natuurkalender maart 2025
Qua weertype valt veel over de maand maart te zeggen. Deze was niet alleen vrij zacht, maar ook de droogste sinds 1906. Verder was het de zonnigste maand sinds 1965. Overdag was het dan wel zacht, maar het kwik zakte 13 nachten lang behoorlijk onder het vriespunt. Daarentegen werden overdag recordhoge temperaturen bereikt, althans voor de tijd van het jaar.
Begin maart liep de temperatuur bijvoorbeeld op tot 19 á 20 ° C en in de 2e helft van maart werden zelfs temperaturen tot meer dan 20 ° C bereikt. Kort samengevat was maart record droog, erg zonnig en vrij zacht. Dat de lente nu echt zijn intrede heeft gedaan, is te zien aan en te lezen bij onderstaande natuurfoto’s.
De vogelwereld kreeg in ieder geval weer behoorlijk veel aandacht. Dit keer werden soorten als: steenuil, kortsnavelboomkruiper, goudhaan, kuifmees, winterkoning, keep, watersnip, nonnetje, Pontische meeuw, heggenmus, blauwborst en bruine kiekendief op de gevoelige plaat vastgelegd.
Verder hebben we uit de florawereld (hoe treffend): Maarts viooltje, bosanemoon en wilgenkatjes in bloei. De vlinderwereld wordt vertegenwoordigt door dagpauwoog, gehakkelde aurelia en wilgenlangsprietmot en die van de amfibieën leverde soorten op als Alpenwatersalamander, heikikker en bruine kikker. Ook passeren kegelbijvlieg, grote glimworm, knikkergallen en rode heidelucifers de revue.
Nu eerst maar eens een twaalftal vogelsorten.
Begin maart liep de temperatuur bijvoorbeeld op tot 19 á 20 ° C en in de 2e helft van maart werden zelfs temperaturen tot meer dan 20 ° C bereikt. Kort samengevat was maart record droog, erg zonnig en vrij zacht. Dat de lente nu echt zijn intrede heeft gedaan, is te zien aan en te lezen bij onderstaande natuurfoto’s.
De vogelwereld kreeg in ieder geval weer behoorlijk veel aandacht. Dit keer werden soorten als: steenuil, kortsnavelboomkruiper, goudhaan, kuifmees, winterkoning, keep, watersnip, nonnetje, Pontische meeuw, heggenmus, blauwborst en bruine kiekendief op de gevoelige plaat vastgelegd.
Verder hebben we uit de florawereld (hoe treffend): Maarts viooltje, bosanemoon en wilgenkatjes in bloei. De vlinderwereld wordt vertegenwoordigt door dagpauwoog, gehakkelde aurelia en wilgenlangsprietmot en die van de amfibieën leverde soorten op als Alpenwatersalamander, heikikker en bruine kikker. Ook passeren kegelbijvlieg, grote glimworm, knikkergallen en rode heidelucifers de revue.
Nu eerst maar eens een twaalftal vogelsorten.
Van een heel andere orde is de Kortsnavelboomkruiper (Certhia familiaris macrodactyla), die kon worden geportretteerd op de Tankenberg bij de Lutte. Hiervan komen in ons slechts 300 – 500 paar voor. Broeden doen ze nog maar sinds 1993 in ons land. Hotspots zijn er in Zuid-Limburg, Zuidoost-Achterhoek en Oost-Twente. Circa 20 jaar geleden hebben ze zich in onze contreien gevestigd. Ze hebben een voorkeur voor oude (gemengde) loofbossen met enige ondergroei en dood hout. Het zijn hoofdzakelijk standvogels. De verschillen met deze soort en de (gewone) Boomkruiper (Certhia brachydactyla) alsmede de Taigaboomkruiper (Certhia familiaris) zijn uiterst klein. Roep en zang bieden echter enige houvast.
