natuurkalender mei 2017
Er wordt wel eens gezegd dat er niets veranderlijker is als het weer. In vergelijking met maart was dat zeker het geval. April begon aanvankelijk met een voortzetting van het zachte weer van de voorgaande maand. In de tweede week kregen evenwel storingen in de atmosfeer meer invloed op het weer in ons land. Toen de wind draaide werd er ook nog eens een behoorlijke portie koude lucht aangevoerd. De temperatuur zakte daardoor aanzienlijk. In combinatie met een tamelijk frisse wind daalde navenant de gevoelstemperatuur en voelde het niet zelden behoorlijk frisjes en soms guur aan. Beide paasdagen verliepen bijvoorbeeld koud; zelfs kouder dan de Kerst van het afgelopen jaar! ’s Nachts vroor het bovendien geregeld. De zojuist uit Afrika terug gekeerde boerenzwaluwen hadden het er maar moeilijk mee.
Nochtans hebben we er deze maand weer lustig op los “geknipt”. De natuur komt in de aprilmaand immers overal weer tot leven. Voor macrofotografie was de stevige wind deze maand nu niet bepaald ideaal, maar ook niet geheel onoverkomelijk. Je kunt langere sluitertijden gebruiken, maar gewoon een plekje opzoeken in de luwte is natuurlijk ook een optie.
Omdat met de schooljeugd in april volop zaaigoed ten behoeve van vlinders en bijen is uitgestrooid, mogen deze gevleugelde insecten in deze kalendermaand rekenen op extra aandacht. We hebben deze keer voor u interessante soorten als: variabele purpermot, lindepijlstaart, maantandvlinder, oranjetipje (man en vrouw), aardhommel, variabel elfje en zevenstippelig lieveheersbeestje. Omdat al deze insecten direct of indirect afhankelijk zijn van (bloeiende) planten kreeg onze flora uiteraard ook de nodige aandacht. Dat laten we zien met afbeeldingen van: eenbes, gevlekte aronskelk en look zonder look.
Natuurlijk komen ook onze vogels weer uitgebreid aan bod. Gefotografeerd werden onder meer: aalscholver, beflijster, bruine kiekendief, Chileense flamingo, grutto, kievit (jonkie), kleine plevier, kraanvogel, krakeend, roodhalsfuut en tafeleend. We sluiten de kalendersessie deze keer af met “een sprong” reeën en twee landschapsbeelden uit de eigen regio.
Wij wensen u - als steeds - veel kijk- en leesplezier toe. Vergeet deze maand vooral niet om alle overige recente foto’s van april ook te bekijken. Er zijn namelijk heel veel meer interessante en mooie foto’s gemaakt, die in onze ogen de moeite van het bekijken meer dan waard zijn. We beginnen deze voorjaarseditie voor de verandering eens met een aantal gevleugelde insecten.
Nochtans hebben we er deze maand weer lustig op los “geknipt”. De natuur komt in de aprilmaand immers overal weer tot leven. Voor macrofotografie was de stevige wind deze maand nu niet bepaald ideaal, maar ook niet geheel onoverkomelijk. Je kunt langere sluitertijden gebruiken, maar gewoon een plekje opzoeken in de luwte is natuurlijk ook een optie.
Omdat met de schooljeugd in april volop zaaigoed ten behoeve van vlinders en bijen is uitgestrooid, mogen deze gevleugelde insecten in deze kalendermaand rekenen op extra aandacht. We hebben deze keer voor u interessante soorten als: variabele purpermot, lindepijlstaart, maantandvlinder, oranjetipje (man en vrouw), aardhommel, variabel elfje en zevenstippelig lieveheersbeestje. Omdat al deze insecten direct of indirect afhankelijk zijn van (bloeiende) planten kreeg onze flora uiteraard ook de nodige aandacht. Dat laten we zien met afbeeldingen van: eenbes, gevlekte aronskelk en look zonder look.
