natuurkalender april 2018
De top-5 van warmste aprilmaanden liggen allemaal gelegen tussen 2007 tot en met 2018; april 2018 daarbij inbegrepen. We krijgen de afgelopen jaren aldus steeds vaker te maken met zacht aprilweer. Het voorjaarsgroen kwam in deze kalendermaand door de zeer hoge temperaturen dan ook bijzonder snel op gang. Eigenlijk was dat best jammer, want je wilt toch vaak nog net wat langer van al dat ontluikende groen en ontwakend nieuw leven genieten. De achterstand, die de natuur in maart had opgelopen, was dan ook in een mum van tijd achterhaald. Wij hebben in deze maand vanuit onze brede interesse voor de natuur weer kunnen kiezen uit veel verschillende onderwerpen.
Vanuit het florarijk zijn dat achtereenvolgens: bosanemoon, witte klaverzuring, holwortel, kievitsbloem en bostulp. De vogelwereld heeft deze keer wat minder aandacht gekregen. Nochtans treft u opnames aan van leuke of interessante soorten als: roodkeelduiker, kneu, blauwborst, goudhaan, kleine plevier, merel (nest met albino jongen) en smelleken. Van de nacht-, micro en dagvlinders komen eikentandvlinder, halvemaanvlinder, roze purpermot, wilgenlangsprietmot, waaiermotje en klein geaderd witje voorbij. Uit de categorie overige insecten passeren voorts Noordse witsnuitlibel, metaalglanslibel, grijze zandbij, gewone aardhommel en oeveraaskever de revue. We sluiten af met twee bekende leden uit de zoogdierfamilie, namelijk: haas en ree.
Als steeds wensen wij u veel kijk- en leesgenot toe. Graag wijzen we u ook op de overige recente foto’s van maart. Da’s gewoon een kwestie van aanklikken.
Vanuit het florarijk zijn dat achtereenvolgens: bosanemoon, witte klaverzuring, holwortel, kievitsbloem en bostulp. De vogelwereld heeft deze keer wat minder aandacht gekregen. Nochtans treft u opnames aan van leuke of interessante soorten als: roodkeelduiker, kneu, blauwborst, goudhaan, kleine plevier, merel (nest met albino jongen) en smelleken. Van de nacht-, micro en dagvlinders komen eikentandvlinder, halvemaanvlinder, roze purpermot, wilgenlangsprietmot, waaiermotje en klein geaderd witje voorbij. Uit de categorie overige insecten passeren voorts Noordse witsnuitlibel, metaalglanslibel, grijze zandbij, gewone aardhommel en oeveraaskever de revue. We sluiten af met twee bekende leden uit de zoogdierfamilie, namelijk: haas en ree.
Als steeds wensen wij u veel kijk- en leesgenot toe. Graag wijzen we u ook op de overige recente foto’s van maart. Da’s gewoon een kwestie van aanklikken.
Het Samerrott had in de kalendermaand op botanisch gebied nog veel meer te bieden. Wat te denken van deze grote “pluk” Witte Klaverzuring (Oxalis acetosella), die in dit gebied samen met bosanemoon en daslook de loofbosbodem eveneens wit kleurt. De 5 kroonbladen van de witte klaverzuring kunnen overigens zowel wit of roze zijn met paarse aderen. Dat laatste met de klaverachtige bladeren zijn de meest opvallende kenmerken van deze soort. Witte klaverzuring is tweeslachtig, hetgeen zoals bij heel veel soorten, wil zeggen dat de bloem zowel mannelijke als vrouwelijke “geslachtsorganen” bezit.