|
Steenuilen (Athene noctua) zijn bijzonder plaatstrouw. Zelfs jonge vogels vertonen weinig neigingen om zich te verplaatsen. Vaak worden deze uiltjes gefotografeerd in of op gebouwen, niet zelden in verval geraakte schuurtjes. Deze keer is het gelukt om er eens één in een wat natuurlijker omgeving op de gevoelige plaat te krijgen. In een ouderwetse fruitboom genoot dit warmteminnende beestje zichtbaar van het zonnetje. Binnen onze Vereniging volgen we deze uilensoort al jaren op de voet, zoals dat ook in veel andere delen van Nederland gebeurt. Het afgelopen jaar werden er van de 136 gecontroleerde nestkasten 71 bezet. Door de verslechterde kwaliteit van zijn leefgebied als gevolg van landbouwkundige ontwikkelingen en landschappelijke veranderingen, heeft de soort het weliswaar moeilijk, maar weet zich te handhaven.
|
Vogels hebben met mensen best veel gemeen. Net als wij vinden zij het namelijk ook lekker om een bad te nemen, zoals in dit geval dit Goudhaanmannetje (Regulus regulus). Als ze klaar zijn met baden worden de veren uitgeschud ingevet met behulp van de snavel en het vet uit de stuitklier. Ze zijn maar 9 cm lang en wegen amper 5 gram! Volgetankt met energieleverende suikers uit bessen en vetten uit insecten, is hij 2 graag zwaarder en weegt evenveel als een brief met een velletje papier erin. Ontmoetingen met goudhaantjes zijn erg aandoenlijk. Zo’n badderend tafereeltje wil je dan ook graag vastleggen. Dergelijke momenten zijn immers zo weer voorbij. Het fotograferen van deze ieniemienies onder de vogels is overigens wel een lastige aangelegenheid. Ze gunnen zichzelf namelijk geen moment rust.
|
In het zelfde watertje kon ook deze spetterende Kuifmees (Lophophanes cristatus) het niet laten om een bad te nemen. De fraaie dynamiek in de beweging is hier mooi in beeld gebracht, terwijl de koptekening goed scherp is gehouden. De achtergrond zorgt in dit geval voor een mooie compositie. Zo zien we kuifmezen overigens niet al te vaak. Ze foerageren veelal rusteloos hoog in naaldbomen. Het zijn grappige vogels om te zien met hun mooie kuifje, die enigszins driehoekig van vorm is. Bij opwinding wordt deze nog wat verder opgezet. De mannetjes en vrouwtjes zijn niet van elkaar te onderscheiden. De vrouwtjes zoeken vooral dode berkenbomen op om een nestholte uit te hakken. De zang van de kuifmees is heel kenmerkend met enkele rollertjes erin
|
De Winterkoning (Troglodytes troglodytes) kon bij dit badderende gezelschap natuurlijk niet achterblijven en deed ook vrolijk mee aan dit waterfestijn. Tijdens het badderen maken de vogels hun veren schoon met water en vetten ze daarna in. Dat vet is afkomstig van hun stuitklier – net boven de staart – en strijkt gemakkelijker uit over natte veren. Dit alles maakt ze waterafstotend en beter isolerend. Winterkoninkjes staan vooral bekend om hun luide zang. Het zijn bovendien druktemakertjes pur sang en de enkele seconden dat het beestje bleef zitten, waren gelukkig net lang genoeg om ‘m op de gevoelige plaat vastgelegd te krijgen. In onze regio noemen we ‘m Klein Jantje of Nettelkörnke.
|
De Keep (Fringilla montifringilla) is de noordelijke tegenhanger van onze vink. Broeden doen ze hier nauwelijks; jaarlijks hooguit enkele paren. Hoe anders is dat in Scandinavië, waar de keep één van de meest talrijke broedvogels is. Gek genoeg ontbreekt daar echter de gewone vink. In de winter verblijven er soms grote aantallen Scandinavische kepen in Nederland. Dat is echter lang niet elke winter zo; zeker niet de afgelopen winter. Vinken en kepen trekken in een dergelijke periode graag in gemengde groepen met elkaar op. Als zo’n groep opvliegt, dan haal je de kepen er zo tussenuit. Hun witte stuit valt namelijk erg op. Op de foto ziet u een mannetje aan de waterkant die al aardig op weg is naar zijn kleurrijke zomerkleed. De snavel lijkt op de foto een beetje vervormd. Dat geeft een vertekend beeld, want het beestje is aan het drinken en daardoor hangen er waterdruppels aan de ondersnavel.
