natuurkalender oktober 2021
Relatief gezien was oktober 2021 warm en viel er met name in het westen veel regen. Het zuidoosten van ons land kreeg daarentegen met weinig neerslag te maken. Nochtans was het de natste maand van het jaar. We hebben de beste dagen uitgezocht waarop we er met de camera op uit konden trekken.
De weekendexcursie in oktober naar Schiermonnikoog leverde in ieder geval leuke vogelplaten op. In de rest van de maand werd ook aan de paddenstoelen en de insecten ruimschoots aandacht besteed.
Dit keer behandelen we 10 vogelsoorten, te weten: zwarte specht, zwarte ruiter, bonte- paarse en drieteenstrandloper, strandleeuwerik, izabeltapuit, huismus, dwerggans en kraanvogel.
Het schimmelrijk is deze keer goed voor: amethistzwam, grote bloedsteelmycena, melksteelmycena, zwarte kluifzwam, tranende franjezwam, eikentakstromakelkje, stekelsporige wimperzwam en kogelwerper.
De insectenwereld wordt evenmin vergeten; met dit keer: veenzweefvlieg, snorzweefvlieg, veelstippig Aziatisch lieveheersbeestje, gewoon doorntje en de rups van een meriansborstel.
Ook hebben we deze maand nog een jonge zeehond weten te “scoren”. We sluiten af met een fraaie foto van een zonsondergang op de Waddenzee.
Nu eerst echter aandacht voor een 10-tal mooie opnames van vogels.
De weekendexcursie in oktober naar Schiermonnikoog leverde in ieder geval leuke vogelplaten op. In de rest van de maand werd ook aan de paddenstoelen en de insecten ruimschoots aandacht besteed.
Dit keer behandelen we 10 vogelsoorten, te weten: zwarte specht, zwarte ruiter, bonte- paarse en drieteenstrandloper, strandleeuwerik, izabeltapuit, huismus, dwerggans en kraanvogel.
Het schimmelrijk is deze keer goed voor: amethistzwam, grote bloedsteelmycena, melksteelmycena, zwarte kluifzwam, tranende franjezwam, eikentakstromakelkje, stekelsporige wimperzwam en kogelwerper.
De insectenwereld wordt evenmin vergeten; met dit keer: veenzweefvlieg, snorzweefvlieg, veelstippig Aziatisch lieveheersbeestje, gewoon doorntje en de rups van een meriansborstel.
Ook hebben we deze maand nog een jonge zeehond weten te “scoren”. We sluiten af met een fraaie foto van een zonsondergang op de Waddenzee.
Nu eerst echter aandacht voor een 10-tal mooie opnames van vogels.
We beginnen deze keer met een fraaie opname van een Zwarte Specht (Dryocopus martius); een vrouwtje. Dat is te zien aan de rode achterkruin. Bij het mannetje is de gehele kruin rood van kleur. Over het algemeen zijn de mannetjes beduidend zwarter. Dit exemplaar heeft overduidelijk een bruinachtige zweem op het verenkleed. Het is evenwel geen juveniele vogel (meer). Dan namelijk zou de iris blauwzwart van kleur moeten zijn en de snavel effen geelwit. Zwarte spechten zijn standvogels, die het al ettelijke jaren goed doen in ons land. Vrijwel jaarrond leeft de zwarte specht solitair. Het is een grote spechtensoort, die een lengte van wel 55 cm kan bereiken. Daarmee is het op één soort na de grootste specht ter wereld.
|
Een Zwarte Ruiter (Tringa erythropus) in broedkleed zou de zwarte specht qua kleur naar de kroon hebben kunnen steken. Buiten de broedtijd evenwel, zoals ook in dit geval, is de kenmerkende inktzwarte kleur met witte spikkels bij deze soort ver te zoeken. In overgangs- en winterkleed heeft hij veel weg van een tureluur. Z’n snavel is echter beduidend langer, evenals z’n oranjerode poten. Het is een soort, die broedt in het (sub)arctisch gebied. Ze trekken daar al weer weg in de tweede helft van juni en vliegen door naar het Waddengebied om zich daar op te vetten. Het is een lange afstandstrekker, waarvan de meesten gaandeweg doorvliegen naar Afrika om daar ten zuiden van de Sahara te overwinteren. Tijdens onze weekendexcursie (laatste week oktober) naar Schiermonnikoog viel het grote aantal zwarte ruiters op. Doorgaans trekken ze tot ver in september door; nu dus nog ver in oktober.
