natuurkalender april 2021
Over de gehele linie genomen was april 2021 eigenlijk veel te koud voor de tijd van het jaar. Sinds 1986 was het zelfs de koudste aprilmaand. Gelukkig scheen de zon wel veelvuldig, waardoor veel insecten zich vaak al op tijd lieten zien. Jammer genoeg was het ook weer net iets te droog en dat heeft toch z’n weerslag op de groei en de bloei. Het heeft nochtans weer veel fotomateriaal opgeleverd, want het voorjaarsgebeuren maakt bij velen toch iets extra’s los. Kijk maar eens wat er allemaal hieronder gefotografeerd is en te bekijken valt in de rubriek “recente foto’s”.
Ook nu weer was er veel aandacht voor onze gevleugelde vrienden. Dat vertaalt zich onder andere in 11 leuke en bijzondere vogelsoorten. Wat te denken van: roodborsttapuit, zomertaling, blauwborst, bonte vliegenvanger, winterkoning, rouwkwikstaart, grote gele kwikstaart, oeverloper, kraanvogel, patrijs en buizerd.
De insectenwereld was deze keer goed voor soorten als: oranjetipje, weegbreemot, gevlekt blaaskaakje en schorsvlieg, terwijl ook de voorjaarsbloeiers niet werden vergeten. We kregen voor Nederlandse begrippen toch ook weer enkele (vrij) zeldzame plantjes voor de lens, zoals kleine valeriaan, bosmuur, gevlekte aronskelk, kievitsbloem, reuzenpaardenstaart en schaafstro.
Gewone bosmuis en eekhoorn vertegenwoordigen dit keer de zoogdieren en we sluiten af met zilveren boomkussen (slijmzwam) en een onvolprezen roze supermaan. Nu eerst echter een flinke portie vogels.
Ook nu weer was er veel aandacht voor onze gevleugelde vrienden. Dat vertaalt zich onder andere in 11 leuke en bijzondere vogelsoorten. Wat te denken van: roodborsttapuit, zomertaling, blauwborst, bonte vliegenvanger, winterkoning, rouwkwikstaart, grote gele kwikstaart, oeverloper, kraanvogel, patrijs en buizerd.
De insectenwereld was deze keer goed voor soorten als: oranjetipje, weegbreemot, gevlekt blaaskaakje en schorsvlieg, terwijl ook de voorjaarsbloeiers niet werden vergeten. We kregen voor Nederlandse begrippen toch ook weer enkele (vrij) zeldzame plantjes voor de lens, zoals kleine valeriaan, bosmuur, gevlekte aronskelk, kievitsbloem, reuzenpaardenstaart en schaafstro.
Gewone bosmuis en eekhoorn vertegenwoordigen dit keer de zoogdieren en we sluiten af met zilveren boomkussen (slijmzwam) en een onvolprezen roze supermaan. Nu eerst echter een flinke portie vogels.
Ook de Zomertaling (Spatula querquedula) is er doorgaans vroeg bij; soms ook reeds in februari. Normaliter keren ze echter pas in maart terug, maar het zijn er wel steeds minder. In tegenstelling tot de blauwborst gaat het met deze fraaie eendensoort allesbehalve goed. De soort is intussen dan ook op de Rode Lijst van bedreigde vogelsoorten terecht gekomen. Naar schatting zijn er in ons land nog hooguit 2000 broedparen over. Ten opzichte van de beginjaren zestig is de stand met maar liefst 85 % afgenomen! Talingen zoeken “slobberend” met hun snavel in het water naar voedsel. Daar is dit mannetje op de foto (herkenbaar aan de lichte sikkelvormige streep boven het oog) overduidelijk mee bezig.
|
Samen met zwartkoppen en tjiftjafs keren Roodborsttapuiten (Saxicola rubicola) al vroeg terug uit hun overwinteringsgebied. Meestal is dat in maart, maar soms ook al in februari. Ze trekken namelijk niet al te ver weg. Veel exemplaren gaan niet veel verder dan Zuid Frankrijk en Spanje. De soort is gelukkig weer vrijwel helemaal terug van weggeweest. Nadat deze vogel enkele decennia geleden een behoorlijke veer heeft moeten laten, heeft de populatie zich wonderwel hersteld. Het mannetje is goed herkenbaar aan de donkere koptekening, zoals te zien op bijgaande foto. Roodborsttapuiten zijn bedrijvige beestjes, die twee tot drie legsels per jaar kunnen produceren.