|
In Drenthe, om precies te zijn in de Geeserstroom, kon dit Nonnetje (Mergellus albellus) worden vastgelegd. Het is de kleinste soort uit de zogeheten zaagbekkenfamilie. De gracieuze zwartwit tekening van het mannetje is van dichtbij een lust voor het oog. Het vrouwtje is een stuk onopvallender, maar mag er ook best zijn. Deze kleine eendensoort staat in ons land als wintergast te boek in vrij klein aantal. Broeden doen ze van Noorwegen tot Oost-Siberië. Ze broeden in holen, die vaak zijn gemaakt door zwarte spechten. In april dan wel begin mei verlaten ze ons land en keren ze terug naar hun broedgebieden.
Veel natuurfotografen zitten in maart te wachten op de terugkeer van de Blauwborst (Luscinia svecica), vanuit zijn overwinteringsgebied. Als de eerste opnames gemaakt zijn, kan het voorjaar beginnen. De soort trekt niet al te ver weg; veelal Zuidwest Europa en West Afrika. Vanaf half maart zijn ze hier weer terug. Het beestje doet op de foto zijn naam alle eer aan. De fraaie blauwe bef met zwarte bies valt meteen op. De roodbruine zoom daaronder is bij dit exemplaar (nog) maar in geringe mate te zien. Het is overduidelijk een “witgesterde” vorm. Blauwborsten houden van een vochtig, moerasachtig terrein met struikachtige begroeiing en boompjes. Daar scharrelen ze - veelal op de grond - hun kostje bij elkaar. Voorafgaand en in de broedtijd laat het mannetje zich geregeld zien en horen. Het gaat de soort al jaren voor de wind.
|
Een soort, die vrijwel steeds in de buurt van water te vinden is, is deze Watersnip (Gallinago gallinago). De vogel is net geland en maakt aan andere soorten ~ door even de vleugels omhoog te houden ~ kenbaar dat dit zijn territorium is. Datzelfde doet de grutto overigens ook, die daarnaast ook nog eens de witte onderkant van de vleugels laat zien. De watersnip begint zo langzamerhand als broedvogel zeldzaam te worden in ons land. Dat proces is al tientallen jaren gaande. Dat heeft alles te maken met ontwatering in het buitengebied. De soort heeft nu eenmaal zachte grond nodig om er met zijn lange snavel in te kunnen “boren” om voedsel te vinden. Hierbij moet je denken aan insecten en hun larven, wormen, kleine kreeftjes, slakjes, spinnen etc.
Het valt lang niet altijd mee om meeuwen in verschillende leeftijdskleden op naam te brengen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij deze niet al te vaak in Twente opduikende Pontische Meeuw (Larus cachinnans), die bij de Oelemars in Losser werd ontdekt. In ons land is deze meeuwensoort een schaarse wintergast. Zo te zien is het geen adulte vogel, maar een zogeheten 2e winterexemplaar. Lang heeft men ten onrechte deze meeuwensoort beschouwd als een ondersoort van de geelpootmeeuw (Larus michahellis). De relatief lange snavel, de doffe pootkleur, de tamelijk witte koptekening en de donkere ogen zijn relatief goede determinatiekenmerken.
|
Zeker geen familie van de mus is de afgebeelde Heggenmus (Prunella modularis), alhoewel de naam dit wel doet vermoeden. Je zou met wat fantasie kunnen zeggen dat ze er wat op lijken, maar dat is het dan ook. De priemsnavel duidt overduidelijk op een insecteneter. Op de foto valt bij dit exemplaar in het vroege voorjaar vooral de blauwgrijze kop en borst op. Het is een echte tuinvogel, die rond deze tijd graag zingt vanaf een hoge zangpost. Je kunt ze al vroeg in het voorjaar horen. Heggenmussen scharrelen doorgaans onopvallend op de grond hun kostje bij elkaar. Het wijfje van de heggenmus is niet monogaam, omdat ze er in de regel twee mannetjes op na houdt. Beide mannetjes helpen bij het verzorgen van de jongen.