Een onregelmatige gast, die je vaak in gezelschap van steenlopers kunt aantreffen, is de Paarse Strandloper (Calidris maritima). Kenmerkend zijn de gele poten en het donkere naar de winter toe paarsbruine verenkleed. Alhoewel paars . . . . . Op het strand kom je ze in ieder geval nooit tegen. Je moet ze zoeken tussen de basaltblokken, langs dijken, pieren en strekdammen. In tegenstelling tot veel andere soorten zijn paarse strandlopers in de regel niet schuw. Ze zijn niet bepaald mensen gewend. In de jachthaven van Schiermonnikoog liep dit tweetal je bijkans over de schoenen.
|
Het aantal Bonte Strandlopers (Calidris alpina) wat in dat weekend op Schiermonnikoog te zien was, was daarentegen aan de magere kant. Wel lieten ze zich, zoals te zien op deze foto, menigmaal mooi vereeuwigen. Bijna 30 % van de Europese bonte strandlopers overwintert trouwens in Nederland. Op doortrek kun je ze aan de Wadkant doorgaans in grote groepen tegenkomen. Dat aantal wil in september / oktober wel eens oplopen tot een half miljoen. Net als de spreeuw geven ze regelmatig prachtige luchtshows ten beste. Ook al is het geen inheemse broedvogelsoort, dan nog zijn er wel enkele broedgevallen in ons land van bekend.
|
Qua vogelaantallen hadden we het weekend op “Schier” van tevoren wat hoger ingeschat, maar daar stond tegenover dat we deze keer extra konden genieten van een aantal niet alledaagse soorten, zoals deze twee Strandleeuweriken (Eremophila alpestris). Zoals hun naam al doet vermoeden troffen we ze aan op het Noordzeestrand tussen alles wat gedurende die dag tijdens springtij was aangespoeld. Ze zijn goed te herkennen aan de geelzwarte koptekening. In de zomer hebben ze op de kop zelfs “hoorntjes”. In ons land zijn ze vrijwel uitsluitend aan de kust te vinden. Ze zijn te vinden op het strand, in de kwelders, in lage ruigtes, maar ook op akkers. Broeden doen ze in de arctische toendra en in de berggebieden boven de boomgrens.
|
Ook niet al te schuw zijn de Drieteenstrandlopers (Calidris alba), die je juist wel aan de Noordzeekant op het strand kunt tegenkomen. Daarvan zagen we er tijdens genoemde weekendexcursie dit jaar vele tientallen. Het zijn van die heerlijke dribbelaars, die vrijwel geen moment stilstaan en constant langs de waterlijn op zoek zijn naar een “snelle hap”. Als je niet achter ze aan dribbelt, komen ze in de regel soms behoorlijk dichtbij. In de onderhavige situatie is een langs vliegend exemplaar op de kiek gezet. Dat valt lang niet altijd mee, maar dat lijkt in dit geval aardig gelukt.
Tijdens onze aanwezigheid op Schiermonnikoog hield zich in de buurt van de jachthaven ook een Izabeltapuit (Oenanthe isabellina) op; een dwaalgast afkomstig uit zuidoost Europa en Azië. Daar broeden ze zowel in half woestijnen als in steppengebied. Tot en met 2013 was in Nederland sprake van niet meer dan 7 bevestigde waarnemingen. De laatste 6 à 7 jaar wordt de soort echter bijna jaarlijks gezien. Alhoewel de Izabeltapuit veel lijkt op de “gewone” tapuit, zijn er toch enkele karakteristieke verschillen. Ze zijn zandkleurig en lichter; hebben een zwart duimvleugeltje en een geelbruine oorstreek. Dat zie je niet bij de (gewone) tapuit. Ze vallen verder op door hun rechtopstaande houding. Enkelen van ons kennen ze goed van enkele reizen in Oost Europa en westelijk Azië. Daar hebben we indertijd heel izabeltapuiten geportretteerd. De soort wordt beoordeeld door de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna.
|
De overstap van een dwaalgast naar één van de meest voorkomende vogelsoorten van ons land, de Huismus (Passer domesticus) lijkt wellicht groot, maar heeft een reden. Wanneer krijg je nu namelijk een foto van een huismusmannetje te zien, die zich meer dan op z’n gemak voelt op de spaken van een fietswiel. Dat ziet er best leuk uit. Toch?! Het befje van de huismusman is bij deze vogel qua zwartkleuring nog wat magertjes. Tijdens het broedseizoen is deze op z'n mooist. Hoe groter en zwarter de bef, hoe aantrekkelijker deze is voor vrouwtjes. Daar wordt ook hun dominantie aan afgewogen ten opzichte van andere mannetjes.