|
De voorjaarsbloei komt ons inziens het beste tot z’n recht bij de Bosanemoon (Anemone nemorosa), die compleet witte bloementapijten laat zien; in dit geval in het Samerrott in Duitsland. Speciaal voor de voorjaarsbloeiers trekken hele hordes natuurliefhebbers uit Nederland hier met name in april naartoe om zich te vergapen aan bosbodems vol met gekleurde voorjaarsbloeiers. Maart tot en met mei zijn de bloeimaanden voor deze plantensoort. Je zou willen dat ze 3 maanden achtereen volop in bloei staan, maar vanwege de hoge temperaturen van de laatste tijd, zal de ontwikkeling waarschijnlijk versneld verlopen, waardoor ook de bloeicyclus weer gauw voorbij zal zijn. Ter info: de bosanemoon behoort tot de ranonkelfamilie
|
Echt mooie voorjaarsbossen kom je in Nederland nauwelijks nog tegen. Het Samerrott met zijn uitbundige voorjaarsflora is een bezoekaanrader, temeer omdat we er vanuit ons woonadres met een half uurtje naartoe kunnen rijden. Het is al een heel oud bos, wat al in 1100 wordt beschreven. Naast de genoemde soorten tref je hier uiteraard ook volop speenkruid aan, maar ook bijzondere soorten als bosviooltje, aronskelk, slanke sleutelbloem en zelfs schedegeelster, eenbes en Holwortel (Corydalis cava). De laatste soort is in ons land een vrij zeldzame stinsenplant; met name in onze noordelijke provincies en behoort tot de papaverfamilie. De holwortel bloeit – afhankelijk van de weersomstandigheden - vaak al in maart. De naam is afgeleid van de knol van de plant, die van binnen hol is.
|
Ook al is het Samerrott het summum voor de voorjaarsliefhebber, hetgeen echter niet wil zeggen dat er in onze eigen omgeving geen interessante planten te bewonderen zijn. Bijgaand een opname van de (Wilde) Kievitsbloem (Fritillaria meleagris), die gewoon in eigen omgeving (Saasveld) de afgelopen maand is gefotografeerd. Het woord “wilde” is in dit geval tussen haakjes / aanhalingstekens geplaatst, omdat de plantjes, ook al groeien ze momenteel in het wild, hier indertijd niet uit eigen beweging zijn gekomen. Dat neemt niet weg dat deze paarsachtige knikkende bloemen een lust voor het oog zijn. Het komt geregeld voor dat de bloemen ook nagenoeg wit van kleur zijn, zoals op de achtergrond te zien.
|
In dezelfde omgeving en onder dezelfde semi natuurlijke omstandigheden kon ook deze Bostulp (Tulipa sylvestris) worden vereeuwigd. Je zou deze soort - afgaand op de naam - in het bos verwachten, maar het is een echte graslandplant, waarvoor je in ons land met name in de noordelijke provincies en langs de kuststreek moet zijn. De felgele bostulp komt oorspronkelijk uit Zuid- en Zuidoost-Europa en is hier vooral als stinzenplant terecht gekomen. Voordat de bloemen opengaan, knikken ze en staan later stervormig uitgespreid. Tot zover de florabijdrage voor april.
|
Een bezoekje aan het Lauwersmeergebied leverde in Lauwershaven deze Roodkeelduiker (Gavia stellata) op. In het binnenland hoef je deze duikersoort niet te zoeken. Het is met name de kuststrook van de Noordzee waar ze zich ophouden. ’s Winters zijn ze vooral op voedselrijke plekken te vinden voor de kust van de Waddeneilanden en die van Noord- en Zuid-Holland. Dat kunnen er soms duizenden zijn, alhoewel er hiervan vaak maar kleine aantallen te zien zijn, omdat ze voortdurend uit zicht verdwijnen in de “woelige baren”. In januari zijn ze het talrijkst. Tot in mei kun je ze tegenkomen. Het afgebeelde exemplaar is al deels op kleur, alhoewel de kenmerkende rode keel nog ontbreekt.
|
Ook al begint de ruigte in het Lauwershavengebied steeds krappere vormen aan te nemen, dan nog zijn er steevast kleine zangertjes te zien, zoals in het onderhavige geval deze Kneu (Linaria cannabina), die in maart vanuit Zuidwest Europa terugkeert naar z’n broedgebieden. In april zouden de bekende plekken weer overal bezet moeten zijn, maar de soort laat het steeds vaker afweten. De verarming van het platteland speelt ook deze - ooit zo talrijke - vinkensoort parten. Kneutjes zijn echte zaadeters, die het beste gedijen op plaatsen met veel kruiden en grassen.
|
Met het Beschermingsplan Moerasvogels heeft Vogelbescherming Nederland een belangrijke bijdrage geleverd aan geschikte leefgebieden voor de Blauwborst (Luscinia svecica). Deze vroeg in hun broedgebied terugkerende zangertjes prefereren natte, insectenrijke gebieden, zoals rietmoerassen en open moerasbos. Het mannetje van de blauwborst, zoals te zien op de foto, is eenvoudig te herkennen aan de blauwe borst, iets wat bij het vrouwtje ontbreekt. De voorjaarszang is zeer gevarieerd. Wij kennen vooral de “witgesterde” exemplaren. Vogels met een “oranje ster” op de borst hebben een Scandinavische oorsprong.