|
Ook de Bruine kiekendief (Circus aeruginosus) was er dit jaar erg vroeg bij. Het mooie voorjaarsweer zal hier zeker aan bijgedragen hebben. Deze kiekendiefsoort nestelt in grote rietvelden, waar hij zich voedt met kikkers, kleine zoogdieren en vogels. Ooit was hij erg zeldzaam in ons land, maar die periode lijkt voorgoed voorbij. Op de foto zien we een mannetje, die bezig is met het aanslepen van nestmateriaal. Vooral in de kop van Overijssel voelt de soort zich thuis Daarbij moet de denken aan de Wieden en de Weerribbe. In zijn typisch golvende vlucht met V-vormige vleugels zie je ‘m over de rietvelden scheren met de kop naar beneden; op zoek naar prooi. Het slordige nest wordt op de grond gemaakt van hoofdzakelijk riet. In Twente krijgen we ‘m niet al te vaak te zien, omdat ze hier nauwelijks broeden.
|
Als in maart de lente aanbreekt, brengen bloeiende wilgen met hun gele of frisgroene katjes als eerste kleur in het landschap. Wilgen in bloei zijn echter niet alleen mooi, hun nectar en stuifmeel is ook van levensbelang als voedselbron voor veel vroeg vliegende insecten. Voor deze vroege vliegers is het na een lange winterperiode van levensbelang dat ze meteen goed kunnen bijtanken. In sommige jaren begint de bloei van de wilg al eind februari, zeker als de winter weinig voorstelt. De struiken met mannelijke katjes zijn tijdens de bloei goed te herkennen aan de felgele kleur van de helmknoppen. In ons land kennen we maar liefst twaalf soorten wilgen met elk een specifieke standplaatsvoorkeur en bloeiperiode.
|
We hebben even zitten dubben welk plantje een ereplekje zou moeten krijgen in deze kalendermaand. Lang hoefden we daar niet over na te denken, want het Maarts Viooltje (Viola odorata), kwam daar het meest voor in aanmerking. De paarsblauwe bloemen zijn te vinden op de bosbodem van onze rijkere bossen. Dat was deze keer in het Pinetum, de Belten, in de omgeving van Vorden. Het Maarts viooltje is een zogeheten schaduwplant, die het evenwel in het vroege voorjaar moet hebben van het licht en de warmte van de instralende zon om tot bloei te komen. De soort is allesbehalve algemeen, geurt lekker en wordt daarom ook wel Welriekend viooltje genoemd.
Niet alleen citroenvlinders, maar ook Dagpauwogen (Aglais io) vlogen er al volop in de kalendermaand. De laatste is misschien wel de bekendste vlindersoort van Nederland. Het is bovendien één van de algemeenste dagvlindersoorten. Ze zijn vernoemd naar de pauwenogen op de vleugels, die bedoeld zijn om natuurlijke vijanden af te schrikken. Dit exemplaar is lekker aan het opwarmen op een gedroogd rietblad. Ze vinden het kennelijk fijn in ons kikkerlandje, want ze overwinteren na het vliegseizoen (maart – oktober) hier als volwassen vlinders. Ze zijn in die periode te vinden op plekken als oude schuurtjes, zolders of in bunkers en andere koele droge plekken.
|
Op sommige plekken tref je bosbodems aan, die bedekt zijn met een deken van Bosanemonen (Anemone nemorosa). Zo ook in Reutum, waar deze foto is gemaakt. Deze plantjes met hun witte bloemen zijn vooral te vinden in loofbos en bloeien doorgaans erg vroeg. Dat moet ook wel, want tegen schaduw als gevolg van bladgroen van bomen en struiken kan deze soort nu eenmaal niet. Ze staan dicht bij elkaar en het lijkt wel of ze zich allemaal op de zon richten om zoveel mogelijk voorjaarswarmte te ontvangen. Als je er op let, zie je dat de bloemen apart staan op een steel met daarbij drie bladeren. Ze behoren tot de zogeheten ranonkelfamilie.