Natuurlijk komen ook onze vogels weer uitgebreid aan bod. Gefotografeerd werden onder meer: aalscholver, beflijster, bruine kiekendief, Chileense flamingo, grutto, kievit (jonkie), kleine plevier, kraanvogel, krakeend, roodhalsfuut en tafeleend. We sluiten de kalendersessie deze keer af met “een sprong” reeën en twee landschapsbeelden uit de eigen regio.
Wij wensen u - als steeds - veel kijk- en leesplezier toe. Vergeet deze maand vooral niet om alle overige recente foto’s van april ook te bekijken. Er zijn namelijk heel veel meer interessante en mooie foto’s gemaakt, die in onze ogen de moeite van het bekijken meer dan waard zijn. We beginnen deze voorjaarseditie voor de verandering eens met een aantal gevleugelde insecten.
Wat te denken van deze fraaie Lindepijlstaart (Mimas tiliae), waar ook nog eens een bijzonder verhaal aan vastzit. Bij het opschonen van de tuin door één van onze fotografen kwam hij namelijk een vlinderpop tegen, niet wetende om welke soort het ging. Het herkennen van vlinderpoppen is immers een vak apart. Omdat de pop er puntgaaf uit zag, werd deze in een potje met zand gedaan om te zien wat hier uiteindelijk uit tevoorschijn zou komen. Zo nu en dan werd de aarde bevochtigd om uitdroging te voorkomen. Vooraf werd een inschatting gemaakt dat de pop wellicht eind maart / begin april zou kunnen uitkomen. Op 13 april werd ’s avonds nog gekeken en was er niets aan de hand. De volgende ochtend bleek de vogel (in dit geval de vlinder) gevlogen. Na lang zoeken werd deze eindelijk gevonden op de voet van de bureaulamp. De verrassing was groot toen het een lindepijlstaart bleek te zijn. Na deze (met het popomhulsel) te hebben vastgelegd voor het nageslacht, werd deze fraaie nachtvlindersoort zijn verdiende vrijheid gegeven.
|
Over de hele wereld komen meer dan 3800 soorten tandvlinders voor, waarvan 32 in ons land. Sommige hebben hele bijzondere namen, zoals dromedaris, kameeltje en kroonvogeltje. Tandvlinders zijn te herkennen aan hun dikke lichaam en behaarde uiterlijk. Bij veel soorten is in rusthouding een opvallend tandvormig uitsteeksel zichtbaar, waaraan hun naam is ontleend. Bij deze afgebeelde Maantandvlinder (Drymonia ruficornis) is dat evenwel niet goed te zien. Wel is aan de geveerde antennes te zien dat het om een mannetje gaat. Deze nachtvlindersoort komt overal in ons land voor en kan in het voorjaar worden waargenomen van april tot en met juni. De maantandvlinder komt lokaal voor in eikenbossen en struwelen en parken met eiken.
|
Van de nachtvlinders nu naar de dagvlinders. Een echte aprilsoort is het Oranjetipje (Anthocharis cardamines), waarvan de mannetjes, zoals mooi te zien is op deze fraaie foto, gemakkelijk te herkennen zijn aan de grote oranje vlek op de voorvleugels. Bij de vrouwtjes ontbreekt deze oranje vleugeltekening. De mannetjes verschijnen één tot twee weken eerder dan de vrouwtjes en houden er vaste vliegroutes op na. Als nectarbron en waardplant gebruikt deze voorjaarsvlinder met name pinksterbloem (zoals op de foto) en look zonder look. Je kunt oranjetipjes dan ook aantreffen in vochtige graslanden, maar ook op half beschaduwde plaatsen.