|
Een ontmoeting met een Goudhaan (Regulus regulus) en dan nog wel een baltsend mannetje, is erg aandoenlijk. Zo'n tafereeltje wil je als rechtgeaarde natuurfotograaf dan ook erg graag vastleggen, want dergelijke momenten zijn meestal ook zo wee voorbij. Slechts op dat moment "gewapend" met een camera met een 100 mm lens kon deze opname in het arboretum in de Lutte worden gemaakt. Goed is te zien dat dit druktemakertje pronkt met zijn gespreide oranjegele kruin. Overigens is het vastleggen van goudhaantjes een lastige aangelegenheid. Ze gunnen zichzelf namelijk geen moment rust in hun kleine lijf. Met een lengte van amper 9 cm is het kleinste vogeltje van Europa. De ijle zangtoontjes die de goudhaan produceert zijn zo hoog dat het een goede graadmeter vormt voor het gehoor. Veel oudere mensen lukt het dan ook niet (meer) om deze soort op geluid te determineren.
|
Vanuit de observatiehut bij de Oelemars in Losser kon ook dit tafereeltje van twee parende Kleine Plevieren (Charadrius dubius) worden vastgelegd. Hier ging uiteraard een heel baltsritueel aan vooraf, waarbij het mannetje onder meer met zijn poten één voor één het achterste van het vrouwtje aantikte. Pas toen hij zijn uiterste best had gedaan was er eindelijk succes bij het vrouwtje. Zoals ooit eens iemand opmerkte was het erg “plevierig” om naar te kijken. Voor deze soort is speciaal op het eilandje voor de hut een schelpenstrandje aangelegd. Kleine plevieren zijn echte pioniersoorten. Dat wil zeggen dat ze op broedplaatsen broeden, die vaak alleen tijdelijk geschikt zijn, zoals afgravingen, bouwplaatsen, opspuitingen en grintgaten.
|
Tijdens onze voorjaarsexcursie naar Duitsland kon na lange tijd eindelijk weer eens een Smelleken (Falco columbarius) op de gevoelige plaat worden vastgelegd. Dat was het geval in het Ochsenmoor, nabij de Dümmersee. Daar werd dit mannetje op de uitkijk aangetroffen, die opvallend veel interesse toonde voor een groepje aanwezige graspiepers. Smellekens hebben de gewoonte om met hun prooien (met name kleine zangvogels) mee te trekken. Na een snelle en korte achtervolging en laag over de grond vliegend worden de “uitverkorenen” onplezierig verrast. Het smelleken is de kleinste vertegenwoordiger uit de familie van de valken. In ons land krijgen we deze lilliputter uit de roofvogelwereld alleen maar tijdens de trekmaanden en in de winterperiode te zien. Broeden doen ze op de toendra’s van noordelijk Europa.
|
Een telefoontje uit Agelo over een nest met witte jongen is iets waarbij onmiddellijk de interesse wordt opgewekt. Groot was dan ook de verbazing toen samensteller dezes op 23 april in een uitgegroeide buxushaag een viertal albino Mereljongen (Turdus merula) aantrof, compleet met rode ogen en de daarbij behorende roze snavels en poten. Albinojongen worden wel vaker in de vrije natuur geboren, maar een volledig nest met jongen met een afwijkend verenkleed, wordt - voor zover mij bekend - zelfs in de literatuur niet eens beschreven. Vier dagen later vlogen de jongen gezond en wel uit en werden buiten het nest gevoerd door ………. hun normale ouders. Het zoveelste wondertje van moeder natuur.
|
Ook de Halvemaanvlinder (Selenia tetralunaria) kon in het arboretum worden geportretteerd. Veel nachtvlinders komen op licht af, zo ook deze spannersoort. Waarom ze dat doen is nog steeds niet helemaal duidelijk. Waar deze nachtvlinder zijn naam aan te danken heeft, is duidelijk op bijgaande foto te zien. Ook goed is te zien dat het om een mannetje gaat. Deze heeft namelijk veervormige antennes / voelsprieten. Rusten doen ze met open, half omhoog gehouden vleugels, zoals eveneens op de foto te zien. Met hun voelsprieten kunnen mannetjes de vrouwtjes op grote afstand reeds ruiken.
