natuurkalender april 2024
April 2024 is intussen de boeken ingegaan als extreem nat, vrij warm en niet in de laatste plaats aan de sombere kant. Er viel maar liefst twee keer zoveel regen als normaal. Alleen april 1965 was nog natter. Zo nu en dan hadden we wat warmer en zonniger weer, maar dat was eigenlijk op de vingers van één hand te tellen.
Natuurlijk trokken we er deze maand ook weer met onze camera’s op uit. Dat heeft geleid tot een alleraardigste mix aan onderwerpen en soorten. Voor wat de vogelwereld betreft, hebben we deze maand voor u: veld-, bos en steenuil, grote bonte specht, houtduif, gaai, appelvink, bonte vliegenvanger, heggenmus, tapuit, patrijs en kievit.
De florawereld was deze keer goed voor kievitbloem en wijfjesvaren en de dag- en nachtvlinders voor oranjetipje, scheefbloemwitje, klein geaderd witje, boomblauwtje, aardbeivlinder en melkwitte zomervlinder. De overige insectenwereld bestaat deze keer uit: gewone sachembij, tweevormige composietenboorvlieg en elzenpropjeswants. Verder hebben we ook de (Europese rode) eekhoorn en een zeldzame holenspin in de top 25 opgenomen.
We beginnen eerst maar eens met 3 soorten uilen, gevolgd door nog eens 9 andere vogelsoorten.
Natuurlijk trokken we er deze maand ook weer met onze camera’s op uit. Dat heeft geleid tot een alleraardigste mix aan onderwerpen en soorten. Voor wat de vogelwereld betreft, hebben we deze maand voor u: veld-, bos en steenuil, grote bonte specht, houtduif, gaai, appelvink, bonte vliegenvanger, heggenmus, tapuit, patrijs en kievit.
De florawereld was deze keer goed voor kievitbloem en wijfjesvaren en de dag- en nachtvlinders voor oranjetipje, scheefbloemwitje, klein geaderd witje, boomblauwtje, aardbeivlinder en melkwitte zomervlinder. De overige insectenwereld bestaat deze keer uit: gewone sachembij, tweevormige composietenboorvlieg en elzenpropjeswants. Verder hebben we ook de (Europese rode) eekhoorn en een zeldzame holenspin in de top 25 opgenomen.
We beginnen eerst maar eens met 3 soorten uilen, gevolgd door nog eens 9 andere vogelsoorten.
De tweede uilensoort, die in april z’n opwachting maakte, is de Bosuil. Een paartje van deze soort bracht lange tijd onopgemerkt drie jongen groot in een torenvalkkast, hetgeen zeer uitzonderlijk mag worden genoemd. Zowel kerkuil als bosuil zijn echte nachtvogels en prefereren doorgaans behoorlijk donkere nestlocaties, zoals holle bomen en speciale bosuilkasten. In open landschappen broeden ze wel eens in holle knotbomen. We kunnen ons echter geen voorval herinneren, waarbij de soort gebruik heeft gemaakt van een half open torenvalkkast. Jonge bosuilen verlaten vroegtijdig het nest, terwijl ze nog niet kunnen vliegen Ze gaan in die tijd als takkeling door het leven. Twee dagen na het maken van de foto bevond zich nog maar 1 jong in de kast. Dat werd vastgesteld toen de jongen geringd zouden worden.
|
Ooit was de Velduil (Asio flammeus) een vrij gewone broedvogel in ons land. Vanaf de 80’er jaren ging het met deze dagactieve uilensoort snel bergafwaarts. Intussen zijn velduilen zeldzame grondbroeders geworden en staan ze op de rode lijst. De schattingen lopen jaarlijks uiteen van hooguit 10 – 20 broedparen; de topjaren 2014 en 2019 niet meegerekend. De soort profiteerde toen optimaal van een overvloed aan muizen. Ook in 2023 werd er bovengemiddeld gebroed in ons land. Van velduilen is bekend dat het echte zwervers zijn en grote afstanden kunnen afleggen. Waarschijnlijk was dat ook bij het afgebeelde exemplaar het geval. De vogel werd bij toeval in Drenthe ontdekt. We hebben aan deze waarneming bewust geen ruchtbaarheid gegeven. Wij werken er niet aan mee dat hele hordes “fotografen” massaal achter dit soort zeldzaamheden aan lopen te “vangen” in de jacht naar de mooiste foto. Niet zelden worden de vogels bij het opjagen ernstig verstoord. Het respect voor de natuur is bij een aantal lieden dan ook ver te zoeken.