Eén van onze fotografen is ~ voorafgaand aan de kraanvogelexcursie die we vrijwel jaarlijks naar Duitsland ondernemen ~ reeds in oktober een kijkje wezen nemen in de buurt van Diepholz (Duitsland). Dat levert eind oktober vrijwel zeker mooie opnames op van deze aansprekende vogelsoort met zijn kenmerkende geluid. Ook al heb je ze vaak nog niet eens gezien, dan nog zijn Kraanvogels (Grus grus) vaak al van grote afstand te horen. Ze zijn in de regel vrij schuw en gaan meestal al van ver op de wieken. Soms heb je iets meer geluk en blijft er een aantal op een stoppelland staan, zoals het afgebeelde exemplaar. Niet vaak lukt het om ze beeldvullend te portretteren. Tot zover onze vogelbijdrage van deze maand.
We keren nog eenmaal terug naar ons lievelingseiland Schiermonnikoog, waar we als Vereniging al zeker 30 jaar komen. We kijken daar niet alleen niet alleen naar vogels, maar letten eigenlijk op alles wat de natuur zo vaak zo boeiend maakt. Wat bijvoorbeeld te denken van dit huilertje wat op het strand werd aangetroffen. De harde wind van dat moment en het hoge water (springtij) kan het diertje hebben aangespoeld. Bij ernstige problemen worden ze ondergebracht bij de Zeehondencrèche in Pieterburen. Deze aandoenlijke foto betreft een Gewone Zeehond (Phoca Vitulina). In de Waddenzee is, naast deze soort, ook de veel schaarsere Grijze Zeehond (Halichoerus grypus) te vinden.
|
Op 13 oktober j.l. ontdekte één der onzen een groepje dobberende gansjes op de Oelemars in Losser. Niet veel later werd duidelijk dat we te maken hadden met de zeldzame Dwerggans (Anser erythropus), herkenbaar aan het kleine(re) formaat, de korte snavel, de witte kol die doorloopt tot op de kop, maar vooral het gele oogringetje. Daarom worden deze ganzen liefkozend ook goudoogjes genoemd. De dwergganzen hebben de Twentse vogelaarsgemoederen daarna behoorlijk bezig gehouden, temeer omdat al snel duidelijk werd dat de vogels afkomstig waren uit Zweeds Lapland. Een aantal was geringd en één van de vogels was zelfs uitgerust met een zender. Dat dit intussen veel informatie heeft opgeleverd, zal duidelijk zijn. Voor wie meer wil weten, wordt verwezen naar het uitgebreide artikel dwerganzen in Twente
op onze site. |
De herfst is, zoals u weet, naast de verkleuring van de bladeren, ook de tijd van de paddenstoelen. Het zal u niet verbazen dat we ook hieraan deze maand meer dan gemiddeld aandacht hebben besteed. We beginnen allereerst met de Amethist of – zo u wilt – Rode Koolzwam (Laccaria amethystina). Deze paddenstoel behoort tot de zogeheten fopzwammen. Het is een plaatjeszwam zonder manchet. De paddenstoel is vanwege z’n kleur genoemd naar de paarse kwartssoort amethist, alhoewel de kleur ook minstens zo veel overeenkomst bezit met die van rode kool. Ze zijn vooral te vinden bij beuken en in mindere mate eiken.
|
De zwammen uit de familie van de Mycenaceae zijn vaak lastig te determineren. Eén van de uitzonderingen vormt evenwel de Grote Bloedsteelmycena (Mycena haematopus). Als je de steel of de hoed ook maar iets beschadigt, komen er namelijk druppeltjes bloedrood sap tevoorschijn. Vaak zijn echter dergelijke druppeltjes al ergens op de hoed of de steel te vinden. Aldus is de soort gemakkelijk op naam te brengen. Het is een fraaie, rood tot purperbruin gekleurde mycena, die in groepjes groeit; meestal op dood eiken- of beukenhout Ze komen zeer algemeen in ons land voor; met name in de periode van augustus tot en met oktober.
|
De Melksteelmycaena (Mycena galopus) is te vergelijken met de grote bloedsteelmycena, maar scheidt bij beschadiging een witachtig vocht af in plaats van donkerroodbruin. Het is een klein teer zwammetje met gegroefde rand. Naar de rand toe zijn ze wat lichter gekeurd. Vinden doe je ze in loof- en naaldbossen van augustus tot en met november. Ook deze mycenasoort komt zeer algemeen in ons land voor. De fotograaf in kwestie heeft er een prachtige lichtdonkere opname van gemaakt. Als u goed kijkt ziet u op één van de stelen zelfs een niet op naam gebrachte randwants. De herfstsfeer spat ons inziens van de foto af.