|
Van de vogelwereld nu over naar die van de vlinders, te beginnen met een aantal nacht- en microvlinders. Afgebeeld ziet u de zogeheten Eikentandvlinder (Peridea anceps), gefotografeerd in het arboretum in de Lutte. De eikentandvlinder is in ons land een zeer algemene soort van eikenbossen. Tandvlinders hebben een dik lichaam en een behaard uiterlijk. Hiervan komen 31 soorten in ons land voor. De naam tandvlinder is afgeleid van de uitstulping aan de voorvleugel, die in rust als een soort tand boven de vlinder uitsteekt. De rupsen zijn vaak opvallend getekend, zo ook die van de eikentandvlinder.
|
De eerste langsprietmotten die zich in de vroege lente vertonen, zijn steevast de goudkleurige Wilgenlangsprietmotten (Adela cuprella). Het mannetje van dit fraaie microvlindertje draagt enorme voelsprieten, zoals op de foto te zien. Opvallend is ook de zwart behaarde kop. De kopbeharing van het vrouwtje is korter en bovendien geelbruin van kleur. Ook haar antennes zijn korter dan die van het mannetje. De wilgenlangsprietmot heeft de wilg als waardplant. De eitjes worden op de katjes afgezet. De rupsen van deze soort “lijmen” stukjes blad aan elkaar tot een zakje. Hierin zijn ze meestal veilig voor grijpgrage vogelsnavels. Langsprietmotten zijn vaak dagactief.
|
Als je een voorliefde hebt voor microvlinders dan hoef je vaak niet eens ver van huis. Deze Roze Purpermot (Eriocrania cicatricella) kon dan ook in de directe woonomgeving worden gefotografeerd. De roze purpermot komt verspreid over Noord-, West- en Centraal-Europa voor. In Nederland is het een vrij gewone soort. De roze purpermot heeft de berk als waardplant. Meestal heeft de imago een rozige gloed. De tekening kan echter zeer variabel zijn. Het afgebeelde exemplaar bezit in de onderhavige situatie een mengeling van roze en paarse tinten. Opgemerkt zij dat voor een zekere determinatie microscopisch onderzoek nodig is.
|
Het gehele jaar door kan in ons land de Waaiermot (Alucita hexadactyla) worden aangetroffen. Deze algemeen voorkomende microvlinder overwintert als imago. Ook staat de waaiermot te boek als Zespennig Waaiertje. De waardplant, die bij dit 13 - 16 mm grote motje behoort, is kamperfoelie. De rups eet van de nog niet geopende kamperfoeliebloesem zowel de meeldraden als de stampers. Om die reden wordt deze soort ook wel Kamperfoeliebloesemmot genoemd. Het zal u niet verbazen dat de naamgeving is gebaseerd op het waaierachtige uiterlijk van dit grappige vlindertje.
|
Na deze nachtvlinder(tje)s sluiten we de vlinderbijdrage van deze maand af met de afbeelding van een andere voorjaarsbode; het Klein Geaderd Witje (Pieris napi). De soort komt gelukkig nog zeer veel in ons land voor en heeft zijn naam te danken aan de groene en soms grijze bestuiving aan weerszijden van de vleugeladeren. Dit is overigens alleen te zien aan de buitenzijde van de vleugels. Alleen bij de voorjaarsgeneratie is deze overduidelijk waarneembaar. Het klein geaderd witje vliegt in drie generaties, met pieken begin mei, eind juli en eind augustus. Het is, net als het oranjetipje, een liefhebber van pinksterbloem en look-zonder-look, alhoewel in dit geval de witte kleur mooi afsteekt bij holwortel.
|
Een bezoek aan het Haaksbergerveen leverde meteen al bijgaande Noordse witsnuitlibel (Leucorrhinia rubicunda) op. Deze libellensoort komt vrij algemeen voor in zowel Noord als Oost-Europa. In Nederland bereikt de soort zijn westelijke grens van het verspreidingsgebied. Het vrouwtje is zwart met gele vlekken, zoals te zien op de foto. Het mannetje daarentegen is zwart van kleur met rode vlekken op de bovenkant van het achterlichaam. In ons land is de soort vrij algemeen in de buurt van zure meren en venen. Vliegen doen ze van april tot augustus.