Daar waar de bosuil al heel vroeg begint te broeden, gebeurt dat bij de Steenuil (Athene noctua) een stuk later. Het broedseizoen van ons kleinste uiltje begint doorgaans pas in de tweede helft van april. Dit exemplaar was op de rand van een schoorsteen heerlijk aan het genieten van een laat namiddagzonnetje. Het beestje had meer dan eens van zijn aanwezigheid blijk gegeven door overdag te roepen. Vanwege het mauwende geluid wat ze maken, worden ze ook wel katuilen genoemd. Steenuilen broeden in natuurlijke holtes van bomen en in rustige hoekjes of nissen van gebouwen. Binnen onze Vereniging maken ze vooral gebruik van speciale steenuilkasten, die marterpproef worden gemaakt.
|
Doorgaans leggen we bij vogelfotografie de nadruk op het zo groot mogelijk in beeld brengen van het onderwerp. Bij deze foto van een Grote bonte specht (Dendrocopos major) hebben we die zienswijze over boord gegooid en er bewust een volle foto van gemaakt. Je ziet de vogel nu in een sfeerrijke donkere omgeving, waarbij ook diens biotoop in beeld is gebracht. De grote bonte specht is de meest algemene specht van ons land. Zowel het mannetje als het vrouwtje roffelen er in het voorjaar danig op los. De korte snelle roffels hebben tot doel om het territorium af te bakenen en de paarband te versterken. Nestholtes worden bij voorkeur uitgehakt in zachte houtsoorten, zoals berken.
|
Ook bij deze Houtduif (Columba oenas) zijn we in meer of mindere mate van hetzelfde principe uitgegaan. Het beestje komt op de bemoste tak goed tot zijn recht. De grootste duivensoort van ons land kan het hele jaar door tot broeden overgaan, alhoewel het voorjaar en de zomer de voorkeur genieten. Ze kunnen jaarlijks wet 3 legsels produceren, steeds met niet meer dan 2 eieren. De late legsels zijn doorgaans het meest succesvol. Houtduiven kom je in ons land in feite overal tegen. Je ziet ze in tuinen, parken, houtwallen, bossen etc. Meestal zijn de vogels op de grond aan het foerageren. Vooral eikels eten ze graag. Niet zelden zitten ze in een boom of op een gebouw luid te koeren, waar niet ieder op elk moment van de dag van gediend is; vooral niet in de vroege ochtend. Ook de duivenpoep wordt niet altijd geapprecieerd. De houtduif wordt daarom door de mens nogal eens met een scheef oog aangekeken.
|
Het is al weer even geleden dat we in de natuurkalender een Appelvink (Coccothraustes coccothraustes) konden laten zien. Ook bij deze soort hebben we te maken met een mannetje. Deze forse vinkensoort is goed te herkennen aan zijn grote opvallende snavel, die blauwgrijs tot staalblauw van kleur kan zijn. Die snavel dient ervoor om harde pitten te kraken. Hieruit halen ze namelijk hun voedsel. Ze mogen dan wel vrij algemeen voorkomen in Nederland, maar ze zijn allesbehalve gemakkelijk te traceren. De zang, maar ook de roep, stelt bij deze soort namelijk niet veel voor.. Appelvinken leven daarnaast veelal teruggetrokken en zijn te vinden in hoge bomen Ook daardoor krijgen we ze niet vaak in beeld. Ze zijn bovendien ook nog eens behoorlijk schuw. Ons land kent tussen de 8.000 en 10.000 broedparen.