|
Tot de zogeheten bladmineerders behoort onder meer deze Variabele Purpermot (Eriocrania semipurpurella). Zoals uit de naamgeving reeds valt af te leiden kan de kleurtekening bij dit kleine vlindertje zeer variabel zijn. Ze zijn niet veel groter dan 10 – 16 mm. Deze berken-minnende soort komt verspreid over Europa voor en is in ons land vrij algemeen. Ze vliegen vrij vroeg in één generatie, namelijk in maart en april. Er zijn veel overeenkomsten met de veel zeldzamere grijsrupspurpermot (Eriocrania sangii). Voor precisie determinatie is zelfs microscopisch genitaliënonderzoek noodzakelijk.
|
Velen zijn van mening dat een hommel geen bij is, maar dat is niet correct. Evenmin is het correct dat de afgebeelde Aardhommel (Bombus terrestris) vaak te boek staat als Gewone Aardhommel. Dit alles en nog veel meer valt te lezen op wildebijen.nl. Kortom; we hebben het hier over de aardhommel, die kort en gelijkmatig zwart behaard is met een okergele band achter de kop en een tweede okergele band op de tweede rugplaat. De laatste twee segmenten van het achterlijf zijn bij deze grote hommelsoort wit. De mannetjes hebben vaak een geheel zwart gekleurde kop, zoals op de foto. Bij de witte bloesems van de sleedoorn komt dit goed tot z’n recht. Aardhommels lijken overigens veel op Veldhommels (Bombus lucorum). De gele kleur is bij deze hommelsoort evenwel een stuk lichter. Wist u trouwens dat aardhommels ook in kassen gekweekt worden als bestuivers voor groente en fruit?
|
Bij zij-aanzichtfoto’s van Oranjetipjes (Anthocharis cardamines) is goed te zien dat de ondervleugels geelgroen van kleur zijn geschakeerd. Dat geldt zowel voor het mannetje als het vrouwtje. Alhoewel het op de foto nauwelijks te zien is, hebben we in dit geval te maken met een vrouwtje. Wederom kon een exemplaar op een lilakleurige pinksterbloem worden geportretteerd. Vrouwtjes paren overigens slechts eenmaal. Een zittend vrouwtje dat door een opdringerig mannetje benaderd wordt, steekt dan ook als ze al gepaard heeft haar achterlijf in de lucht ten teken dat ze niet nog eens wil paren.
Bij de forse aardhommel steekt dit Variabel Elfje (Meliscaeva auricollis) maar magertjes af. Het is dan ook geen bijensoort, maar een slanke zweefvlieg met een lengte van 8 tot 11 mm. De soort vliegt van begin maart tot ver in het najaar, waarschijnlijk in meerdere generaties. De inheemse populatie wordt jaarlijks aangevuld met trekkers uit het zuiden. Variabele elfjes zijn niet bepaald kieskeurig. Ze komen dan ook voor in heel wat biotopen, zoals open loof- en naaldbossen, stadsparken, tuinen, bosjes en heidevelden. De larven leven, net als lieveheersbeestjes, van bladluizen. De soort overwintert zowel als larve en als volwassen zweefvlieg. Dat geldt overigens alleen voor de vrouwtjes. De soort vertoont veel overeenkomsten met het iets kleinere Driehoekselfje (Meligramma triangulifera).
|
Door zijn opvallende kleurtekening en de 7 stippen is het Zevenstippelig Lieveheersbeestje (Coccinella septempunctata) één van de bekendste kevertjes in ons land. Deze stippen hebben overigens niets met de leeftijd te maken. Het is voorts één van de algemeenste soorten uit de familie van de lieveheersbeestjes. Ze houden een heuse winterslaap en kunnen soms massaal in woningen worden aangetroffen. Ook dit kevertje is niet kieskeurig als het gaat om z’n leefomgeving. Ze zijn namelijk overal te vinden waar bladluizen zijn; z’n hoofdvoedsel. Ze kunnen per dag wel 100 bladluizen verorberen. Op de foto ziet u een exemplaar, die net als de fotografe, op de bewuste dag een fikse bui regen over zich heen heeft gekregen.