|
Een meer compact gebouwde soort, die eveneens in het Haaksbergerveen kon worden geportretteerd is de Smaragdlibel (Cordulia aenea). Deze soort komt algemeen in een groot deel van Nederland voor. Op de foto staat een jong mannetje afgebeeld, hetgeen te zien is aan de bruinachtige ogen en het “ingesnoerde” achterlijf. Met “het vorderen van de leeftijd” beginnen de ogen steeds meer te glimmen en zien er na verloop van tijd knalgroen uit. Het borststuk oogt bij deze soort metaalgroen en heeft een donzig behaarde gouden glans. Het achterlijf is glanzend donkergroen wat langzaam overgaat in bronskleur. Kenmerkend zijn de oranje vlekjes bij de vleugelbasis. De soort vliegt vroeger dan de sterk gelijkende metaalglanslibel.
|
Vliegende insecten portretteren is leuk om te doen, maar vergt wel enige ervaring. Bovendien zul je moeten experimenteren met de snelheid. Bij deze opname van een Grijze Zandbij (Andrena vaga) in de vlucht is bijvoorbeeld een ISO-snelheid van 2500 gebruikt. Zoals op de foto te zien, is zowel het borststuk als de kop egaal lichtgrijs en donzig behaard. Het achterlijf is daarentegen kaal en zwartglanzend. De grijze zandbij is één van de grootste zandbijen van ons land. In maart verschijnen reeds de eerste mannetjes. Ze worden eerder dan de vrouwtjes actief. Op zoek naar vrouwtjes vliegen ze laag over de grond. Als een vrouwtje tevoorschijn komt, “duiken” de mannetjes er meteen bovenop om te kunnen paren. Dat is de enige functie die het mannetje er op na houdt: “zo snel mogelijk zorgen voor nageslacht”.
|
Ook deze in de vlucht foeragerende Aardhommel (Bombus Terrestris) kon op soortgelijke wijze op de gevoelige plaat worden vastgelegd. Deze grote hommelsoort (sommige vrouwtjes zijn bijna 30 mm groot) is in principe een vriendelijk brommende bij, alhoewel ze wel degelijk pijnlijk kunnen steken. Dat laatste gebeurt echter heel sporadisch. Hommels hebben immers nauwelijks interesse voor ons als mens. Al vroeg in het jaar (soms al in februari) kunnen er koninginnen rondvliegen. De eerste mannetjes verschijnen daarentegen pas in juni. Zoals geregeld valt waar te nemen, kruipen hommels vaak in z’n geheel in de bloem.
|
We sluiten het insectenwereldje af met een foto van de Oeveraaskever (Necrodes littoralis), gemaakt in het Arboretum in de Lutte. Vanwege hun zwarte uiterlijk worden ze ook wel zwarte aaskever genoemd. Een derde naam, die van deze keversoort in omloop is, betreft oeverdoodgraver. Wellicht goed om te weten is dat dood dierlijk materiaal een belangrijke bijdrage kan leveren aan de biodiversiteit in een gebied. Wellicht kent u in dit verband de term “dood doet leven”. Mocht u meer willen weten over de Nederlandse aaskevers, surf dan eens naar de soortzoeker met duidelijke afbeeldingen, die door EIS (Kenniscentrum Insecten en andere ongewervelden) is ontworpen.
|
We zijn intussen al weer aanbeland bij de laatste twee foto’s van deze natuursessie. In beide gevallen betreft het een zoogdier. Allereerst deze Haas (Lepus europaeus), die als het ware op scherp staat oftewel “klaar voor de start”. Met zijn enorme sprintsnelheid zal “Meister Lampe”, zoals de Duitsers ‘m noemen, de onbetwiste winnaar zijn als d’ie het op zou moeten nemen met de snelste sprintster van ons land: Dafne Schippers. Dafne loopt over 200 meter ruim 33 km per uur. Een haas haalt op een vergelijkbare afstand “op z’n gemakkie” een snelheid van 50 tot 60 kilometer per uur.
|
De laatste opname van de kalendermaand hebben we bestemd voor deze Ree (Capreolus capreolus), gefotografeerd in het Lauwersmeergebied. We kijken voor de verandering eens aan tegen de zogeheten spiegel. Reegeiten hebben onderaan de spiegel een soort staartje of - zo u wilt - sikje van haar; het zogeheten schortje. Bij bokken ontbreekt deze. Wist u trouwens dat het zo heel nu en dan voorkomt dat ook een reegeit een gewei krijgt? Dit gebeurt overigens pas op latere leeftijd en stelt in de regel niet al teveel voor. Feit is dat dit dier reikhalzend uitkijkt naar de eerstvolgende natuurkalender. U toch ook?
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Laurents ten Voorde.
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baaijens en Laurents ten Voorde.
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.