|
De Heggenmus (Prunella modularis) is voor Nederlandse begrippen wat je noemt een echte standvogel, alhoewel de soort elders ook als trekvogel wordt aangemerkt. Heggenmussen zingen vrijwel het gehele jaar. Daardoor weet je dat deze uitgesproken tuinbewoner zich in de buurt bevindt. Voor de rest scharrelen deze vogels onopvallend hun kostje bij elkaar op de grond. Op de foto bevindt zich onmiskenbaar een vrouwtje. De mannetjes zijn in zomerkleed namelijk wat nadrukkelijker blauw grijs van kleur. Het wijfje van de heggenmus is niet monogaam, omdat ze er in de regel twee mannetjes op na houdt. Beide mannetjes helpen bij het verzorgen van de jongen
|
Vanuit de fotografiehut in de omgeving van Lochem kon voor het eerst na vele jaren niet één, maar tegelijkertijd twee badderende vrouwtjes van de Bonte vliegenvanger (Ficedula hypoleuca) op de gevoelige plaat worden vastgelegd. Het is een echte aprilsoort. De Europese populatie kent twee kleurvarianten; namelijk de Brits / Scandinavische populatie waarvan het mannetje een gitzwarte rug heeft en de Midden-Europese populatie, waartoe ook de Nederlandse vogels behoren. De mannetjes hiervan hebben een grauwbruine rug. De soort staat bekend als lange afstandstrekker, die vooral ‘s nachts vliegt. Daardoor is het mogelijk dat deze vliegenvangerssoort zo maar dwars de Sahara kan oversteken.
|
Vaak word je op Gaaien (Garrulus glandarius) pas opmerkzaam gemaakt als ze in de bomen krijsend achter elkaar aan zitten of luidkeels laten blijken dat er onraad in de buurt is. Het is echter niet eenvoudig om deze “lawaaischoppers” van nabij voor de lens te krijgen; in dit geval zelfs een close-up. Zeg nou zelf: ze zien er met hun blauwzwart gestreepte vleugelveertjes en een zwarte baardstreep allesbehalve lelijk uit. Dat ze naast het eten van insectenrijk voedsel en eikels ook wel eens eieren en jongen van andere vogels oppeuzelen, nemen we maar voor lief
|
Vogelbescherming en SOVON kiezen jaarlijks een vogelsoort uit waarvoor extra aandacht nodig is. Precies elf jaar geleden werd de Patrijs (Perdix perdix) uitgeroepen tot vogel van het jaar. De soort moet niet blij zijn met een dergelijke uitverkiezing. Het betekent namelijk dat het in die tijd met deze akkervogel superslecht gesteld was. Vrijwilligers uit diverse delen van ons land zijn sindsdien druk doende geweest met het inventariseren van de soort en het zoeken naar mogelijkheden tot biotoopverbetering. Met dat laatste zijn we binnen onze Vereniging inmiddels al jaren bezig. Het Patrijzenproject werpt zijn vruchten af. Op menige locatie zijn (winter)voedselakkers aangelegd, waar de vogels optimaal van profiteren. Voorzichtig kunnen we nu al spreken van een succes, want de soort breidt zich langzaam maar zeker weer uit. Als voorbeeld dient dit paartje op de Reutummer-es, waar al menig jaar geen patrijs meer werd gesignaleerd.
Aan de rand van hetzelfde Haaksbergerveen kon dit leuke tafereeltje van een Kievithennetje (Vanellus vanellus) met haar jongen worden vastgelegd. Het beestje bleek 4 pullen te hebben, waarvan er één op de foto zichtbaar is en naar de moeder toeloopt. Twee andere jonkies waren even tevoren al onder “moeders rok” gekropen om op te warmen. De 4e scharrelde iets verderop rond. Om energie te sparen, worden de jongen bij koel en regenachtig weer warm gehouden door de oudervogels. Kievitkuikens koelen namelijk sneller af dan de jongen van andere weidevogels. Deze weidevogelsoort houdt niet van lang gras en al zeker niet van Engels raaigras, waar geen bloemetje meer in bloeit en er voor de jongen geen voedsel te vinden is. In de buurt liep overigens nog een kievit met 1 jong rond en bleken daarnaast nog eens 3 kievitsnesten bezet.
