Excursie buurserzand 2016
Deze excursie naar het Buurserzand zal vooral in het teken staan van vlinders, libellen, amfibieën en reptielen. We vertrekken vanuit Weerselo met 15 personen, waaronder 2 kinderen, terwijl zich bij het Buurserzand ook nog eens 6 personen aansluiten. Bij aankomst aan de Stendermolenweg (in de nabijheid van infocentrum De Wakel) laat de zon zich al flink zien. Dat is een goed voorteken en belooft hopelijk veel vlinders en libellen.
In 1929 werd dit prachtige natuurterrein aan Natuurmonumenten geschonken door wijlen mw. Edwina van Heek. De laatste jaren zijn percelen aan het gebied toegevoegd en de totale omvang is nu bijna 500 ha. Het grootste deel van het Buurserzand bestaat uit droge heide op oud stuifzand, met vooral struikheide, afgewisseld met bos, maar vooral vele - soms wel 100 jaar oude - jenerverbessen. Op diverse plekken komen voedselarme vennetjes voor (onder meer het Buursermeertje). Naast vochtige heide (vooral dopheide) zijn ook beenbreek, tormentil, knopig helmkruid, vuilboom (sporkehout), zonnedauw, grote klit en wolfspoot aanwezig. Langs het wandelpad staat zelfs een wespenorchis volop in bloei.
|
Al wandelend zoeken we naar het gentiaanblauwtje, een klein blauw vlindertje, alsmede de klokjesgentiaan; een klein blauw grasklokje. De klokjesgentiaan wordt door het gentiaanblauwtje als waardplant gebruikt. We vinden slechts één bloeiende klokjesgentiaan en het gentiaanblauwtje krijgen we helemaal nog niet te zien. Even dachten we er een te hebben ontdekt, maar bij nader inzien bleek het om een afgevlogen heideblauwtje te gaan. Het is waarschijnlijk nog te vroeg in de tijd. Immers over het algemeen is augustus de bloeimaand voor de klokjesgentiaan en ook voor het gentiaanblauwtje blijkt het nog te vroeg.
De vrouwtjes van het gentiaanblauwtje zetten hun eitjes meestal af op bijna volgroeide, maar nog gesloten bloemknoppen van de klokjesgentiaan, soms ook op de stengel of op het blad. Vooral in het begin van de vliegperiode gebruiken de vrouwtjes grotere klokjesgentianen voor de ei-afzet, maar nadien maken ze eveneens gebruik van lagere planten. Gemiddeld worden er zo’n zeven eitjes per bloemknop gelegd (met maxima tot 23). Na zo’n tien dagen kruipen de rupsen hier uit. Deze eten zich een weg naar de zachte bloemdelen in het binnenste van de bloem. Na nog eens 10 dagen kruipt de rups naar buiten en laat zich op de grond vallen. En dan is het geduldig wachten geblazen op de zeldzame ruwknoopmier of bossteekmier, die de rups meenemen naar z’n mierennest. De mieren beschermen en voeden de rups. In het begin van de volgende zomer is de rups volledig ontwikkeld en vindt de verpopping plaats, waarna de cyclus zich herhaalt. Per bloem halen gemiddeld slechts twee tot drie rupsen het vierde rupsstadium.
|
Ondanks dat we het gentiaanblauwtje niet kunnen opsporen, zien we wel veel andere vlinder-soorten, waartoe zelfs de vrij zeldzame heivlinder. Deze vlindersoort heeft een voorkeur voor een open, maar afwisselend heidelandschap. Vreemd genoeg zal je deze interessante soort in uitgestrekte, paars kleurende, heidevelden niet tegenkomen. Deze vlinder valt doorgaans nauwelijks op, hetgeen vooral te maken heeft met het feit dat deze vrijwel altijd zijn vleugels gesloten houdt.