Een andere soort waarvan de bessen giftig zijn is de Gevlekte Aronskelk (Arum maculatum). Niet alleen de bessen, maar ook het blad en de wortels zijn (matig) giftig. Het is in ons land een vrij zeldzame plant, die vooral voorkomt in vruchtbare en vochtige loofbossen. Elders in Europa is dat veel minder het geval, zoals in dit geval in het Sammer Rott bij Schüttorf; slechts een klein eindje bij ons vandaan over de grens. Omdat met regelmaat de bladeren zijn afgezet met zwarte vlekken, is de naamgeving al gauw verklaard. In veel gevallen zijn deze zwarte vlekken echter niet aanwezig, zo ook bij dit afgebeelde exemplaar. Bij keelklachten schijnt er een geneeskrachtige werking uit te gaan van deze aansprekende plantensoort. Vroeger stond de aronskelk bekend als het zinnebeeld van een gezegende vruchtenoogst.
|
Van de vliegende insecten stappen we over naar een aantal voorjaarsplanten. Eén van de vroegste bloeiers in vochtige loofbossen is de Eenbes (Paris quadrifolia). De plant bezit vrijwel altijd vier bladen (soms vijf) waar het tweede deel van de wetenschappelijke naam naar vernoemd is. Deze vier bladeren staan in een stervorm op één stengel met in het midden één enkele zwarte bes met daarom heen enkele opvallende meeldraden. Dit alles is op de foto goed te zien. De zwarte bes is ongeveer 1 cm groot en behoorlijk giftig. In lang vervlogen tijden werd deze plant gebruikt tegen allerlei besmettelijke ziekten.
|
Voordat we overgaan naar diverse opnames van vogels, eerst nog deze plant, die qua naamgeving voor nogal wat verwarring kan zorgen; namelijk Look zonder Look (Alliaria petiolata). Cabaretiers kunnen hier een leuk statement van maken: Is het nu look of is het geen look? Feit is dat het een algemeen voorkomende plant is, die je vaak in bermen aantreft. Ze behoort tot de kruisbloemenfamilie en is gemakkelijk te herkennen aan de witte bloemen en de bladeren, maar vooral aan de geur. Wrijf de hartvormige bladeren maar eens stevig fijn tussen je vingers, dan ruik je meteen de sterke geur van knoflook. Zowel in de Engelse taal (Garlic-mustard) als de Duitse taal (Knoblauchrauke) komt dit in de naamgeving naar voren.
Een uitstapje naar het Lauwersmeergebied in april is een aanrader. Er is in die tijd hier altijd wel iets bijzonders te zien. Wat te denken van deze fraaie vluchtfoto van een mannetje Bruine Kiekendief (Circus aeruginosus) met een buitgemaakte kikker in zijn klauwen! Niet alleen kikkers, maar ook reptielen, insecten, eieren en nestjongen van vogels staan bij deze roofvogelsoort op het menu. Van de drie kiekendiefsoorten in ons land is de bruine kiekendief verreweg het meest algemeen. Hij is ietsje groter dan de buizerd, heeft langere vleugels en staart, maar vooral een slanker lichaam. Ze zijn verder eenvoudig te herkennen aan hun V vormige vleugelhouding. De “bruine kieken” zijn nog niet zo lang terug uit hun overwinteringsgebied in Afrika. Voor vrouwtjes ligt deze bestemming op ruim 4000 kilometer van hier en mannetjes zelfs op ruim 5000 kilometer. Ze doen er 3 tot 4 weken over om in hun broedgebieden terug te keren.
|
De Tafeleend (Aythya ferina) is in ons land een heel stuk algemener. Ook bij deze soort is de roodbruine kleur een belangrijk kenmerk. De kop- en halstekening zijn hier namelijk mee getooid. Dat is althans het geval bij de mannetjes, die zoals op de foto te zien, ook felle rode ogen hebben. Het vrouwtje is met haar bruingrijze vale kleur een allesbehalve opvallende eend en kan gemakkelijk met andere soorten worden verward. Als je - zoals in de onderhavige situatie - genoeg geduld op kunt brengen, kun je tafeleenden redelijk binnen lensbereik krijgen en als je nog wat langer wacht zelfs klapwiekend op de foto. Zo te zien heeft deze duikeend plezier in het leven.