|
In het Haaksbergerveen liet deze maand de Tapuit (Oenanthe oenanthe) zich gewillig portretteren. Het beestje deed kennelijk op doortrek voor even het gebied aan. Het is een mooi mannetje In zomerkleed, hetgeen te zien is aan de grijze bovenzijde, de deels witte onderzijde, de zwarte vleugels en de brede maskerachtige donkere oogstreep. Het verenkleed van de tapuit kan overigens per seizoen en per geslacht danig van elkaar verschillen. Bij het opvliegen is bij deze soort de kenmerkende witte stuit en zwarte T-tekening op de staart zichtbaar. Broeden doen ze in holen; vaak konijnenholen. Als broedvogel gaat het met deze soort allesbehalve goed in ons land
|
Tot de inheemse flora behoort ook de afgebeelde Wijfjesvaren (Athyrium filix-femina), die in Fleringen kon worden gefotografeerd langs een beekoever. Alhoewel we hier nog te maken hebben met een jong exemplaar, kan deze varen behoorlijk groot worden, zo’n beetje 1.20 meter. Er komen evenwel ook exemplaren voor, die een lengte hebben van anderhalve meter. De varen heeft gezaagde deelblaadjes, die fijner van structuur zijn dan die van de Mannetjesvaren (Dryopteris filix-mas). De wijfjesvaren ziet er eenvoudigweg wat gracieuzer uit. In Nederland is het één van de meest voorkomende varens, die aan een natte omgeving gebonden is. Net als de meeste bosvarens houdt de soort van een licht beschaduwde omgeving.
|
Een mooie overgang vormt de vorige foto met deze Kievitbloem (Fritillaria meleagris), in dit geval een cultuurvorm. In de vrije natuur komt de wilde kievitsbloem in Nederland zeer zeldzaam voor. Toch zien we ze regelmatig, omdat ze op veel plekken voorkomen als stinsenplant. Voorts worden ze ook veelvuldig verkocht als tuinplant. De benaming stinsenplant is een verzamelnaam voor een bijzondere groep verwilderende voorjaarsbloemen. Het zijn vooral bol-, knol- en wortelgewassen die vanaf circa de 16e eeuw werden (en worden!) aangeplant op buitenplaatsen, rondom kastelen, landhuizen en dergelijke. De wilde kievitsbloem is een bolgewas uit de leliefamilie De bloem is gewoonlijk paars geblokt, zoals te zien op de foto, maar ook egaal crèmewitte bloemen komen oor
|
Op nu naar de vlinders. Afgebeeld ziet u een fraaie opname van de Melkwitte Zomervlinder (Jodis lactearia). Je zou - gezien de benaming - verwachten dat deze nachtvlindersoort uitsluitend in de zomer vliegt. Niets is evenwel minder waar. De eerste exemplaren (eerste generatie) vliegen al vanaf half april, zoals ook in dit geval. De wetenschappelijke naam verwijst naar de melkachtige kleur. Ze vliegen vooral bij het invallen van de schemering in de buurt van laag berkenstruweel of langs heggen. Bij de tweede generatie in de zomer is de vleugelkleur aanvankelijk zachtgroen, maar wordt na een poosje wit. De soort overwintert als kleine groene pop tussen bladeren
Van de nachtvlinders nu naar de dagvlinders. Het Oranjetipje (Anthocharis cardamines) is een echte aprilvlinder, waarvan de mannetjes, zoals mooi te zien is op deze foto, gemakkelijk te herkennen zijn aan de grote oranje vlek op de voorvleugels. Bij de vrouwtjes ontbreekt deze oranje vleugeltekening. De mannetjes verschijnen één tot twee weken eerder dan de vrouwtjes en houden er vaste vliegroutes op na. Als nectarbron en waardplant gebruikt deze voorjaarsvlinder met name pinksterbloem en look zonder look. Oranjetipjes kan je aantreffen in vochtige graslanden, maar ook op half beschaduwde plaatsen.