Een andere bijzondere soort die we zeker niet iedere dag tegenkomen, is de eikenpage. De eikenpage heeft eikenbomen als waardplant en foerageert veelal op vuilboom (sporkehout). Het is dan ook niet verwonderlijk dat we op een jonge eik met sporkehout in de buurt meerdere exemplaren van de eikenpage ontdekken. Deze laten zich mooi fotograferen. Het mannetje heeft op de bovenkant (van zowel de voor- als de achtervleugel) een blauwpaarse glans. Bij het vrouwtje ontbreekt die glans op de bovenkant van de achtervleugel, die donkerbruin tot zwart van kleur is.
|
Naast deze twee mooie vlindersoorten laten ook dagvlinders als koevinkje, geaderd witje, bont zandoogje heideblauwtje, klein- en groot koolwitje, boomblauwtje, groentje, citroenvlinder, groot dikkopje, dagpauwoog en landkaartje zich mooi zien. Aan al dan niet dagactieve nachtvlinders noteren we verder soorten als moerasgoudvenstertje, St. Jansvlinder, metaalvlinder, klaverspanner, wit spannertje en gamma-uiltje. Ook de opvallende rupsen van de St. Jacobsvlinder en heidewitvlakvlinder worden opgespoord.
Boven de vennetjes vliegen veel juffers, waartoe watersnuffel en lantaarntje en een aantal libellen, waaronder de zwarte heidelibel en de blauwe glazenmaker. Een belangrijk verschil tussen de juffers en de libellen is dat de juffers over het algemeen ieler zijn en de vleugels naar achteren houden. Een libelle is grover gebouwd en de vleugels bewegen horizontaal. Bij het ven springen voorts veel kleine (bruine) kikkertjes rond. Eén van de aanwezige kinderen - Timo - is er maar wat druk mee om ééntje te vangen. Ook van z’n zusje krijgt dit kikkertje volop aandacht. Dit zijn van die belevenissen, die heel belangrijk zijn voor de ontwikkeling van kinderen.
Zelfs paddenstoelen blijken in juli al aanwezig te zijn, zoals een uit de grond oprijzende parelamaniet, een roodbruine slanke amaniet, enkele geelwitte russula’s en de bekende gele aardappelbovist. Is dit nu al een eerste teken van de naderende herfst?
Tussendoor wordt natuurlijk ook de omgeving afgespeurd op aanwezige vogels. Voor bepaalde soorten vogels, zoals boompieper en roodborsttapuit is het Buurserzand een belangrijk gebied. Andere soorten die we spotten zijn o.a.: zwarte specht, torenvalk, groene specht en zwartkop. Nog voor vertrek zagen we ook nog een appelvink. Qua amfibieën en reptielen hebben we ons vandaag tevreden moeten stellen met wat bruine kikkertjes en enkele jonge gewone padjes. Tijdgetrouw wordt ook een kleine julikever ontdekt, die evenmin aan de aandacht van de fotograaf ontsnapt.
|
Onder begeleiding van een aantal koeien wandelen we terug naar het beginpunt van onze excursie. Onder de kudde koeien bevindt zich ook een vervaarlijk uitziende stier, maar gelukkig heeft hij meer oog voor zijn harem dan voor ons en kunnen we veilig onze weg vervolgen.
We passeren het “los hoes”, de Bommelas, wat deze dag is opengesteld voor publiek. Een vrijwilliger van Natuurmonumenten vertelt over de geschiedenis van dit inmiddels zeldzame type “los hoes”. Bij dit soort bewoning bestaat de woning en de stal uit één ruimte. Het huis is gebouwd rond 1850 en is ontleend aan de bijnaam van de eerste bewoner Gerrit Jan Keizer. Hij ging graag aan de boemel (feestjes) en stond bekend als een schelm (dondersteen), oftewel een 'oas', zoals we dat in Twente zeggen. Dat leverde hem de bijnaam 'bommel-oas' op.
Rond half een zijn we terug bij de auto. We kunnen terugzien op een mooie excursie met vooral veel vlinders en in mindere mate libellen. Met dank aan Jan en Marianne. Duidelijks is dat de excursie zeker voor herhaling vatbaar is.
Voor meer foto gemaakt tijdes de excursie,bekijk de diashow aan het einde van dit verslag.
Auteurs: Henk en Sylvia Schepers
Foto’s: Wim Wijering en Rinus Baayens
Voor meer foto gemaakt tijdes de excursie,bekijk de diashow aan het einde van dit verslag.
Auteurs: Henk en Sylvia Schepers
Foto’s: Wim Wijering en Rinus Baayens