|
In Lauwershaven kon tijdens hetzelfde uitstapje ook deze tweedejaars Roodhalsfuut (Podiceps grisegena) worden geportretteerd. In de winterperiode is deze fuutachtige geregeld in havens langs de kust te vinden. In tegenstelling tot de gewone fuut is de roodhalsfuut voor Nederlandse begrippen een zeldzame broedvogel. Een roodhalsfuut is wat kleiner dan de gewone fuut. Ze zijn vooral te herkennen aan de gele snavelbasis wat je overigens ook ziet bij de kleinste fuutachtige van ons land; de dodaars. In de winter mist de roodhalsfuut zijn roodbruine hals. De afgebeelde vogel is weliswaar al wat “bijgekleurd”, maar nog allesbehalve in broedkleed. Het is in de verste verte geen alledaagse verschijning.
|
Wat gold bij de vorige twee soorten is qua kleurstelling bij kop- en halstekening ook zeker het geval bij de Grutto (Limosa limosa). Bij de mannetjes valt dat in ieder geval ogenblikkelijk op; de kleuren van het vrouwtje zijn evenwel een stuk fletser. Deze statige weidevogelsoort is vorig jaar in ons land uitgekozen tot nationale vogel. Kennelijk hebben wij met onze Verenigingsnaam en dito embleem indertijd een vooruitziende blik gehad. Nochtans hoeven we hier niet trots op te zijn, want de soort verdwijnt met rasse schreden uit het boerenland. En dan te bedenken dat nergens in Europa (nog) zoveel grutto’s broeden als in ons land. Gelukkig krijgen we deze langsnavelige soort nu nog geregeld voor de camera. De vraag alleen is; hoe lang nog!
|
Wat voor de grutto geldt, geldt zo langzamerhand ook voor de Kievit (Vanellus vanellus). Ook deze ooit zo algemene weidevogel verdwijnt in sneltreinvaart uit ons boerenland. De moderne landbouw(methodes) eisen hun tol, ondanks alle inspanningen die vele vrijwilligers zich nog steeds getroosten. Als er in de toekomst geen daadkrachtige maatregelen worden getroffen voor het totale weidevogelbeleid dan zou binnen enkele decennia wel eens het merendeel van onze weidevogels verdwenen kunnen zijn. Hopelijk komt het niet zover en wordt ons land door Brussel flink op de vingers getikt dat het anders moet. Per slot van rekening hebben wij in Nederland een internationale verplichting jegens onze weidevogels. Gelukkig worden er toch nog steeds jongen geboren, zoals dit kievitjonkie op akkerland van pakweg twee tot drie dagen oud.
|
De Kleine Plevier (Charadrius dubius) is een echte pioniersoort. Dat wil zeggen dat hij op plaatsen broedt die alleen tijdelijk geschikt zijn om er jongen groot te brengen (afgravingen, bouwplaatsen, opspuitingen, grintgaten). In dit geval is er speciaal voor deze soort een broedplek gecreëerd bij de Oelemars in Losser. Als je in het voorjaar regelmatig de vogelkijkhut bezoekt, dan kun je hier soms heel bijzondere opnames maken. Zoals in dit geval de paring van kleine plevieren. Na allerlei baltsrituelen neemt het vrouwtje een gebukte houding aan en klimt het mannetje op haar rug (zoals op de foto), waarna de paring plaats vindt. Daarna rennen beide vogels bij elkaar vandaan. De paring vindt alleen plaats in het nestterritorium.