|
We hebben in de aprilsessie nog een 2e witje “in de aanbieding”, te weten het Klein Geaderd Witje (Pieris napi). Het is, net als het oranjetipje, een echte voorjaarsbode. Deze soort komt gelukkig nog zeer veel in ons land voor en heeft zijn naam te danken aan de groene en soms grijze bestuiving aan weerszijden van de vleugeladeren. Dit is overigens alleen te zien aan de buitenzijde van de vleugels (zie foto). Alleen bij de voorjaarsgeneratie is deze overduidelijk waarneembaar. Het klein geaderd witje vliegt in drie generaties, met pieken begin mei, eind juli en eind augustus. Het is, net als het oranjetipje, een liefhebber van pinksterbloem en look-zonder-look
|
Van een geheel andere orde is een 3e witjessoort, te weten het Scheefbloemwitje (Pieris mannii), die pas in 2015 voor het eerst in Nederland, in dit geval in Zuid Limburg, werd ontdekt. Een nieuwkomer derhalve, die gaandeweg vanuit Duitsland in ons land is neergestreken. In de jaren daarna heeft de soort zich in sneltreinvaart over ons hele land verspreid. Verreweg de meeste meldingen komen uit steden en dorpen, waar ze vooral in tuinen worden waargenomen. De herkenning van dit witje is allesbehalve eenvoudig; ze lijken namelijk heel erg veel op kleine koolwitjes. De verschillen zitten ‘m vooral in de positie van de middenvlek en het zwart van de vleugelpunt.
|
Het Boomblauwtje (Celastrina argiolus), behoort tot de vroegst vliegende dagvlindersoorten van ons land. Je kunt ze soms al in maart aantreffen. De soort gaat ook wel door het leven als vuilboomblauwtje en zilverblauwtje. Bij gesloten vleugels zorgen de zwarte “blokjes” op de zilverkleurige achtergrond - zoals op de foto - vrijwel altijd voor een juiste herkenning. De smalle zwarte zoom op de vleugels is bij mannetjes meestal een goed determinatiekenmerk. De vrouwtjes hebben daarentegen brede zwarte randen. De bovenzijde van de vleugels is bij het vrouwtje lichtblauw. Bij de mannetjes is deze waterig lichtblauw. Het boomblauwtje kent 2 tot 3 generaties.
|
De laatste vlindersoort van deze kalendermaand is de, althans in ons land, tamelijk zeldzame Aardbeivlinder (Pyrgus malvae). Het is een zeer kritische soort voor wat betreft zijn leefomgeving. Voor zover bekend zijn er slechts 11 plekken waar we in Nederland nog van dit vlindertje kunnen genieten. De foto is dit keer in Oostenrijk gemaakt door kleinzoon Jaimey, die een voorliefde heeft voor insecten en in het bijzonder vlinders. De aardbeivlinder is te herkennen aan het witte “kiesje” op de ondervleugels. Ze zijn verhoudingsgewijs klein en meten slechts elf millimeter. Ze behoren in vlinderland tot de zogeheten dikkopjes.
|
Er leven maar liefst meer dan 600 soorten wantsen in ons land. Je vindt ze op het land, in en op het water en zelfs in huis. Veel wantsen hebben een onopvallend uiterlijk en vallen nauwelijks op in de natuur. Ze zijn niet zelden klein en hebben schutkleuren. Gelukkig dragen ze sedert enige tijd wel allemaal Nederlandse namen. In de aprilmaand kon de Elzenpropjeswants (Oxycarenus modestus) op de gevoelige plaats worden vastgelegd. De soort behoort tot de familie bodemwantsen. Zoals uit de naam valt af te leiden, leeft de soort voornamelijk op els. Ze leven van de zaadknoppen en zaden van deze boomsoort. De volwassen dieren overwinteren onder meer in de elzenproppen van hun gastheer. Net als bij de vorige soort, is ook deze opname in Oostenrijk gemaakt.
