel goed kan vliegen, maar ook uitstekend kan springen, is de Groene Rietcicade (Cicadella viridis). Het zijn maar hele kleine beestjes, die niet veel groter zijn dan 6 tot 9 millimeter en bij het minste of geringste wegspringen. Pas als ze wegspringen wordt je op hun aanwezigheid opmerkzaam gemaakt. Als ze stil blijven zitten vallen ze absoluut niet op. De vleugels houdt deze fraai gekleurde cicade altijd ~ iets omhoog gericht ~ tegen zich aan. De soort leeft vooral van grassen, waar ze de plantensappen uit zuigen. Op de foto kun je zien dat de achterpoten van dit onopvallende pareltje in het riet sterk gestekeld zijn. Cicades staan vooral bekend om hun constante getsjirp, maar dat is bij de in ons land voorkomende soorten (gelukkig) niet het geval.
|
In tegenstelling tot de voorgaande soorten kan de afgebeelde sprinkhaansoort op de foto niet vliegen. Het beestje, de zogeheten Heidesabelsprinkhaan (Metrioptera brachyptera), heeft namelijk hele korte vleugels. We kwamen dit exemplaar tegen in de heide in het Buurserzand; nabij “de Schans”. Daar waar vochtige heide is en / of het pijpestrootje groeit, ontbreekt deze groen met bruin gekleurde sabelsprinkhaan eigenlijk nergens. De verspreiding blijft daardoor wel beperkt tot de hogere zandgronden in het oosten en zuiden van ons land. Het fotogenieke diertje is een mannetje, omdat de vrij lange en sterk gekromde legboor van het vrouwtje ontbreekt. Heidesabelsprinkhanen kennen een groot verspreidingsgebied: van West-Europa tot zelfs Noordoost-China en Kamtsjatka.
Zo nu en dan kom je ze tegen; gemummificeerde dieren, zoals vleermuizen, katten, ratten, muizen, vogels en niet te vergeten kikkers. Je vindt ze bij toeval op zolders, in kelders of spouwmuren, maar ook in grotten e.d. Soms is er sprake van een spontane mummificatie , maar niet zelden is het gewoon een speling van moedertje natuur. Feit is dat de afgebeelde gemummificeerde Bruine Kikker (Rana temporaria) gevonden werd in het gras en dat is geen plek waar een dood dier kan zijn ingedroogd en verschrompeld. Op de vraag hoe het diertje daar verzeild geraakt is, zal wel nooit een antwoord komen. Om ‘m alsnog de laatste eer te bewijzen, is deze voor vereeuwiging op een paaltje gezet. De dambordvlieg dacht kennelijk dat er nog iets te halen viel. Uiteindelijk heeft dat deze verrassende foto opgeleverd.
Het leek ons letterlijk en figuurlijk eens tijd worden dat er wat extra aandacht wordt besteed aan dood hout; in dit specifieke geval een dode boom. Wat u namelijk ziet is de / het ~ zo u wilt ~ “kern of binnenste” van een dode Zomereik (Quercus robur). Deze staat / ligt al jaren in het bos en vervult daar een niet onbelangrijke functie. Ze zeggen wel eens dat ”dood hout, levend hout is” en dat is in feite ook zo. Het biedt schuilplaatsen, nestgelegenheden en niet te vergeten voedsel aan allerlei diersoorten, insecten en organismen. De bewuste eik mag dan ook niet als een dood object worden beschouwd, maar veeleer als een bron van leven. Nog steeds zijn velen van ons geneigd om dood hout op te ruimen of aan het zicht te onttrekken. Ook snoeien en kappen van tanende bomen vindt nog steeds veelvuldig plaats. En dat is jammer, want dood hout en stronken zijn belangrijk voor de biodiversiteit. Gelukkig is er heden ten dage steeds meer oog en oor voor de ecologische betekenis van deze problematiek.
|
We maken nu een switch naar onze gevleugelde gevederde vrienden; de vogels. Enkele jaren geleden is in Haaksbergen bij een parkvijver een kunstmatige oeverzwaluwwand gecreëerd met daarin 48 nestgaten. Een bezoekje aan het bewuste recreatie- annex natuurgebied medio augustus leverde een alleszins redelijke bezetting op. Meer dan de helft van de nestgaten waren bezet, dan wel bezet geweest door even zovele Oeverzwaluwpaartjes (Riparia riparia). Tijdens het verblijf aldaar werd er op die dag in zeker negen verschillende broedpijpen nog gevoerd. Sommige jongen kwamen zelfs met hun koppie buiten boord als ze hun ouders hoorden aankomen. Om de broedwanden optimaal benut te krijgen, moeten de pijpen ieder jaar worden schoon gemaakt en weer dichtgemaakt met nieuw zand. Anders worden de broedgangen daarna niet meer hergebruikt in verband met nestparasieten. Op de foto een wegvliegend ouderpaar, die even tevoren hun jongen hebben gevoerd.