|
Nog zo’n vroege vogel is de Blauwborst (Luscinia svecica), die eveneens als één van de eerste zangvogels bij ons terugkeert vanuit z’n overwinteringsgebied (Zuidwest-Europa en West-Afrika). Vanaf half maart zijn ze hier weer te zien. Het beestje doet zijn naam alle eer aan. Zoals te zien op bijgaande foto valt onmiddellijk de fraaie blauwe bef met zwarte bies op met daaronder een roodbruine zoom. Ze houden van een vochtig, moerasachtig terrein met struikachtige begroeiing en boompjes. Daar scharrelen ze - veelal op de grond - hun kostje bij elkaar. Voorafgaand en in de broedtijd laat het mannetje zich geregeld zien en horen. Het nest van gras en bladeren wordt goed verborgen op de grond. De 5 - 6 eieren worden hoofdzakelijk door het vrouwtje bebroed. Het gaat de soort al jaren voor de wind.
|
De bonte vliegenvanger is binnen onze gelederen een belangrijke nestkastsoort. Voor zover ons bekend is er in heel Nederland geen plek te vinden waar zoveel Bonte Vliegenvangers (Ficedula hypoleuca) jaarlijks tot broeden overgaan. Dat heeft alles te maken met het grote aantal nestkasten wat in onze contreien hangt. Deze “ficedula”soort is bovendien het symbool van de Twentse vogelwerkgroep. De Europese populatie kent 2 kleurvarianten; namelijk de Brits / Scandinavische populatie waarvan het mannetje een gitzwarte rug heeft en de Midden-Europese populatie, waartoe ook de Nederlandse vogels behoren. De mannetjes hiervan hebben een grauwbruine rug, zoals op de foto. De soort staat bekend als lange afstandstrekker, die vooral ‘s nachts vliegt. Daardoor is het mogelijk dat deze vliegenvangerssoort dwars de Sahara kan oversteken. Het is een echte aprilsoort.
Geen trekvogel, maar gewoon het hele jaar door te zien is de Winterkoning (Troglodytes troglodytes). Bij ons wordt deze dreumes ook wel Klein Jantje of Nettelkörnke genoemd. Ze zijn nog geen 10 cm groot. Wat vooral opvalt is de opgewipte staart en de luide zang. Ze zijn doorgaans lastig te fotograferen, omdat ze heel beweeglijk zijn. Bij deze opname is dat evenwel goed gelukt. Ze maken het nest op de gekste plaatsen; zoals in de zak van een oude jas, in stukken touw, maar ook bovenop oude boerenzwaluwnesten. Meestal vind je ze echter in schuurtjes, hagen, klimop, maar ook in boomstronken. Ze houden van rommelhoekjes. Het mannetje produceert vaak meerdere bolronde nesten, waarvan het vrouwtje er één uitkiest en waarin 5 – 8 eitjes worden gelegd.
|
Ga je met je kleinzoon op pad en laat je hem in de buurt van de Groote Peel met de “tele” foto’s maken van een paartje kwikstaarten. Als je echter niet goed oplet, heb je achteraf spijt, want korte tijd later bleek op de computer dat hij warempel een Rouwkwikstaart (Motacilla alba yarrellii) op de gevoelige plaat had vastgelegd. En dat is nu net zo’n soort waar je soms jaren op zit te wachten. Onbewust speelt dan al snel het liedje door je hoofd: “Je wordt ouder papa (in dit geval opa), geef het maar toe . . . . . .”. Veel belangrijker is echter dat onze jongste natuurfotograaf weer een leuke nieuwe soort aan zijn snel groeiende lijst heeft kunnen toevoegen. Ter info: de rouwkwikstaart is een ondersoort van de witte kwikstaart, die in ons land allesbehalve algemeen is, maar in Engeland een gewone verschijning. De donkere rug is welhaast het bekendste determinatiekenmerk.