|
In ons land komen 8 soorten sachembijen voor., waarvan de Gewone Sachembij (Anthophora plumipes) verreweg het meest voorkomt. Deze grote, breedgebouwde bij is in het vroege voorjaar in veel tuinen te vinden. De mannetjes gedragen zich heel opvallend. Ze vliegen voortdurend en snel langs bloemen. Dat doen ze, omdat ze op zoek zijn naar vrouwtjes om mee te paren. Als ze even stil zitten, kan je ze herkennen aan de geel- tot oranjewitte voorzijde van de kop. Dat is mooi te zien bij ditt afgebeelde exemplaar, welke kon worden “verschalkt” toen deze uit zijn holletje onder de grond tevoorschijn kwam. Ook vrouwtjes zijn door hun grootte opvallende verschijningen. De gewone sachembij bezoekt vaak bloemen met een lange bloembuis, zoals sleutelbloemen en lip- en vlinderbloemigen.
|
Tot de 83 soorten boorvliegen, die we in Nederland kennen, behoort de afgebeelde Tweevormige Composietenboorvlieg (Trypeta zoe). Deze soort wordt niet al teveel gezien, laat staan gefotografeerd. Het betrof in dit geval de 2e waarneming dit jaar van deze soort. De waarneming vond plaats op 12 april in de Deurnse Peel. Boorvliegen onderscheiden zich van andere insecten door de mooie tekeningen op de vleugels. Zo zie je op de “wings” zowel vlekken, banden als zigzagstrepen. Daardoor lijken ze op het eerste oog wel wat op springspinnen. Zij danken hun naam aan het feit dat de vrouwtjes de eitjes in een plant leggen met behulp van hun puntige legboor, die vaak langer is dan de rest van het lichaam.
|
De voorlaatste foto is voorbehouden aan de zeer zeldzame Holenspin (Nesticus cellulanus), die in ons land voorkomt. De soort vertoont veel overeenkomsten met de kogelspin. Ze zijn onder meer te herkennen aan de “geringde “poten. Ze komen vooral voor in donkere, vochtige ruimtes, zoals kelders, riolen, afvoerbuizen, grotten en mijngangen. Zoals bij vele in grotten levende dieren treedt bij deze soort verminderde pigmentering op. Bovendien zien ze niet al te best. Ze leven vooral van kruipende insecten en bouwen een wijdmazig web, wat voorzien is van kleefdruppeltjes.
|
We sluiten deze kalendersessie af met maar weer eens een afbeelding van een (Europese Rode) Eekhoorn (Sciurus vulgaris). Bij deze opname zijn alle kenmerken van deze boombewoner goed te zien, zoals de grote pluimstaart, de gepluimde oren, de grote ogen en de lange tenen met lange, scherpe nagels. Eekhoorns bouwen bolvormige nesten met een doorsnede van pakweg 30 - 50 cm. Binnenin wordt het nest bekleed met zacht materiaal, zoals bast, gras, mos of wol. Zo hebben we in Albergen al eens een nest gevonden met allerlei gekleurde knotten wol. die het beestje “geklauwd” had uit een mandje, die buiten bij een winkeltje lagen uitgestald. Je maakt wat mee met deze rakkers. Op nu naar hetgeen mei 2024 voor ons in petto heeft.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] tel. 06.46202123)
De foto’s zijn deze keer gemaakt door: Leo, Fons en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Jaimey Wilbers, Rinus Baaijens en Marcel Grunder
De foto’s zijn deze keer gemaakt door: Leo, Fons en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Jaimey Wilbers, Rinus Baaijens en Marcel Grunder
Ook deze maand zijn er weer veel andere natuurfoto’s gemaakt. Benieuwd; klik dan op “Foto's april 2024” of surf eenvoudigweg naar de rubriek: “Recente foto's”