|
Eén van de algemeenste soorten uit de Paardenstaartenfamilie is Heermoes (Equisetum arvense). Deze soort met z’n fraai gevormde spruiten is overal te vinden op voedselrijke grond en vormt ondergronds een groot stelsel aan wortelstokken. Als deze plant zich eenmaal gevestigd heeft, is deze vrijwel niet meer uit te roeien. Niet iedereen is dan ook even blij met heermoes. Deze soort, die wat gelijkenis vertoont met een paardenstaart, kan tot wel 80 cm groot worden. Op de spruiten ontwikkelen zich zeskantige “dekseltjes” met daaronder sporenzakjes. Van de plant is niet alleen dit deel gefotografeerd, maar ook de “tanden” van de schede. Deze combinatie ziet er ons inziens best aardig uit, nietwaar?
Een plantje waar we in meerdere opzichten zuinig op moeten zijn, is zonnedauw, die we vooral kennen als vleesetend plantje. Het woord vleesetend is in dit verband wat “overdone”, omdat ze hun voedsel / mineralen gewoon uit de schrale bodem halen en hun dieet aanvullen met het verteren van insecten. Op de rode bladeren bevinden zich druppeltjes met een kleverige substantie, waaraan (kleine) insecten vast blijven zitten. Het blad rolt zich daarna op en verteert het insect, hetgeen extra voedsel oplevert. Op de foto ziet u Kleine Zonnedauw (Drosera intermedia). Deze soort “vangt” vooral muggen en daar zal niet iedereen rouwig om zijn. Op bijgaande foto zijn het overigens kleine vliegjes. Naast de kleine zonnedauw komen in ons land nog twee soorten zonnedauw voor, te weten lange- en ronde zonnedauw. Alle drie soorten staan op de Nederlandse rode lijst. Zonnedauw gedijt op plekken waar heel veel andere plantensoorten niet kunnen leven, zoals moerassige heide- en veengrond.
|
In hetzelfde water kon dit tafereeltje van een Waterhoen (Gallinula ochropus) die voorzichtig zijn jong voert, worden vastgelegd. In dit geval betrof het jonge plantendelen, terwijl ze ook eiwitrijk voedsel als kleine waterdiertjes krijgen aangereikt. De beide ouders hadden vier jonkies bij zich, die nog maar enkele dagen oud waren. Meestal broeden waterhoentjes 1 of 2 keer per jaar en soms zelfs 3 keer. Dat laatste zou in dit geval ook maar zo geweest kunnen zijn. Vaak helpen jongen uit eerdere broedsels mee bij zowel het broeden als het verzorgen van het volgende legsel. Zoals uzelf kunt constateren is het jonkie niet bepaald moeders mooiste. De witte veren van de moeder zijn als een magneet voor de jongen.
Al geruime tijd hebben we geen Gekraagde roodstaart (Phoenicurus phoenicurus) meer voor de lens gekregen. Het is dan ook een nogal schuwe vogelsoort. Deze roodstaartsoort staat bekend als holenbroeder. In tegenstelling tot bijvoorbeeld de bonte vliegenvanger maken ze geen overdadig gebruik van nestkasten. Ze nestelen veel liever in boomholtes en -spleten. Net als veel andere insecteneters is deze fraaie zangvogel lang niet meer zo algemeen als enkele 10-tallen jaren geleden. Dat heeft alles te maken met biotoopverlies (onder andere boomgaarden) en de terugloop van insecten. Als je ze wat langer observeert, is vaak het karakteristieke trillen van de staart te zien. Op de foto is een juveniel mannetje afgebeeld. De bij volwassen mannetjes kenmerkende oranjerode borst, zwarte keel met wit voorhoofd is bij dit exemplaar nog lang niet ontwikkeld, hetgeen ook nog wel even zal duren. Overwinteren doen gekraagde roodstaarten ten zuiden van de Sahara.
|
Ook een soort als de Matkop (Poecile montanus) hebben we al een tijdlang in onze natuurkalender moeten ontberen. Het is en blijft lastig om die voor de lens te krijgen. Bij zijn “tweelingbroertje”, de glanskop is dat veelal een stuk gemakkelijker. Dat komt vooral omdat de laatste soort zich in de regel een stuk dichter bij de mens ophoudt dan de matkop. Dode bomen, zoals eerder vermeld, zijn belangrijk in een bos; zeker ook voor matkoppen. Ze maken namelijk graag gebruik van het zachte dode hout om er een nestholte in te maken. In nestkasten zal je deze mezensoort dan ook niet vaak aantreffen. Alhoewel er tussen beide genoemde soorten marginale verschillen bestaan (met uitzondering van de zang), was de determinatie bij de afgebeelde vogel niet al te moeilijk. Kijk bijvoorbeeld alleen maar eens naar de “stierennek”, die je bij een glanskop beslist niet zult zien.