|
Zoals de naam al doet vermoeden, tref je de Oeverloper (Actitis hypoleucos) vooral aan langs oevers van watergangen. De soort behoort weliswaar tot de steltlopers, maar dat valt niet af te zien aan z’n poten. Ze zijn in ieder geval korter dan die van het witgatje en de bosruiter waar ze nogal eens mee worden verward. Het heen en weer wippende gedrag tijdens het foerageren is een bekend fenomeen. Vliegen doet d ‘ie laag over het water met snelle, trillende vleugelslagen, afgewisseld met korte glijvluchten. De oeverloper komt vooral voor als doortrekker en is in ons land hoofdzakelijk te zien tussen eind april en begin oktober. Broeden doen ze hoofdzakelijk in Scandinavië, Ierland en Groot-Brittannië. In ons land is het een schaarse broedvogel.
|
Een andere kwikstaartsoort, die deze maand voor de lens verscheen, betreft dit mannetje van de Grote Gele Kwikstaart (Motacilla cinerea). Bij de met stenen “belegde” Puntbeek in Beuningen zijn ze jaarlijks te vinden. De soort doet het echter al jarenlang niet meer zo goed in ons land; zeker ook bij ons in Twente. Onze regio stond toch jaren bekend als één van de belangrijkste bolwerken van deze beekminnende soort. Wat er precies aan de hand is, is niet geheel duidelijk. Heeft het te maken met het beekmilieu? Opvallend is verder dat de broedplaatskeus lijkt te veranderen. De klassieke broedplekken waren in het recente verleden toch vooral watermolens e.d. Steeds vaker zie je echter dat sluiscomplexen en rioolwaterzuiveringen ook in trek komen.
|
Kraanvogels (Grus grus) spreken bij veel mensen tot de verbeelding. Ze zijn groot en majestueus en hun roep is van grote afstand te horen. Voor veel vogelaars is het dan ook één van de meest gewilde soorten. In 2001 werd voor het eerst in ons land gebroed en wel in het Fochteloërveen. Nu 20 jaar later is het aantal broedparen opgelopen tot 30 á 40 en soms zijn ze niet eens zo ver uit de buurt. Wat te denken van de Engbertsdijksvenen, het Wierdense Veld en het Haaksbergerveen. Ondanks de geleidelijke toename zijn het kwetsbare vogels, die veel rust en ruimte nodig hebben om met succes jongen groot te brengen. Met allerlei maatregelen wordt daar de afgelopen jaren hard aan gewerkt. Vanwege hun kwetsbaarheid houden we het er op dat deze twee exemplaren gewoon ergens in Twente zijn gefotografeerd.
|
Met lede ogen aanzien dat de Patrijs (Perdix perdix) stilletjes uit ons landschap zou verdwijnen was binnen onze Vereniging geen optie. Met subsidie van de Provinciale overheid werden reeds in 2018 de reddingsplannen omgezet in daden. Zowel in Rossum als in Fleringen zijn vanaf die tijd allerlei maatregelen genomen om deze typische Twentse akkervogel te helpen aan goede broedomstandigheden, voedsel en beschutting. Sindsdien is het aantal en het leefgebied van de patrijs beduidend verbeterd, terwijl tegelijkertijd ook de biodiversiteit kon worden vergroot. Er worden steeds meer stelletjes gemeld en het aantal kluchten neemt voorzichtig toe. Bijgaand één van de haantjes in Fleringen, die onlangs kon worden geportretteerd.
|
Van de vogels nu over naar een tweetal zoogdieren, te beginnen met een opname van een Eekhoorn (Sciurus vulgaris), net als een maand eerder. Bij deze opname zijn alle kenmerken goed te zien, zoals de grote pluimstaart, de gepluimde oren, de grote ogen en de lange tenen met lange, scherpe nagels. Mooi plaatje, toch? Eekhoorns bouwen bolvormige nesten met een doorsnede van pakweg 30 - 50 cm. Binnenin wordt het nest bekleed met zacht materiaal, zoals bast, gras, mos of wol. Zo hebben we in Albergen al eens een nest gevonden met allerlei gekleurde knotten wol. die het beestje “geklauwd” had uit een mandje, die buiten bij een winkeltje lagen uitgestald. Je maakt soms wat mee met deze rakkers.