|
Zoals eerder aangegeven, als je maar genoeg geduld hebt, zijn er vaak meer bijzondere opnames te maken vanuit een kijkhut; in dit geval wederom de Oelemars. Dit Krakeendmannetje (Anas strepera) kon worden geportretteerd in iets wat lijkt op een aanvals- dan wel dreighouding. Maar dan moet er wel een opponent in de buurt zijn en dat was niet het geval. Zeer waarschijnlijk is dit dan ook een soort (uit)rekhouding. Zoiets als je net wakker bent en je gaat je eerst eens lekker uitrekken. Dat zal bij ieder van u wel bekend voorkomen. Kuifeendmannetjes nemen ook wel eens deze karakteristieke houding aan. Dit gebeurt dan meestal vlak na de paring. |
Een wenssoort waar samensteller dezes al jaren op zat te wachten, is met voorsprong de Beflijster (Turdus torquatus). De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat andere vogelaars de soort het eerst hebben ontdekt. Een aantal exemplaren hield zich op 26 april op bij de klootschietbaan in het Strengeveld onder Beuningen. Op enig moment zaten er maar liefst 8 exemplaren, zowel mannetjes als vrouwtjes. Na wederom veel geduld lukte het om dit vrouwtje vanaf enkele meters afstand te vereeuwigen. Dat was wel even kicken, want gewoonlijk zijn ze erg schuw en lastig fotografeerbaar. Als je deze lijstersoort met z’n maanvormige tekening op de borst in Nederland wilt zien of fotograferen, dan is de doortrekmaand april daarvoor vrijwel altijd de beste tijd. Wat het oranjetipje is bij de vlinders, is de beflijster bij de vogels als het gaat om de geschiktste tijd van het jaar; de maand april.
|
Al vanaf 2001 broeden er weer Kraanvogels (Grus grus) in ons land. Het aantal broedparen is zeker nog niet spectaculair, maar groeit wel langzaam. De meeste broedgevallen zijn bekend uit het Fochteloërveen, maar ook in het Dwingelderveld wordt er geregeld gebroed. Sinds een aantal jaren worden er evenwel ook broedgevallen gemeld uit Twente; zoals vanuit de Engbertsdijkvenen, maar sinds kort ook uit het Wierdenseveld. In of bij het Haaksbergerveen zijn ook al verschillende keren overzomerende kraanvogels gesignaleerd. Dit kunnen voorbodes zijn van mogelijke nieuwe broedpogingen. De afgebeelde kraanvogel werd op deze laatste locatie op 01 april gefotografeerd, hetgeen uiteraard nog geenszins wijst op een mogelijk broedgeval. Feit is wel dat de vestiging van kraanvogels in Nederland samenvalt met de sterke groei van de Duitse broedpopulatie, die zich ontegenzeglijk in westelijke richting uitbreidt.
|
Een andere soort, die je zo één twee drie niet in het Haaksbergerveen verwacht, is de Chileense flamingo (Phoenicopterus chilensis). En toch zaten ze er op 03 april j.l. Eén van de twee aanwezige exemplaren kon worden gefotografeerd bij mooi laat licht, hetgeen deze fraaie opname opleverde. De vogels bleken te zijn geringd en aan de hand van het opschrift werd al snel duidelijk dat zij thuis horen in het Zwillbrocker Venn in Duitsland. Daar broeden ze al sinds 1982, samen met de gewone flamingo en de rode flamingo. De kolonie aldaar - met pakweg 40 vogels - is indertijd ontstaan uit verwilderde vogels, die zijn ontsnapt uit gevangenschap. De flamingo’s overwinteren jaarlijks op schorren en slikken in Zeeland. Een goed kenmerk bij deze soort is het rode kniegewricht wat op de foto (net) niet zichtbaar is.