|
Algemeen is ook de merkwaardig gevormde Zwarte Kluifzwam (Helvella lacunosa). Deze rare paddenstoel lijkt met wat fantasie wel wat op een onregelmatig opgevouwen doek. Soms zijn ze ook zadelvormig met scherpe kanten. Ze groeien op veel open plekken, zoals houtopslagplaatsen, hellingen, in wegbermen en in loof- en naaldbossen. Een steenachtige omgeving met zanderige, arme grond tussen gras en groene kruiden geniet de voorkeur. De zwarte kluifzwam kan in het voorjaar worden verwisseld met de bijzonder giftige voorjaarskluifzwam.
|
Nog een soort die algemeen in ons land voorkomt, is de zogeheten Tranende Franjehoed (Lacrymaria lacrymabunda). De naam dankt de soort aan de heldere druppels, die bij vochtige omstandigheden aan de lamelrand blijven hangen. Dat is met name bij jonge exemplaren het geval. Je kunt ze vinden in bossen, tuinen, parken, langs wegen en op andere grazige plekken. De geelachtige tot bruine hoed is klokvormig tot half bolvormig met een bult in het midden. De hoedrand is meestal rijkelijk behangen met franjes (velumresten) die aanvankelijk wit zijn, maar later steeds donkerder worden. Zoals op de foto is te zien, is de steel vezelig of schubbig .
|
Tot de zogeheten ascomyceten behoort het Eikentakstromakelkje (Rutstroemia firmum). Bij scrabble zou deze naamgeving heel wat punten hebben opgeleverd. Deze ieniemienie kan je aantreffen op afgevallen, weinig verteerde eiken- (en elzen)takken in loofbossen en gemengde bossen, parken en lanen. Het fraaie beker- tot schotelvormige kelkje is niet eens een centimeter in doorsnee. Zowel de binnenzijde als de buitenzijde is roodbruin tot olijfkleurig. Ze zijn te vinden van het voorjaar tot en met de herfst.
|
De benaming van de volgende ascomyceet, de Stekelsporige Wimperzwam (Scutellinia trechispora) zou bij genoemd spel qua benaming waarschijnlijk nog hoger hebben gescoord. In ons land komen maar liefst 23 soorten wimperzwammen voor; verspreid over de hele wereld zelfs 64.000. Als je goed kijkt lijkt het inderdaad wel of deze zogeheten zakjeszwammen oogwimpers hebben. De naam is derhalve goed gekozen. Alle soorten wimperzwammen zijn te herkennen aan de oranjerode tot bruinrode schijfjes met donkere haren aan de rand. Je treft ze van nature aan op vochtig hout of ander organisch materiaal. Voor een zekere determinatie zou voor de vrij zeldzame Stekelsporige Wimperzwam microscopische controle nodig zijn geweest. De mogelijkheid bestaat dat het wellicht de veel algemenere Gewone Wimperzwam (Scutellinia scutellata) zou kunnen zijn.
|
Het mooie van ons groepje natuurfotografen is dat we allemaal onze voorkeuren hebben. De één richt zich op vogels; de ander is geïnteresseerd in het schimmelrijk, een derde weet veel van onze inheemse flora, een vierde kickt op vlinders en libellen en onze jongste telg is zich aan het verdiepen in de wereld van de kleinere insecten. Van hem zijn de volgende drie opnames, te beginnen met dit mannetje van de Gele Veenzweefvlieg (Sericomyia silentis), die op 28 oktober j.l. nog in de Grote Peel kon worden vereeuwigd. Het is een grote, breedgebouwde geelzwarte zweefvlieg, die inderdaad nog tot eind oktober kan worden waargenomen. Ze zitten vaak laag bij de grond op bladeren van struiken. Dat was in dit geval ook zo.
|
De laatste soort uit het schimmelrijk, die we deze maand behandelen, is de vrij algemeen in ons land voorkomende Kogelwerper (Sphaerobolus stellatus); een buikzwammetje oftewel basidiomyceet. Het jonge vruchtlichaam is aanvankelijk gesloten en ziet er in dat stadium kogelvormig uit. Als ze gerijpt zijn, splijt het vruchtlichaam stervormig open in 5 tot 9 slippen (in de onderhavige situatie 7 slippen). Hierbij wordt de binnenkant zichtbaar waarin zich een bruinzwart bolletje bevindt. Dit bolletje wordt op enig moment “weggeschoten”. Op deze wijze worden de sporen verspreid. Op deze fraaie foto kunt u één van die weggeschoten bolletjes zien, evenals het stadium waarbij de stervorm met het binnenste zichtbaar wordt.