|
Zoals bekend mag worden verondersteld, bestaan er grote kleurvariaties bij de Buizerd (Buteo buteo). In vogelaarskringen wordt onderscheid gemaakt in superdonkere, donkere, normale, lichte en superlichte exemplaren. Bij dit van heel nabij gefotografeerde individu betreft het een tamelijk “normaal” gekleurd exemplaar. Kleurvariaties zie je overigens ook bij andere soorten, zoals wespendief en kemphaan. Niet alleen qua kleur kunnen buizerds danig van elkaar verschillen, maar ook qua grootte. Er zijn hele kleine buizerds met een gewicht van amper 600 gram (spanwijdte iets meer dan 1 meter) tot “knoeperds” van wel 1300 gram, die een spanwijdte kunnen bereiken van 1.35 meter.
|
De maand april is bij uitstek geschikt om Oranjetipjes (Anthocharis cardamines) te spotten. Het is een echte voorjaarsvlinder, waarvan de mannetjes opvallen door de oranje vlekken op de vleugels. Op zonnige dagen vliegen ze vaak rusteloos heen en weer op zoek naar vrouwtjes en nectar. Ze kunnen daarbij per dag vele kilometers afleggen. Ze hebben vaste routes, vooral langs bosrandjes, boven bloemrijke graslanden, maar ook bermen zijn in trek. De waarnemingen, die worden doorgegeven, hebben in de meeste gevallen betrekking op mannetjes. Bij de vrouwtjes ontbreken de oranje vleugelpunten, waardoor ze - ook al zijn ze wat kleiner - niet erg opvallen en veel lijken op koolwitjes. Oranjetipjes moeten het vooral hebben van waardplanten als pinksterbloem en look zonder look.
|
Voor de verandering werd deze maand ook een Gewone Bosmuis (Apodemus sylvaticus) “gekiekt”. Bosmuizen behoren tot de zogeheten ware muizen en worden gekenmerkt door grote ogen en oren, zoals op de foto goed te zien is. Er bestaat ook nog zoiets als de grote bosmuis (Apodemus flavicollis), maar die komt alleen maar voor in Limburg en in de buurt van Winterswijk. De gewone bosmuis daarentegen komt verspreid in het gehele land voor. De mannetjes worden ietsiepietsie groter dan de vrouwtjes, maar dat is in het veld niet te zien, laat staan dat je ze überhaupt overdag te zien krijgt, want het zijn echte nachtdieren. Ze hebben verder korte voorpoten met 4 tenen en gek genoeg lange achterpoten met 5 tenen.
De Weegbreemot (Pyrausta despicata) is een vlinder uit de familie grasmotten, wiens naam verwijst naar de voedselvoorkeur van deze soort. Naast smalle en grote weegbree staat ook salie als waardplant te boek. De spanwijdte van deze microvlinder is pakweg 14 tot 18 millimeter en de vliegtijd verloopt in twee generaties van mei tot half september. Dit exemplaar was er dus vroeg bij. Hoewel ze tot de nachtvlinders behoren, vliegen ze vaak overdag. Erg gemakkelijk op naam te brengen zijn ze niet, omdat er veel variaties zijn. Er komen purperkleurige en sterk getekende exemplaren voor, gelijkend op het muntvlindertje (Pyrausta aurata), maar eveneens niet of licht getekende lichtbruine exemplaren. Verwarring is bovendien mogelijk met soorten als wolfspootlichtmot en geelzoommot.
|
De jongste telg in onze fotografiegelederen begint zich meer en meer te verdiepen in de wondere, maar vooral ook boeiende wereld van de insecten. Zo ontdekte hij deze maand in de eigen tuin ook het zogeheten Gevlekt Blaaskaakje (Myopa tessellatipennis), waarvan menigeen waarschijnlijk nog nooit gehoord heeft. Het is een vliegensoort uit de familie van de zogeheten blaaskopvliegen, die algemeen en verspreid over het gehele land voorkomen. De vliegtijd vindt plaats van begin april tot begin juni. Het is een donkerbruine vlieg met verschillende vlekken in de vleugel. De soort lijkt zeer sterk op het vaag blaaskaakje (Myopa pellucida). Ook zijn er veel overeenkomsten met het veelvlekblaaskaakje (Myopa polystigma) en het stipblaaskaakje (Myopa testacea). De insectenwereld is echt een hoofdstuk apart.