|
Een bezoek aan het genoemde Zwillbrocker Venn op 27 april leverde een andere kolonie op, namelijk die van een tiental bewoonde nesten van de Aalscholver (Phalacrocorax carbo). Reeds van verre valt een dergelijke broedlocatie op, want de bomen sterven af door de uitwerpselen van de dieren en zien er dan bijna geheel wit uit. De sterke maagsappen van deze visetende vogels zorgen er namelijk voor dat maar weinig planten en bomen de “guano” kunnen overleven. Ze gaan sowieso niet al te voorzichtig om met hun nestbomen, want aan alle kanten breken ze de takken af om er hun nesten van te bouwen. Aalscholvers zijn doorgaans zwijgzaam, maar in de broedkolonie blijken ze plotseling over een rijk arsenaal aan grommende en gorgelende geluiden te beschikken.
|
Op de eerste dag van april werd dit groepje reeën (een jonge reebok met drie reegeiten) op de gevoelige plaat vastgelegd. Reeën leven evenwel in een deel van het voorjaar en zomer (met uitzondering van de geit en haar jongen) min of meer solitair. De rest van het jaar leven ze in groepjes, ook wel sprongen genoemd. Goed te zien is dat het bastgewei van de afgebeelde reebok nog ongeschonden is en de basthuid nog niet is afgeschuurd. Aan de basis van een dergelijk gewei zitten zweet- en talgklieren die een geurstof afscheiden. Hiermee bakent een reebok in de voortplantingstijd zijn territorium af. Reeën zijn in feite schemer- en nachtdieren; ze rusten en herkauwen overdag in de dekking.
|
Als je in april en mei door het Twentse landschap rijdt, zie je regelmatig van die mooie gele velden. Dat kunnen weilanden zijn met paardenbloemen of boterbloemen, maar ook velden met bloeiend koolzaad. Dat ziet er zoveel mooier uit dan die monotone weilanden of maïsakkers zonder enig bloempje. Uit biodiversiteitsoogpunt zou het wat ons betreft nog veel gevarieerder mogen. Hopelijk kunnen we over enkele maanden genieten van de vele traditionele akkerbloemen, die we dit voorjaar met schoolkinderen hebben ingezaaid. Dit alles laat onverlet dat deze landschapsfoto - met z’n fraaie wolkenpartij, ontluikende bomen op de achtergrond en een typisch Twents landhek op de voorgrond - naar onze mening de toets der kritiek glansrijk kan doorstaan. We hebben niet voor niets deze foto intussen als background op onze homepage geplaatst, maar dat is u wellicht al opgevallen.
|
De laatste natuurkalenderfoto is gereserveerd voor een landschapsfoto in het Wiemsel, gelegen tussen Ootmarsum en Tilligte. De opname is gemaakt vanaf de uitkijkheuvel, direct gelegen achter de plaatselijke rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI). Hier wordt het gezuiverde schone water naar het hierachter gelegen natuurgebied geleid. Door deze foto krijgt u een beeld van het fraaie gebied wat veel natuurpotentie in zich heeft. Zoals op de foto te zien, zijn hier kort geleden zaaistroken gerealiseerd, waar op 3000 m² grond bloemenmengsels zijn uitgestrooid. Dat is gebeurd door zowel leden van de vogelwerkgroep Ootmarsum als onze Vereniging. Een dik compliment is op z’n plaats aan het adres van het Waterschap Vechtstromen, die dit alles mogelijk heeft gemaakt. We zijn in gesprek om de natuurwaarden hier te zijner tijd nog meer te versterken. Met deze positieve ontwikkeling zijn we aangekomen aan het eind van deze natuurkalendersessie.
|
Uiteraard hebben we in deze maand nog veel meer foto’s gemaakt, dan we in deze natuurkalender hebben weergegeven. Wij willen u deze opnames niet onthouden, omdat hier ook veel mooi materiaal bij zit. Oordeelt u echter zelf door hier te klikken. De foto’s kunt u vergroten, net als bij de natuurkalender, door er op te klikken.
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected]
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baayens, Laurents ten Voorde en Selva Wilbers - Wijering
Foto’s: Leo en Wim Wijering, Rinus Baayens, Laurents ten Voorde en Selva Wilbers - Wijering