excursie vlinders en libellen in het voltherbroek en de wiekermeden
Zaterdag 20 juni 2015.
Het zal ongeveer 15 graden warm geweest zijn toen omstreeks 10:00 u. negen vrouwen en drie mannen aan de Oude Broekweg samen kwamen: onder leiding van Marianne Oude Tijdhof gaan we in het Voltherbroek naar vlinders en libellen speuren. Er zijn ook nog twee ongewoon jonge deelnemers: Eefie van bijna twee en Timo van naar ik schat vier jaar, kleindochter en kleinzoon van Jan en Hannie Neijmeijer. Vlinders vliegen echter pas als ze hun lichaamstemperatuur hebben weten op te werken tot dertig graden en aangezien ze koudbloedig zijn hebben ze de warmte van wat zon nodig, en die was er niet. De excursie zal dan ook een ietwat ander karakter krijgen dan vooraf verwacht.
Het zal ongeveer 15 graden warm geweest zijn toen omstreeks 10:00 u. negen vrouwen en drie mannen aan de Oude Broekweg samen kwamen: onder leiding van Marianne Oude Tijdhof gaan we in het Voltherbroek naar vlinders en libellen speuren. Er zijn ook nog twee ongewoon jonge deelnemers: Eefie van bijna twee en Timo van naar ik schat vier jaar, kleindochter en kleinzoon van Jan en Hannie Neijmeijer. Vlinders vliegen echter pas als ze hun lichaamstemperatuur hebben weten op te werken tot dertig graden en aangezien ze koudbloedig zijn hebben ze de warmte van wat zon nodig, en die was er niet. De excursie zal dan ook een ietwat ander karakter krijgen dan vooraf verwacht.
Marianne vertelt eerst iets over de ingewikkelde levensgeschiedenis van een vlinder, over de weg van ei naar rups naar pop naar vlinder, en hoe hij in deze periode verschillende malen vervelt, dat daarbij zijn uiterlijk ingrijpend verandert, en nog meer wetenswaardige zaken. Daar waar de Oude Broekweg overgaat in zandweg, gaan wij linksaf richting kanaal. In de buurt van sporkehout vliegt een motje op: is het een snuitmot of was het eerder een langsprietmot? Ook fladdert er een wit nachtvlindertje weg. Sporkehout, merk Marianne op, is tussen haakjes de waardplant van de eikenpage, die tot de familie van de blauwtjes behoort zoals de kleine ijsvogelvlinder, een aurelia, op kamperfoelie te vinden is. Deze vlinder met zijn bruinzwarte vleugels met een brede band van witte stippen hopen we bij het warmer worden vandaag nog tegen te komen. De kans daarop is groot: afgelopen dagen was hij hier vaak te zien. De wilde kamperfoelie zullen we de komende uren inderdaad nogal eens tegenkomen maar tot onze spijt niet de verhoopte vlinder die bij deze waardplant hoort.
We komen op een grote open plek. Voor leden van de natuurgroep bekend terrein: elk jaar op de eerste zondag van november wordt hier samen met de jongerengroep geplagd, gezaagd, gehakt, gemaaid, om de boel open te houden, en na jaren ploeteren mag het resultaat er zijn. Een greep uit wat we tegenkwamen: beenbreek, ronde zonnedauw, witte snavelbies, veenmos, dopheide, tormentil, schapenzuring (waardplant van de kleine vuurvlinder). Intussen, het lijkt wat warmer te worden, laat de gewone oeverlibel (het vrouwtje) zich zien. We merken zegge op, met zijn driekantige stengel, o.a. de knotszegge; verder de biesknoppen, en de pitrus met zijn meestal wijd uitstaande bloeiwijze, in tegenstelling tot de biesknoppen waarvan de bloeiwijze kluwenvormig is en de stengel iets geribd. De wolfsklauw komen we tegen samen met, zoals vaak het geval schijnt te zijn, de eerder genoemde zonnedauw. Ik moet nog veenbies vermelden ('heidepruik'), en de rankende helmbloem. Voor we dit veld verlaten laat Marianne ons waterpeper proeven. Even laat zich nog een vlinder uit de familie van de uiltjes zien.
We lopen naar een manege toe maar slaan eerder rechtsaf en lopen een stuk langs een beek. Ons oog valt op een vertegenwoordiger uit de paardenstaartenfamilie, maar is het nu schaafstro of holpijp? Al gauw gaan we een bosje in waar we links aanhouden. We vinden er o.a. lidrus, een giftig lid uit de zojuist genoemde familie, en merken de paarsblauwe bloemen van bitterzoet op. De eerst gele, later rode besjes van deze nachtschadigeachtige, voor de mens giftig, worden door vogels probleemloos gegeten. We blijven een tijd langs een sloot lopen. Timo ontdekt met behulp van oma het kleefkruid en doet wat ieder van ons lang geleden ook niet kon laten: iemand die voor je loopt met deze vertegenwoordiger uit de walstrofamilie versieren. Dat blijkt tegenwoordig een stuk moeilijker dan in vroeger jaren: van de synthetische kledij van de drie dames voor hem glijdt het kleefkruid teleurstellend af. Gelukkig biedt de mouw van oma uitkomst.
|
We komen bij een open grasveld. Wanneer we door het veld lopen vliegen veel bruine zandoogjes op, een echte grasvlinder volgens Marianne, evenals veel kleinere witte vlindertjes die we niet thuis kunnen brengen. We komen uit op de Wiekermedenweg, waar we links afslaan, langs een slagboom een bosweg in. Na een meter of vijftig staan we opnieuw op een open plek: opnieuw bruine zandoogjes en witte nachtvlindertjes in het gras, maar ook viervleklibellen, een van de eerste voorjaarslibellen. Overal staat walstro. Een klein bescheiden plantje brengt bij Marianne opwinding teweeg: ze ontdekt het vrij zeldzame liggend hertshooi, met zijn heldergele bloemetjes. We keren terug naar de slagboom, waar we linksaf slaan: we gaan, zegt Jan, nog een klein rondje lopen. We gaan rechts het pad af, een wei in. We buigen ons over een orchis: is het de gevlekte- of de rietorchis? We kijken en ruiken ook even aan wilde munt. Jan ontdekt een verstoord hommelnest: denkt aan aardhommels, gezien die kiezen voor een nest diep onder de grond, bijvoorbeeld een oude muizengang. Maar aardhommels hebben een wit kontje terwijl deze hommels een achterlijf met oranjegele eindbeharing hebben. Misschien weidehommels? Maar gaan die wel 'ondergronds'? Terug op het pad horen 'we' (Jan dus) de geelgors. We mogen even genieten van een mooie atalanta. Links van de weg ligt een klein maar fraai poeltje met rondom veel zegge. We lopen terug naar de Oude Broekweg via een paadje door een vochtig bosje, waar we o.a. stilstaan bij geel nagelkruid (wortel riekt naar kruidnagel) en het witbloeiend dalkruid. Als we bijna het eindpunt bereikt hebben hoor ik Jan voor zijn kleinzoontje zachtjes zingen “In de wei daar zit een haasje … “. Timo en Eefie zullen tevreden naar huis gegaan zijn, net als de rest van het gezelschap.
Tekst: Antoon van der Vring
Foto’s: Marcel Grunder en Johan Drop
Foto’s: Marcel Grunder en Johan Drop