|
Tijd nu voor de fleurige bloemenwereld, waarvan er nu steeds meer in bloei komen. We beginnen met een afbeelding van een bloeiende Kleine Valeriaan (Valeriana dioica) die tegenwoordig vrijwel beperkt is tot het voorkomen in reservaten, zoals in dit geval de Lemselermaten. De soort staat intussen als vrij zeldzame plant te boek en is zo hier en daar (ook in Twente) nog te vinden in blauwgraslanden, elzenbroekbossen en andere matig voedselrijke plaatsen. De achteruitgang van deze soort heeft vooral te maken met verdroging, vermesting en het anderszins verdwijnen van natte hooilanden. De kleine valeriaan behoort tot de familie van de kamperfoelie.
|
Een andere vliegensoort, die zich mooi liet portretteren, betreft de Schorsvlieg (Mesembrina meridiana). Ze zitten graag in het zonnetje op de grond en op schuttingen, maar ook op bomen, zoals in de onderhavige situatie. Hij is met een lengte van 9 tot 13 mm een tikkeltje groter dan het gevlekt blaaskaakje. Vliegen doen ze van april tot oktober. Het is een gemakkelijk te herkennen vliegensoort. Ze zijn namelijk zwart en glanzend met opvallend oranjegekleurde vleugelbases. Ze komen algemeen in ons land voor en zijn vooral te vinden op zandgronden bij bosranden. De schorsvlieg behoort tot de familie van de echte vliegen. De larven leven in mest en dan voornamelijk in “koeienflatsen”.
|
Nog een tikkeltje zeldzamer in ons land is de Wilde Kievitsbloem (Fritillaria meleagris), die voorkomt in matig voedselrijke graslanden, samen met grote vossenstaart. In wilde staat groeien ze eigenlijk alleen nog in uiterwaarden en boezemlanden waar veenvorming heeft plaatsgevonden en zo nu en dan overstromingen zijn. Ontwatering, bemesting en beweiding hebben in de loop der jaren hun tol geëist. De kwetsbaarheid van deze soort wordt deels ook bepaald door de traagheid waarin het zaad ontkiemt. Dat kan namelijk wel acht jaar duren. Menigeen is gecharmeerd van de purperen of witte gespikkelde klokken; reden waarom gekochte exemplaren regelmatig in tuinen te zien zijn. Niet zelden verwilderen ze daarna, maar dan kun je niet meer spreken van wilde kievitsbloemen. Ook in dit geval is er sprake van verwilderde of aangeplante exemplaren.
Een bezoekje bij ons oosterburen leverde nog vier leuke plantjes op, te beginnen met Bosmuur (Stellaria nemorum), een soort die in ons land zeldzaam is. Om ‘m in Nederland te kunnen vinden, moet je specifiek naar Zuid Limburg. In Twente komt deze muursoort al vele jaren niet meer voor, net als in het overgrote deel van ons land. De geslachtsnaam Stellaria is afgeleid van het Latijnse “stella”, hetgeen zoiets betekent als: “kleine ster”. Dit is een verwijzing naar de bloemvorm met z’n 10 witte bloemblaadjes. Bosmuur komt eigenlijk alleen maar voor in natte bossen. De bloeitijd is van mei tot juli. Dit bloeiende plantje heeft dus al vroeg van de zon geprofiteerd. Muur behoort overigens tot de anjerfamilie. Wereldwijd bestaan er zo'n 175 soorten, waarvan er 9 in Nederland voorkomen.