|
Bij het zoeken naar de eerste bezoekers van bloeiende wilgenkatjes, kwam onder meer deze vroeg vliegende Wilgenlangsprietmot (Adela cuprella) in beeld. Aan de bruine kop is te zien dat het een vouwtje is. De antennes zijn duidelijk korter als die van het mannetje. De laatste is te herkennen aan de zwart behaarde kop met lange antennes. De soort komt verspreid over een groot deel van Europa voor. In Nederland zijn ze vrij algemeen. Zoals te zien, hebben de vleugels een gouden glans. De wilg wordt benut als waardplant. De eitjes worden op de katjes afgezet, maar de rupsen laten zich vrij snel vallen en eten dan van het afgevallen blad. De vliegtijd van de wilgenlangsprietmot is van eind maart tot in mei. Het is wat men noemt een dagactieve microvlinder.
|
Ook de Gehakkelde Aurelia (Polygonia C-album) brengt de wintermaanden als vlinder door in ons land. Het beestje zit hier lekker te zonnen op een berkenstam. Deze vlindersoort dankt zijn wetenschappelijke naam aan de witte “letter c” aan de zijkant van de vleugels. De gekartelde randen van de vleugels vormen evenwel een beter determinatiekenmerk. Van deze aureliasoort zijn 2 vormen bekend: de zomervorm (Forma Hutchinsoni) en de overwinterende vorm. De waardplanten voor deze soort zijn brandnetel en hop. Vooral brandnetel is voor een aantal vlindersoorten een belangrijke plant. De rupsen van kleine vos, landkaartje en atalanta zijn hier vrijwel helemaal van afhankelijk. Daar waar het kan, dus gewoon de brandnetels laten staan!
|
Op de bloeiende wilgenkatjes zaten ook meerdere Kegelbijvliegen (Eristalis pertinax). Bijvliegen lijken door hun kleuren en beharing wel wat op honingbijen. Het zijn evenwel geen bijen, maar zweefvliegen. Dat kan je meteen zien aan de antennes. Bij de bijvliegen zijn ze kort. Bij bijen zijn de antennes altijd lang. Bijvliegen komen overal in het land voor. Er zijn 14 soorten uit Nederland bekend, waarvan er zeven tot onze algemeenste zweefvliegen behoren, waartoe de afgebeelde kegelbijvlieg. De naam is afgeleid van het mannetje dat in de meeste gevallen een kegelvormige achterlijf heeft.
|
In de editie van februari hebben we u kennis laten maken met de kamsalamander en de kleine watersalamander. Nu laten we een 3e salamandersoort zien; de Alpenwatersalamander (Ichthyosaura alpestris), die deze maand in Drenthe kon worden vereeuwigd. Het is een prachtig soort, die bij ons in Twente normaliter niet voorkomt. Net als de kleine watersalamander stelt hij geen al te hoge eisen aan de waterkwaliteit. Het water mag natuurlijk niet te sterk verontreinigd zijn. Vaak zijn de laatste twee soorten samen in één poel te vinden. De Alpenwatersalamander is herkenbaar aan zijn fel oranje ongevlekte buik wat op de foto goed te zien is. Ze komen vooral voor in Noord-Brabant en Limburg. Door uitzettingen heeft de soort zich ook elders in ons land kunnen verspreiden, zo ook in Drenthe.
|
Net als de vorige soort behoort deze Heikikker (Rana arvalis) tot de amfibieën. Ze hebben een bruine kleur, vaak met vlekken op de rug en flanken, terwijl de achterpoten licht gebandeerd zijn. Niet zelden wordt deze soort verward met de bruine kikker. De eerste heeft evenwel een spitsere snuit. Verder bevindt zich achter de ogen een brede, donkerbruine en langwerpige oogvlek, die loopt van het oog tot aan de voorpoot. Meestal is de heikikker te herkennen aan de lichte lengtestreep op de rug, zo ook dit exemplaar. We noemen ‘m daarom ook wel rallykikker. Op de foto is die streep goed te zien, evenals de spitse snuit en de beschreven oogvlek. Tijdens de paartijd kleuren de mannetjes enkele dagen blauw, wat heel bijzonder is om te zien.