|
Van zijn hand komt ook deze alleraardigste foto van een Snorzweefvlieg (Episyrphus balteatus). Deze zweefvliegsoort dankt zijn naam aan de smalle, zwarte bandjes tussen de oranje banden op zijn achterlijf. De bandjes hebben veel weg van de bekende “Zorro-snorretjes”. Het is de algemeenste zweefvlieg van ons land. Vooral in de zomer zitten de bloemen vaak vol met deze zweefvliegen. Het is weliswaar een gewone soort, maar bijzonder is dat de snorzweefvlieg één van de weinige zweefvliegsoorten is, die de winter in volwassen stadium doorbrengt. Het zijn overigens alleen de vrouwtjes die “winterhard” zijn.
Ook het “driedimensionaal” gefotografeerde Veelstippig Aziatisch Lieveheersbeestje (Harmonia axyridis f. succinea) met het duidelijke “M-teken” leek hem wel eens leuk om van dichtbij te laten zien. Van origine is het “veelkleurig” Aziatisch lieveheersbeestje afkomstig uit Zuidoost Azië. Dit kevertje is in de glasteelt als biologische bestrijder ingevoerd tegen bladluizen. Er is evenwel geen rekening mee gehouden dat de diertjes al snel het luchtruim zouden kiezen. Sindsdien hebben ze zich snel en massaal in de vrije natuur voortgeplant en doen zich tegoed aan de larven van onze inheemse lieveheersbeestjes. Een invasieve soort derhalve. Vanwege het variabele uiterlijk is er gelukkig nu een onderverdeling gemaakt wat in de wetenschappelijke naam tot uitdrukking komt. Dit is dus – zoals gezegd - het Veelstippig Aziatisch Lieveheersbeestje.
|
De voorlaatste insectensoort in deze rubriek is het Gewoon Doorntje (Tetrix undulata); één van de kleinste en meest algemene leden van de sprinkhaanfamilie. Doorntjes danken hun naam aan het halsschild dat in een punt over het achterlijf is uitgerekt. In ons land komen - naast de gewone - nog eens 4 soorten doorntjes voor. Dat zijn achtereenvolgens het zeggedoorntje (algemeen), zanddoorntje (vrij algemeen), kalkdoorntje (lokaal) en het bosdoorntje (extreem zeldzaam). Het gewone- en het zeggedoorntje zijn te vinden op vochtige plekken, vaak op schrale en schaars begroeide plekken, zoals oevers van vennen en andere wateren met mos. Je kunt ze jaarrond tegenkomen, alhoewel dat lastig is, omdat ze geen geluid maken.
|
We sluiten het insectendeel af met de opvallende rups van de Meriansborstel (Calliteara pudibunda); een nachtvlinder uit de familie van de spinneruilen (onderfamilie donsvlinders). De soort is vernoemd naar de bekende vlinder- en insectenschilderes Maria Sibylla Merian. De naam verwijst verder naar de opvallende geelkleurige borstels (het lijken wel verfkwasten) op de rug van de rups. Deze vreemdsoortige rups heeft daarnaast een puntig uitlopende borstel van lange zwarte of rode haren. Aan het eind van het lichaam. De rups was nog net op tijd voor de foto, want ze zijn tot eind oktober te zien. Ze groeien langzaam.
|
De slotdag van een verregend weekje Terschelling eindigde bij terugkeer naar de haven van Harlingen met een fraaie zonsondergang op de Waddenzee. Dat was een goedmakertje voor de winderige en natte dagen ervoor, waarmee we jammer genoeg op dit anders zo aantrekkelijke eiland te maken kregen. De verdwijnende zon achter een palet van wolken doet het als slotfoto altijd goed. Hiermee zijn we aangekomen aan het eind van deze toch best wel aantrekkelijke en bijzondere natuurkalender, althans dat vinden wij.
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: wimwijering@hotmail.com Tel. 06.46202123
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Rinus Baaijens, Johan Drop en Jaimey Wilbers.
Foto’s: Fons, Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Rinus Baaijens, Johan Drop en Jaimey Wilbers.
In deze maand zijn er nog diverse andere mooie natuurfoto’s (zonder toelichting) gemaakt. Ook die zijn het bekijken meer dan waard. Klik op “Hier” of surf eenvoudigweg naar de rubriek: “Recente Foto’s”