|
Net als bosmuur moet je in ons land vooral naar Zuid Limburg om de Gevlekte Aronskelk (Arum maculatum) te vinden. Daar komt de wilde vorm nog vrij algemeen voor in vruchtbare, kalkrijke en vrij vochtige loofbossen. In de rest van het land zijn ze vrij zeldzaam of komen slechts als stinsenplant voor. De glanzend groene pijlvormige bladeren komen al vroeg in de lente tevoorschijn. Deze zijn al dan niet zwart(paars) gevlekt; waar een deel van de naamgeving aan ontleed is. In de lichte (geelgroene) schede groeit na verloop van tijd een knotsvormige bloeikolf met een lengte van 3 tot 4 cm. Deze is meestal dof paars tot grijs, maar soms ook geelachtig van kleur. Het verhaal gaat dat de bloem uit de staf van de Bijbelse figuur Aäron zou zijn ontsproten.
|
Ook de Reuzenpaardenstaart (Equisetum telmateia) is in ons land erg zeldzaam; op sommige plekken bij onze oosterburen evenwel niet. In Nederland is echter wel enige vooruitgang te bespeuren, waardoor de soort zelfs niet (meer) op de Rode Lijst voorkomt. Van oudsher worden ze gevonden in kalkrijke bronsystemen in het zuiden en oosten van het land. Nieuwe vestigingen betreffen kale, kalkrijke, vochtige tot natte pioniersbodems. De soort is door haar dikke, roomwitte stengel, maar vooral het grote formaat, vrijwel niet te verwisselen met andere paardenstaarten. Ze lijken wel veel op heermoes, maar zijn een stuk forser. De foto toont een detail van de schede, wat met wat fantasie wel iets weg heeft van de “Toren van Pisa”.
|
De laatste flora-opname, die in Duitsland is gemaakt, betreft die van Schaafstro of Schuurbies (Equisetum hyemale). Ook deze soort behoort tot de zogeheten paardenstaartenfamilie. De naam verwijst naar de ruwe stengel, die heel vroeger in gedroogde vorm gebruikt werd als schuurmiddel, maar ook voor het polijsten van tin en hout. Deze groenblijvende oeverplant komt vooral voor in loofbossen, op vochtige, matig voedselarme grond. De stengels, die wel een meter hoog kunnen worden, hebben opvallende zwarte dwarsbanden. Ook deze soort is in ons land vrij zeldzaam. Ze worden vaak aangetroffen op plekken met ondiepe kwel. De foto toont de eivormige sporenaar aan de top.
|
De voorlaatste opname is gereserveerd voor het Zilveren Boomkussen (Enteridium lycoperdonis); een vrijwel over de hele wereld voorkomende slijmzwam. In ons land komt deze myxomyceet vrij algemeen en verspreid over het gehele land voor. Het zogeheten plasmodium van de zwam is kussenvormig en kan tot wel tien centimeter uitgroeien. Ze verschijnen vaak al in het voorjaar op dood hout. De buitenkant is wit en dun als papier en krijgt op enig moment een mooie glanzende zilverachtige kleur; zoals te zien op bijgaande foto. Als ze indrogen verdwijnt al snel die mooie kleur en zie je alleen nog maar een chocoladebruine klomp.
|
In de periode van 26 tot en met 28 april was er sprake van een astronomische fenomeen. Toen namelijk kon de roze supermaan worden waargenomen en zo mogelijk worden gefotografeerd. Op Koningsdag (27 april) stond de maan op haar dichtste punt bij de aarde en kon bij een heldere hemel groter en helderder worden waargenomen dan ooit. Dat de kleinzoon inmiddels op fotografiegebied al heel wat in z’n mars heeft, laat hij zien aan de hand van bijgaande foto. Dat heeft d ‘ie naar onze mening mooi gedaan. Met deze bijzondere foto besluiten we de natuurkalender van april 2021. We zijn nu al weer reuze benieuwd wat de maand mei ons op natuurgebied gaat brengen.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] Tel. 06.46202123
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens, Gerard Benerink, Jaimey Wilbers en Johan Drop.
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens, Gerard Benerink, Jaimey Wilbers en Johan Drop.
Als steeds zijn er deze maand nog aanzienlijk meer mooie natuurfoto’s (zonder toelichting) gemaakt, die eveneens het bekijken meer dan waard zijn. Klik op “Hier” of kijk eenvoudigweg bij de rubriek: “Recente Foto’s”.