|
Zit je in de buurt van een kunstmatig aangebrachte oeverzwaluwwand opnames te maken van op- en afvliegende oeverzwaluwen, duikt opeens deze witte Fuut (Podiceps cristata) voor je neus op. De eerste gedachte die opkwam, was die van een albino fuut, maar al snel bleek dat het een leucistisch eerstejaars exemplaar betrof. Het beestje had namelijk wat geel bij de snavel en dito gele poten. En dat had roze moeten zijn als het een albino zou zijn geweest. Maar wit en fraai is d’íe wel, zeg nou zelf! Op dezelfde locatie zwommen ook twee “normale” ouderfuten, die dit jong zo nu en dan nog voerden, maar ‘m ook geregeld verjoegen. Het ouderpaar was namelijk intussen bezig met een tweede broedsel waar ze druk mee waren. In hun nabijheid zwommen twee ukkies van enkele dagen oud. Bijzonder om te zien was dat het witte jong (uit het eerste legsel) ook zijn jongere broertjes en/of zusjes actief meevoerde. Hoe bijzonder kan het zijn in de natuur. Om verstoring door een te grote toeloop te voorkomen, wordt de exacte locatie vooralsnog geheim gehouden.
|
De opname van deze Rosse Woelmuis (Myodes glariolus) is op z’n zachtst gezegd aandoenlijk. Zelf zijn we van mening dat dit beestje een col van de eerste categorie aan het beklimmen is. In dit geval dan wel niet op de fiets, maar gewoon met z’n eigen kleine pootjes. Hoe aandoenlijk ook, soms is het goed te beseffen dat een soort als de Rosse Woelmuis het besmettelijke Hantavirus bij zich kunnen dragen. De knaagdieren zelf (zo ook ratten) worden er weliswaar niet ziek van, maar kunnen dit virus wel overdragen op de mens, hetgeen hele vervelende gevolgen kan hebben.
Een (sterke) kleurafwijking bij vleermuizen komt niet vaak voor. Sterker nog: Albinisme en leucisme bij vleermuizen zijn in de natuur zelfs uiterst zeldzaam. Deze witte afwijkingsvormen zie je overigens wel (geregeld) bij dagactieve zoogdieren, zoals konijnen en reeën. Bij vleermuizen, die zich overdag schuil houden en zich alleen ’s nachts laten zien, worden om die reden vaak veel minder vaak albino’s en andere kleurafwijkingen geconstateerd. Een telefoontje op 31 augustus 2017 over de vangst van een geheel witte vleermuis was dan ook zeer opmerkelijk. Bij aankomst op de locatie (Deurningen) bleek het te gaan om een geheel witte Gewone Dwergvleermuis (Pipistrellis pipistrellis). Een avond eerder heeft deze witte vleermuis de vrouw des huizes de stuipen op het lijf gejaagd toen deze rondvloog in de slaapkamer van haar 3 maanden oude baby. Een dag later kon het diertje door de schoonvader met een schepnet worden gevangen. Waarschijnlijk is het beestje per abuis de woning binnengevlogen via een openstaand raam. Onweer, zware regenval en terugloop van de temperatuur kunnen hierbij een rol hebben gespeeld. Van gewone dwergvleermuizen is bekend dat ze een sterke voorkeur hebben voor spouwmuren van moderne woningen. In de onderhavige situatie was er sprake van een moderne woning. De gewone dwergvleermuis (duimgrootte bij ingevouwen vleugels) is overigens de meest algemene vleermuis in ons land. Alhoewel het diertje wat gestresst was, leek het verder kerngezond. In goed overleg is daarom besloten het beestje buiten de vrijheid te hergeven, niet eerder echter dan nadat een aantal foto’s van deze opmerkelijke vleermuis waren gemaakt. Het diertje kroop weg in het gebladerte van klimop wat aan een buitenmuur groeit en vliegt hopelijk vanavond / vannacht weer naar de kolonielocatie. Ze leven namelijk vaak met heel wat individuen bij elkaar. Wat nog het vermelden waard is, is dat er al geruime tijd op deze locatie ‘s avonds een jagende witte vleermuis is gesignaleerd. Dat schijnt zelfs een jaar eerder al het geval te zijn geweest. Resteert de opmerking dat het diertje geen rode ogen bezat, maar donkere zwarte kraaloogjes. Dat maakt ‘m ons inziens tot een leucistisch exemplaar en geen albino, alhoewel de roze lichaamsdelen en de geheel witte vacht daar wel op wees. Maar ja, dan hadden de ogen wel rood moeten zijn.
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Laurents ten Voorde,
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Laurents ten Voorde,
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.