|
Veel amfibieën en reptielen hebben in maart hun overwinteringsplekken verlaten en zijn druk doende met de voortplanting. Zo ook dit triootje Bruine kikkers (Rana temporaria), die zich verdrong om zo mooi mogelijk op de foto te komen. Kort daarvoor is er door de vrouwtjes kikkerdril afgezet, welke bevrucht zijn door de mannetjes. De bruine kikker is één van de bekendste en algemeenste kikkersoorten in Nederland. Hij leeft - hoe kan het ook anders - op vochtige plaatsen onder struikgewas, in weilanden en sloten. Ze voeden zich met ongewervelden als insecten (kevers, sprinkhanen, spinnen, mieren), wormen, duizendpoten en (naakt)slakken). Af en toe worden ook kleine gewervelde dieren gegeten, zoals muizen en kleinere kikkers. Een volwassen beest hoeft maar 2 tot 3 keer per week te eten.
|
Een wel heel merkwaardige keversoort is de Grote Glimworm (Lampyris noctiluca), die in het natuurgebied Huis ter Heide bij Tilburg kon worden gefotografeerd. Het afgebeelde beestje lijkt in de verste verte niet op een kever en je kunt ook niet zeggen dat hij veel weg heeft van een worm. Het is een vrouwtje, niet veel groter dan 2 cm, bruin van kleur met onduidelijke oranjeroze vlekken. Ze is ongevleugeld en op een hele bijzondere manier uitgerust met lichtorganen. Die bevinden zich in de laatste drie achterlijfsegmenten. Hiermee geven ze geelgroen licht af vanuit de drie buiksegmenten. Dat doen ze (met name in juni en juli) in de schemering om de kleinere - wel vliegende - mannetjes aan te trekken. Daarmee doen ze verwoede pogingen om een geschikte geslachtspartner naar zich toe te lokken. In tegenstelling tot de vrouwtjes, hebben de mannetjes wel een keverachtig uiterlijk.
|
Net als bij de vorige soort is onze jongste fotograaf altijd op zoek naar bijzondere soorten in de natuur. In hetzelfde gebied trof hij deze drie Knikkergallen aan van de zogeheten Knikkergalwesp (Andricus kollari). Deze galwesp komt voor op zowel zomer- als wintereik. Als een vrouwelijke galwesp haar eitjes in de bladoksels van zo’n eik legt, gebeurt er iets opmerkelijks. De boom wordt door zo'n eitje zodanig geprikkeld dat hij knikkergallen gaat vormen. Menigeen heeft die harde bruine balletjes met een doorsnede van zo'n 2 centimeter wel eens gezien. Aanvankelijk zijn die overigens groen.
|
De laatste foto is voorbehouden aan dit leuke veldje Rode Heidelucifers (Cladonia floerkeana). Dit is een korstmossoort, welke zowel voorkomt op venige als zandige grond als wel op rottend hout. Ze zijn te vinden in heiden, stuifzanden en duinen. Soms kom je ze zelfs op rieten daken tegen. Hoewel de rode heidelucifer beschouwd wordt als een bekermos, heeft het gek genoeg geen echte bekertjes. Net als Rood bekermos (Cladonia coccifera) maakt deze korstmossoort rode vruchtlichaampjes aan, die niet veel groter zijn dan de kop van een lucifer. Beide soorten lijken erg veel op elkaar en worden niet zelden met elkaar verward. Daarmee sluiten we de maandkalender van maart af. Op nu naar april en krijgen we ook eens een keer regen.
|
Samenstelling: Wim Wijering
Contact via: [email protected] tel. 06.46202123
De foto’s zijn deze keer gemaakt door: Leo, Fons en Wim Wijering, Marcel Grunder, Jaimey Wilbers en Hennie Gunnink
Contact via: [email protected] tel. 06.46202123
De foto’s zijn deze keer gemaakt door: Leo, Fons en Wim Wijering, Marcel Grunder, Jaimey Wilbers en Hennie Gunnink
In maart zijn nog veel meer natuurfoto’s gemaakt; evenwel zonder toelichting. Bent u nog niet uitgekeken, klik dan op “Recente foto's” voor nog veel meer beelden.